VAN DEN WOORDE GODS
Genesis 1 : 28. En God zegende hen en God zeide tot hen : Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde en onderwerpt haar en hebt heerschappij over de visschen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat over de aarde kruipt.
2e Serie. Uit het ongeschreven Woord. III.
Gods Woord laat het eeuwige licht opgaan over gansch het menschelijk leven. Gods licht ontdekt den mensch de werkelijkheid, te midden waarvan hij leeft, ontdekt hem ook de werkelijkheid van hetgeen de mensch zelve is, van zijn eigen geestelijk bestaan en daarom ontsluiert het den mensch ook de levenswetten, waaraan hij krachtens zijn wezen, zooals het door God werd geschapen, onderworpen is. En het eerste Godswoord, dat tot den mensch gesproken werd, openbaart hem dan ook, dat het leven, zooals het in den mensch verschijnt, drager is van een voortbrengend vermogen. God zegt tot den mensch, als Hij hem den zegen oplegt: „weest vruchtbaar en vermenigvuldigt". Aan den mensch wordt alzoo verkondigd, dat hij die gave des levens heeft met een onafwijsbaar doel : de voortbrenging van een geslacht. Het sexueele leven heeft zijne natuurlijke bestemming, waaraan het niet straffeloos kan worden onttrokken. En des Heeren Woord, dat Hij tot den pas geschapen mensch spreekt, doet over het bewustzijnsleven van dien mensch dat licht opgaan, waardoor hem deze zin zijns levens klaar wordt. Dat eerste Godswoord heeft dus reeds de strekking den mensch inzicht te geven in wat hij is en vermag om het doel, waarvoor hij is, te verwerkelijken. Vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen, daartoe is hem het sexueele leven geschonken. Het is er niet in den mensch als een blinde natuurdrift, maar wordt door God zei ven hem terstond voorgesteld als aan doeleinden dienstbaar, die niet in den individueelen mensch besloten liggen, maar hem bestemmen tot vruchtbaar zijn en tot vermenigvuldigen, en tot uitbreken in menigte. Het eene menschen-Paar, dat God geschapen heeft, moet de kiem zijn, waaruit heel de stamboom der menschheid zal opkomen met zijne vele takken en spruiten, waardoor de aarde zal worden overdekt. Zoo openbaart Gods Woord terstond aan den mensch, dat de vermenigvuldiging in zijn leven zelf is gegrond. Maar dan volgt daar ook uit, dat de mensch nimmer het recht heeft sociale en economische theorieën en practijken te verkondigen, die de strekking hebben de vermenigvuldiging te beperken en te onderdrukken. Ook uit dit oogpunt gezien, is de moderne cultuur in decadentie, nu zij propaganda van geboortebeperking niet slechts toestaat, maar door eene valschelijk dusgenaamde economische wetenschap als bevorderlijk aan de welvaart aanbeveelt. Er is nauwelijks ééne nieuwere wetenschap aan te wijzen, die met meer ophef werd aangeprezen en zichzelve aanprees, dan de dus-genaamde wetenschap der economie. En er is er ook geene, die vooral in den oorlogstijd, maar ook na den oorlog meer fiasco heeft gemaakt dan zij. Er zijn althans economen, wier namen wijd over de wereld klinken, en die beweerden, dat geboortebeperking het eenig redmiddel is om de volken voor armoede te bewaren. Soms traden er op, die ons bevreesd wilden maken voor de komst van tijden, waarin de aarde niet genoeg meer zou kunnen voortbrengen om de vele overtollige millioenen te voeden. Heeft niet Thomas Robert Malthus de zoogenaamde Malthusiaansche wet opgesteld, waarbij werd bepaald, dat de bevolkingstoename sneller plaats greep dan de vermeerdering der voedingsmiddelen en dat dus het voortbrengingsvermogen moest worden gedrukt om de toename der bevolking evenredig te maken aan de winning van levensmiddelen. Malthus zelve stond nog te zeer onder den invloed der Christelijke levensbeschouwing, dan dat hij het waagde immoreele middelen aan te bevelen om dit doel te bereiken, maar