Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE HERVORMERS.
Hebben we eerst gesproken over „De Hervorming", nu iets over „De Hervormers".
De Roomsche Kerk is heel gauw klaar, als zij geroepen wordt om iets te zeggen van en over de Hervormers. Zij, de heilige Kerk met den heiligen Vader, den Paus, als hoofd, en een groote menigte van allerlei soort heiligen beneden en boven, als haai' heilig bezit roemend en prijzend, weet maar één oordeel over de Hervormers, over Luther, Zwingli, Calvijn. En dat oordeel is: 't zijn op en de op onheiligen ; 't zijn booswichten ; 't zijn losbollen ; 't zijn onzedelijk-levende wezens ; 't zijn menschen die aan allerlei uitspattingen lucht gaven en aan allerlei gruwelijkheden toegaven. Wie precies de grootste slechtaard geweest Is, is moeilijk te zeggen ; maar als men ze op één hoop werpt, is 't zelfde wien men er uit haalt; ze zijn allen even slecht, althans is de een niet veel beter dan de ander.
Dat domme, onwaarachtige oordeel velt Rome nog maar altijd over de Hervormers en wat deze diepgezonken mannen gedaan hebben is niet veel anders dan Kerkverwoesting, volksverscheuring, revolutie te noemen.
Luther had zin in een non, Calvijn was iemand die sexueel heel laag stond en slecht leefde enz. enz.
Wij zouden zoo zeggen : als de Hervormers zulke laagstaande mannen geweest zijn, die tot allerlei slechte dingen lust hadden, dan hadden ze rustig in de Roomsche Kerk kunnen blijven. Daar was gelegenheid genoeg om aan z'n slechte en booze hartstochten bot te vieren, zonder dat men de minste moeite beliep. Men kon rustig pastoor, monnik — zelfs bisschop en paus zijn, ook al haalde men de schandelijkste dingen uit. Luther en Zwingli en Calvijn en anderen behoefden waarlijk niet alles te verlaten en zich aan verguizing en vervolging prijs te geven, ja, aan de gevaren des doods zich bloot te stellen, als ze niet anders bedoelden dan vrij en slecht te gaan leven. Bij Rome was men zoo vrij als een vogel in de lucht en een visch in 't water, om binnen de muren van 't klooster of midden onder de menschen bandeloos en slecht te leven. Daarbij kon men dan het huurcontract met God bestendigen. De Kerk als de sleuteldraagster wist altijd wel raad om binnen te komen. De heiligen, met name Maria, de koningin des hemels, wilde gaarne alles doen om een handje te helpen, als de Kerk maar geëerd werd. Er was voorraad van overtollig goed werk genoeg. De aflaathandel bloeide. Familie en vrienden hielpen wel, als het er op aankwam. Men had er wel wat geld voor over. Men werd straks zelf ook immers geholpen door z'n huisgenooten en naastbestaanden !
Neen, wanneer Luther en de anderen schavuiten geweest zijn, hadden ze nooit beter kunnen doen dan stil in de Roomsche Kerk te blijven. Beter en veiliger plaats was nergens te vinden dan daar. Waarlijk, zóó dom moet men mannen als Calvijn en anderen niet achten, alsof ze dat niet zouden hebben geweten !
Het staat inderdaad anders.
Om maar bij Luther te blijven. De eerste van zijn 95 stellingen is : een Christen moet dagelijks boete doen voor God. Luther voelt het verwijderd zijn van God tot in het diepst van zijn ziel als 't ergste van alles. Luther's ziel schreeuwt tot God, gelijk een dorstig, moe gejaagd hert schreeuwt naar de waterstroomen. „Geef mij Jezus of ik sterf". Dat wordt uitgestreden op de knieën in de kloostercel, met vasten, bidden, geeselen. Totdat Luther leert wat het is : dat God een goddelooze om niet rechtvaardigt, zonder de werken der wet, door het geloof in Jezus Christus. Christus onze gerechtigheid. En door het geloof Christus en al Zijne weldaden deelachtig worden.
Dat is de weg, de eenige weg der zaligheid.
Naast Luther en na Luther zijn er ook andere reform-bewegingen geweest in de Roomsche Kerk. Om leer en leven te hervormen. Maar dat ging grootdeels buiten hetgeen voor Luther het hart van alles was, om. Luther, de mysticus, de man van den verborgen, stillen omgang met God, wiens ziele den dood stierf door zijn Godsgemis, riep om één ding, en dat was wat Paulus geleerd heeft, wat Augustinus heeft voorgedragen : de leer der zaligheid, het geloof in Jezus Christus.
