Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTELIJKE ETHIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het wereldproces overziende, neemt de Christelijke Ethiek het leven der menschen naar de gangen, welke de Heilige Geest ons teekent in Gods Woord, het Boek des Heiligen Geestes. En dan komt ons voor oogen te staan : schepping — val — wedergeboorte — uiteindelijke verheerlijking in de eeuwigheid. Of deze dingen ten opzichte van den mensch en het mensch-leven wat uitvoeriger omschrijvend, krijgen we den mensch :
1. in zijn schepping, als beelddrager Gods, in den staat der rechtheid, toegerust met ware kennisse Gods, gerechtigheid en heiligheid, geroepen om in den weg der gehoorzaamheid, met vrije wilskeuze, in des Heeren wegen te wandelen en Gods wil te doen, tot prijs van het eeuwig zalig leven uiteindelijk in een toestand van „niet kunnen zondigen" ;
2. in zijn val, door moedwillige en vrijwillige ongehoorzaamheid zich losmakend van zijn God en Schepper, de bron van leven en zaligheid, om in den gevallen staat en natuurlijken toestand der zonde zijnde, onbekwaam te zijn tot eenig geestelijk goed en geneigd tot alle kwaad (toestand van „niet kunnen niet-zondigen"), staande onder de wet des vleesches en der zonde, die heerschappij voert over alle menschen, hoewel de algemeene goedheid Gods over hen ligt uitgespreid ;
3. in zijn wedergeboorte, zijnde de vernieuwing van Gods beeld in de geloovigen, die uit de duisternis worden overgezet in Gods wonderbaar licht, om te verkondigen de deugden huns Gods, die in Christus Jezus hun Vader wil zijn;
4. in zijn voleinding, gaande in den weg der volharding tot zijn eindbestemming in de eeuwigheid, waar de schepping zal uitgezuiverd en vernieuwd zijn en God zal zijn alles in al de Zijnen.
In het Paradijs was de mensch in conditie om God recht te kennen in Zijn openbaring, om recht te staan tegenover Gods wil en wet, heilig en onbesmet in liefde en gehoorzaamheid, opdat het zóó zou gaan (in den weg van het werkverbond) naar de eeuwige volkomenheid in Gods nabijheid. Maar dat is gebroken geworden door de moedwillige en vrijwillige zonde des menschen, om nu eeuwig weg te zinken in Godverlatenheid en vloek. Doch de daad der verlossing Gods is tusschenbeide gekomen en nu gaat het, voor degenen, die in Christus Jezus zijn, in den weg der wedergeboorte, van gehoorzaamheid tot gehoorzaamheid, opdat straks Gods Koninkrijk volmaakt zal zijn en een nieuwe, eeuwige Godsgemeenschap tusschen schepsel en Schepper zal worden gezien. Van een verliesbaar Paradijs op aarde gaat het, door diepten en over hoogten, naar een onverliesbaar en eeuwig Paradijs, waarbij aard en hemel in de schoonste harmonie vereenigd, vol zal zijn van Gods liefde over allen en alles, dat in Christus Jezus verlossing vond en tot het nieuwe leven kwam, dat in Gods eer het hoogste goed kent en in den dienst des Heeren de hoogste vreugd vindt.
Zoodra de Kerk van Christus uit den strijd met de ketterijen een theologie heeft ontwikkeld naar de beginselen der Schriften, ontstaat in deze theologie ook een Ethiek of wetenschap van het Christelijk zedelijk leven.
Dat Christelijk zedelijke staat niet los van het algemeen-menschelijke of het algemeen-zedelijke, maar de theologische Ethiek draagt, evenals de theologie zelve, het karakter van geopenbaarde kennis Gods en wij die geopenbaarde Godswaarheid nu toepassen op het leven des menschen met al z'n eischen, op het willen en handelen, op het doen en laten van en naar Gods beeld geschapen mensch.
Daarbij moest in de Christelijke-of theologische Ethiek uitkomen, hoe het leven des menschen bij al zijn levensfuncties en geheel zijn levensroeping behoort zyn volgens den eisch van Gods wil het beginsel van Gods geopenbaarde waarheid. En ook hoe het als een Christlijk zedelijk leven bij den zondigen mensch, uit den weg der wedergeboorte en door het geloof in Christus, kan worden wat het behoort te zijn enz.