het lag voor de hand, dat deze eenmaal gecodificeerde economische wet het uitgangspunt worden moest voor theorieën, die, om het ouders en regeering gemakkelijker te maken, een doelbewuste vermindering van geboorten door preventieve kunstmiddelen propageerden. Dit zoogenaamde Neo-Malthusianisme heeft in de voornaamste landen van Europa en ook daarbuiten vele aanhangers verworven. En dit leidde er toe, dat nog geleerder economen alle sociale kwalen met het bevolkingscijfer in verband gingen brengen. En zoo werd daling van geboorten voor velen geneesmiddel van alle sociale nooden en ellenden. Toch heeft nog zeer onlangs de ervaring geleerd, dat de aarde zoo ontzaglijk veel voedsel voortbrengt en voortbrengen kan dat de geheele menschheid het niet kan verteren en de rijkste oogsten en de overvloedigste veelheid der goederen parallel gingen met de bitterste armoede der massa. Het ligt voor de hand, dat zij, die met een beroep op dit eerste woord van den levenden God, tot den mensch gesproken om hem voor zijn eigen levensvermogen te ontdekken en voor de natuurlijke bestemming zijner gaven, deze theorieën als goddeloos en verkeerd terugwezen. Zij werden echter gehoond om hun gebrek aan wetenschappelijken zin. Doch dit doet niet te kort aan de waarheid, dat de toepassing dezer theorieën een ramp blijken voor hen, die er zich aan overgeven, een ramp blijken ook voor de volken, die als het Fransche volk, een zoo bedenkelijke daling van geboorte-en bevolkingscijfers te zien geven, dat tot den invoer van kleurlingen de toevlucht wordt genomen om de uitgebreide, vruchtbare velden, die ontvolkt worden en braak liggen, weder te bevolken en te bewerken. En zoo is het ook te zien, dat al die richtingen, die met Gods Woord hebben gebroken en die hunne volgelingen leerden de goden dezer eeuw, en ook dit neo-Malthusiaansche afgodisch economisch streven na te volgen, bezig zijn weg te sterven en onder te gaan met smaad. Denk slechts aan die streken van ons vaderland, waar onder den invloed van het modernisme de vroegere Protestantsche bevolking verdwijnt om plaats te maken voor de Roomsche Kerk, die althans mét betrekking tot de levenswet van vruchtbaarheid en vermenigvuldiging van geen concessie aan dit neo-Malthusianisme weten wil.
Gods ordinantie is het vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen. En de gansche Schrift door wordt dan ook deze zegen als bijzondere genade Gods gewaardeerd. Alle heiligen Gods hebben een nakroost begeerd en de dichter zeide : „de kinderen zijn een erfdeel des Heeren", en de glorie der huisvrouw was als een vruchtbare wijnstok te zijn aan de zijden van haar huis, terwijl de kinderen waren als olijfplanten rondom haar tafel.
Of zulks dan in dezen tijd nog wel juist moet worden geacht ? Velen wijzen op de moeilijkheden om te bestaan, op de onmogelijkheid zich eene plaats te verwerven aan den disch des levens. En wie onzer erkent niet, dat onze dagen voor de ouders, die vele kinderen hebben groot te brengen, uitermate bezwaarlijk zijn. Men kan het dan ook soms in de kringen dergenen, die zich uitwendig nog scharen om Gods Woord, wel vernemen, dat de meening dient post te vatten, als waren die beloften & de zegen voor en over het groote gezin in onze dagen niet meer zoo te aanvaarden. Vroeger eeuwen mocht dit zoo geweest zijn, thans, nu de zorgen en moeilijkheden des levens zoo vermenigvuldigd zijn, nu alles overvol is, nergens meer naar arbeidskrachten gevraagd wordt, omdat er eene overbevolking is, zooals men zegt, moet men die beloften Gods niet meer voor 100% nemen. Het is dan ook bekend, dat in de kringen der als gereformeerd te boek staande bevolking het gruwelijk kwaad der kunstmatige gezinsbeperking .begon in te sluipen om er dezelfde verwoestingen aan te richten, die elders worden opgemerkt.