De Roomsche beweging is uitgekomen bij de onfeilbaar-verklaring van den Paus op het Vaticaansch Concilie van 1870. Luther, Zwingli, Calvijn, Melanchton, Bullinger en zoovele anderen zijn uitgekomen bij het Woord Gods. Rome zei: de Paus, dien zult gij laten staan. De Reformatie zei : het Woord Gods, dat zullen ze laten staan.
Legende is het, dat Luther de verdediger is geweest van de menschelijke rede en van den vrijen wil des menschen. Dat is absoluut onwaar. Integendeel. Luther heeft met Paulus zich van den mensch teruggetrokken op God. „Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen". De jammerlijke onbekwaamheid van de menschelijke rede en van den menschelijken wil, wat aangaat de redding der ziel, heeft Luther met groote kracht geleerd. Smartelijke ondervinding, diep geestelijke ervaring had hem geleerd, dat redding en vrede enkel en alleen gaven zijn van God. Hij vernietigde het huurcontract tusschen God en de ziel, waarvan de Roomsche Kerk, die als heilsinstituut de sleuteldraagster bij de poort des hemels was, zoo stellig sprak voor de ooren der menschen, totaal. Er bleef niets anders over dan een verdoemelijk zondaar voor een heilig God. En nu de heerlijke boodschap des heils, dat er door God een weg van vrije genade en eeuwige liefde is ontsloten, in welken weg de zondaar met al z'n ongerechtigheden in Christus, den volkomen Zaligmaker, wordt gezet, zoodat voor het oog des geloofs een Heiland beladen met al de zonden komt staan en daarnaast een zondaar met het witte kleed der gerechtigheid omhangen.
Paulus en Augustinus staan naast Luther. En wetend voor God een zondaar te zijn, mag z'n geloofsroem wezen : „ik danke God door Jezus Christus, mijnen Heere".
Dat was een zware beleediging tegen de sleutelmacht der Kerk. En dat heeft Rome aan Luther nooit vergeven. Daarom heeft Rome Luther ook uit de Kerk verbannen, beladen met haar vloek. De Kerk als sleuteldraagster was beleedigd. Maar Luther mocht door Gods genade tot de verzekerdheid des heils komen in den weg des geloofs. De verzekerdheid — voor een arm en ellendig zondaar, in den weg es geloofs Christus kennend als een volkomen Borg en Middelaar.
Rondom Gods Woord en rondom Jezus Christus, Sions Borg en Middelaar, bewoog zich het geloof van die Godsmannen, die de Heere Zelf heeft uitgestooten tot het grootsche werk der hervorming van Zijn Kerk ; om Zijn gemeente aan al de plaatsen Zijner heerschappij tot de vrijheid te brengen van de kinderen Gods.
Vandaar dat Gods Woord en de verzoenende kracht van Christus' bloed de voorname plaatsen innemen in de leer van de Hervormers, die beleden: „door het geloof alleen".
Alles wat zij wisten, wisten zij uit het Woord Gods. „Uit het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerst in het Paradijs geopenbaard, en daarna door de heilige Patriarchen en Profeten heeft laten verkondigen, en door de offeranden en andere plechtigheden der Wet laten voorbeelden, en ten laatste door Zijnen eeniggeboren Zoon vervuld" (Heid. Catech. Zondag 6).
Alles wat zij wisten, wisten zij uit de Schriften, van Mozes, de Psalmen, de Profeten, de Evangelisten.
Alles wat zij geloofden, was door Gods Woord hun geleerd.
„Een oprecht geloof is niet alleen een goed gefundeerde kennis (certa notitia), waardoor ik alles voor waarachtig houd wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft" „Maar ook een vast vertrouwen, 't welk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij, vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om de wille van de verdienste van Christus" (Catech. Zondag 7).
Waarbij aansluit wat we lezen in Zondag 23, waar de vraag behandeld wordt : „hoe zijt gij rechtvaardig voor God ? " — waarop als antwoord volgt :
„Alleen door een oprecht geloof in Jezus Christus, alzoo dat, al is het, dat mij mijn geweten aanidaagt, dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen derzelve gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben — nochtans God, zonder eenige verdienste mijnerzijds, uit loutere genade, mij de volkomene genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad, noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft; in zooverre ik zulk eene weldaad met een geloovig hart aanneem".
Dat is de taal van de Hervorming. En die weten wil wie en wat Luther geweest is, waar hij door God geroepen is geworden om in de Roomsche Kerk als getuige op te treden, die moet eens lezen zijn verklaring van den brief aan de Galaten!
Een juweel. Een parel van groote waarde !
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's