Zoo ontstond de theologische Ethiek, die het verband met de algemeen menschelijke zedelijkheid niet verbreekt, maar alles nu bepaaldelijk inzet in het kader van de Christelijke, Bijbelsche waarheid. En het verschil is op te merken, wanneer de Christelijke Ethiek naar de beginselen van Gods Woord gaat spreken over grondbegrippen als deugd, plicht en hoogste goed ; over den oorsprong van goed en kwaad ; over den inhoud van deugden en ondeugden, enz. De Ethiek in het algemeen heeft tot object het zedelijke — in tegenstelling tot het onzedelijke ; het zedelijk-goede —  in tegenstelling met het zedelijk-kwade. De ethiek neemt maar niet alles wat is en wat gedaan wordt, zonder meer voor goed aan, maar wil juist een onderzoek instellen hoe het behoort te zijn of behoorde gedaan te zijn geweest. De Ethiek laat haar oordeel gaan en is een norm-wetenschap ;en wat normaal is ten opzichte van het leven en beantwoordt aan den eisch der zedelijkheid, wordt goed henoemd en aangeprezen, maar wat niet nantwoordt aan de normen der zedewet wordt verkeerd genoemd en afgekeurd als abnormaal en onbehoorlijk.
De norm in deze is maar niet iets willekeurigs, ook niet wat hier en daar als doorsnee-maat genoemd wordt, maar vertoont zich als een eisch, waaraan misschien niets en niemand in het leven voldoet in alle opzichten, maar dat toch als eisch zich laat gelden, zonder vrijheid te geven ot marchandeeren. De aard en het verband der dingen moet naar den eisch der zedewet streng beoordeeld worden.
Spreken we nu van theologische of Chrislelijke Ethiek, dan is de Ethiek zelve nader bepaald door de theologie, door de Christelijke beginselen en daardoor wordt het object van de theol. Ethiek óók nader omschreven en begrensd.
We krijgen nu niet het zedelijke, „zonder meer", maar we krijgen het Christelijk-; edelijke, dat is: wat naar het Christelijk beginsel zedelijk genoemd moet worden; in onderscheiding dan met hetgeen naar Christelijke overtuiging, onzedelijk verkeerd, slecht moet worden genoemd en moet worden afgekeurd, afgeraden en bestreden.
Onze theologie speelt hier natuurlijk een rol, omdat we geen beoordeeling van het leven en van het zedelijke kunnen denken bij den mensch, zonder dat daarin zijn religieuse overtuiging verwerkt wordt.
En onze theologische of Christelijke overtuiging, die hier moet meespreken niet alleen, maar die hier om een alles beheerschende plaats vraagt, is : dat de mensch, naar Gods beeld geschapen, goed en recht was, toen hij uit Gods hand te voorschijn kwam ; dat hij door moedwillige en vrijwillige zonde gevallen is en in een staat gekomen is, dat hij onbekwaam is tot eenig geestelijk goed en geneigd tot alle kwaad , dat hij alleen door Gods genade in den weg der wedergeboorte en het geloof in Christus tot een nieuw schepsel kan worden en tot een nieuw leven kan komen afsterven van den ouden mensch en opstanding van den nieuwen mensch), waarbij de beoordeeling van handel en wandel door den Christen wordt gegeven aan God, Die Zich Zelf geopenbaard heeft in Zijn Woord en Zijn Wil ons bekend maakte In de Wet en de Getuigenis.
Zóó wordt het object van de theologische of Christelijke Ethiek : het zedelijk goede, dat vrucht is van Gods Geest en dat moet beantwoorden aan de Wet en den Wil Gods.
Het object is het Christelijk-zedelijke in verband met 't practische leven des Christens, die van God uit de duisternis geroepen is tot Zijn wonderbaar licht, om zijn Schepper en Heiland groot te maken en Zijne deugden en heerlijkheden te roemen in woord en daad.
Als het nu bij de theologische Ethiek telkens gaat over de zelfbepaling en Wilskeuze van den mensch als Christen bij al z'n relaties en levenshandelingen, in betrekking tot zijn evenmenschen en het leven, dat hem omringt, 2al de Christelijke Ethiek er altijd den nadruk op leggen en daartoe aanwijzingen geven, dat de levenshandelingen en levenshoudingen van den Christen moeten gericht Worden en gedaan worden overeenkomstig Gods geopenbaarden wil.
Zelfbepaling moet er bij den mensch zijn, maar zelfbepaling en wilskeuze „zonder meer" kent de Christen niet. Omdat hij Christen is, wil hij in alles tragen wat God wil, dat hij doen zal, en erkent hij in alles Gods Woord, als een lamp voor den voet en een licht op het pad.
En dan komt — in dit verband, op het terrein van de Ethiek — niet zoozeer naar voren wat des menschen godsdienst betreft als relatie met God, maar veel meer alles wat z'n zedelijk leven aangaat als relatie tot z'n evenmenschen en het hem omringende leven. Want Ethiek is levensleer, leer van het zedelijk handelen.
De theologische Ethiek gaat niet zelf vaststellen wat het Christelijk-zedelijke is, want zij weet zich afhankelijk van Gods Woord dat haar bron is. Als normatieve wetenschap ontleent zij haar normen aan Gods Wet en Getuigenis. Zoowel bij het bespreken van het normale als van het abnormale, van het goede en het kwade, van het zedelijke en het onzedelijke ol slechte, is Gods Woord tot gids. En de vreeze Gods is de kracht des levens bij alle dingen.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 november 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 november 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's