Tegenover dit alles nu blijft toch Gods Woord eeuwig staan als het Woord der waarheid, dat niet straffeloos kan worden verloochend en waarmede men niet willekeurig en in eigen wijsheid breken kan. Het blijft de zegen, door God zelven gesproken, het blijft de ordinantie voor het leven der menschheid tot aan het einde der dagen : „Weest vruchtbaar en vermenigvudigt". De valschelijk genaamde wetenschap moge het smalend als een theologische oppervlakkigheid uitkrijten, het feit blijft desondanks, dat het leven, waar het ook verschijnt en in welken vorm ook, zich kenmerkt door de drang tot vermenigvuldiging. En ook in den mensch openbaart het zich aldus en neemt het, zooals het hier ons gezegd wordt in Gods Woord, een redelijk-zedelijk karakter aan, zoodat het niet meer eene natuurdrift, maar een zedelijke daad wordt, waardoor de mensch het doel zijns levens verwerkelijkt. Maar zijn er dan de moeilijkheden niet en is er dan geene overbevolking en baart deze geene nooden ? Zijn dan niet duizenden, vooral in dezen tijd, gedrukt door de zorgen voor de toekomst hunner kinderen, en kan het bevolkingsaccres dan maar steeds onbelemmerd voortgaan ? Wie zou het ontkennen ? Maar laat ons, als wij voor die moeilijkheden geplaatst worden, ook bedenken, dat vele dezer bezwaren wortelen in het moderne cultuurleven en de gevolgen, die dit heeft voor de groote massa der hedendaagsche menschheid. En als wij deze in het oog vatten, dan blijkt duidelijk, hoezeer de zonde der moderne menschheid zich wreekt op haar leven. Er heerscht in de Westersche cultuur eene oververzadiging met al de gevolgen, die deze blijkens de geschiedenis, steeds met zich brengt. Zij gaat gepaard met eene ongetemperde weeldezucht en dientengevolge met eene materialistische genotzucht. Om daaraan te kunnen voldoen, willen immers duizenden en duizenden niet meer een huwelijk sluiten. Het huwelijk toch brengt zorgen met zich, schept verantwoordelijkheden. Dat er in een degelijk gezinsleven een bron van bijzondere levensvreugde wordt ontsloten, dat daarin een rein geluk, een wondere geestelijke verrijking des levens, ook bereid wordt, hoe zouden zij er oog en hart voor hebben, die slechts een ideaal zien in de zinlijke genieting, in een leven zonder zorg, in de lichtzinnigheid, waarmede de dagen der jeugd en van den manlijken leeftijd worden doorgebracht. Hoe zouden zij het huwelijksleven op prijs stellen, die geen moed hebben om met de vrouw, die zij liefhebben, den strijd des levens te aanvaarden ? Zij willen vóór alle dingen immers de genieting van het uitgaan, door niets belemmerd te worden in het najagen van hun zingenot. „De mensch is maar eenmaal jong", zoo zegt men. En zoo zien we dan ook, dat in dezen tijd duizenden jongemannen, die als zij den ernst des levens beseften, een gezin zouden kunnen stichten, het niet doen. Dus zijn er ook duizenden jonge vrouwen, die niet kunnen huwen en wordt er in de vrouwenwereld het feminisme geboren, dat ten slotte op de arbeidsmarkt de vrouw stempelt tot de concurrente van den man. En dat door deze onnatuurlijke toestanden, die de vrucht zijn eener ziekelijke cultuur, ook de onzedelijkheid en de onnatuurlijke ontucht, waardoor zich onze dagen onderscheiden, schrik barend worden bevorderd, behoeft geen betoog. Wij weten allen, welk een poel van zedelijke ellende het Westersche leven verpest met zijn onwelriekenden èn ziel èn lichaam verdervenden geur. Men moet teruggaan tot op den ondergang der classieke beschaving, om de sociale verschijnselen te ontdekken, die thans ook worden waargenomen en de onuitwischbare teekenen zijn eener beschaving, die ten ondergang neigt.
De moderne mensch wil een weeldevol leven. Strijden om te bestaan, worstelen om het levensgeluk, de kamp voor vrouw en kroost, soberheid des levens, de last der verantwoordelijkheid, zij worden door duizenden en duizenden geschuwd. Zoo blijkt onze cultuur in conflict met de eischen der natuur en dus met de ordinantiën Gods. Zij wil niet meer weten van het vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen en valt nu in den afgrond der onnatuur, om alzoo te openbaren, dat niet straffeloos de door God den Schepper ook aan het menschelijke leven ingelegde wet met voeten kan worden getreden. Zoo wordt ook de verwerping van het vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen een vloek voor de naar genot en weelde dorstende menschheid. Omdat men den eenvoud des levens niet wil, het stil geluk en de heerlijke vreugde van het gezin, dat door de liefde wordt gedragen, veracht om ongestoord zich te kunnen overgeven aan de ongebondenheid des levens, daarom wordt gehoorzaamheid aan Gods norm over het menschelijk leven voor duizenden een last, zwaar om te dragen. Doch, en dit is het ontroerende, aan die wereld wordt nu ook het apostolisch woord vervuld : „Gelijk het hun niet goed gedacht heeft God in erkentenis te houden, zoo heeft God hen overgegeven in een verkeerden zin om te doen dingen, die niet betamen". Het is niet noodig het alles op te sommen. De apostel deed het voor ons, Rom. 1 vers 29—32 ; maar het is wel noodig in herinnering te brengen, dat het allereerste woord, dat God tot de menschheid sprak, de strekking heeft haar den zin des levens te ontdekken, die in het „weest vruchtbaar en vermenigvuldigt" besloten ligt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1932
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1932
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's