Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij allen vallen af als een blad.

EEN BRIEF VAN DEN DOOD
We zien ze over den weg waaien, de vele bladeren, die door den herfstwind worden voortgedreven. Wat hebben we een mooien zomer achter ons ! Wat prijkte het groene blad overal heerlijk! En toch, toen de herfstwind begon te waaien, en nog meer, toen de koude winden uit het Noorden en Oosten de temperatuur deden dalen, begonnen ze te vallen, bij honderden en duizenden. Lang zijn ze dezen winter blijven hangen, maar ziet, opeens schijnt de dood in het rijk der natuur toch weer de beslissende overwinning te willen behalen. Het eens zoo groene, frissche blad, ligt daar nu op de aarde, vaak en geel en verwelkt en verschrompeld.
En nu was dat vallende blad voor den profeet van den ouden dag een prediking van de broosheid en vergankelijkheid van zijn eigen leven. Zooals het gaat met de bladeren, gaat het ook met de menschenkinderen, die daar hangen als bladeren aan den grooten levensboom der menschheid.
Het vallende blad predikt ons onze vergankelijkheid. Een onzer dichters, die, op zijn studeerkamer gezeten zijnde, een vaal blad tegen de ruiten zag waaien, heeft er van gezegd, dat hij een brief van den dood had gekregen.
Met vallende blad een brief van den dood !" ziedaar een aangrijpende prediking uit het rijk der natuur.
Wat zullen er ook dezen winter weer veel bladeren vallen van dien grooten levensboom der menschheid.
De Koninklijke houtvester teekent de boomen, die ook nu weer moeten vallen. De bijl wordt alreede gelegd aan den wortel der boomen. Zoo gaat het voort van 1 Januari tot 31 December, in den winter wat meer, in den zomer wat minder, maar blijven doet niemand.
In een van de eerste geslachtsregisters van den bijbel vinden we een schijnbaar dorre opsomming van namen en cijfers, die ons toch bij nadere beschouwing zooveel hebben te zeggen. Daar worden de eerste menschen ons met enkele pennetrekken geteekend in hunne volle levensopenbaring. Daar wordt ons verhaald, hoe oud een aartsvader werd, eer hem een zoon werd geboren. Vervolgens wordt ons medegedeeld hoe lang ze hebben geleefd na het hoogtepunt in hun leven, toen hunne eerstgeborenen 't levenslicht mochten aanschouwen. Met de woorden : en hij gewon zonen en dochteren, wordt ons het leven geteekend van de menschenkinderen, in hun zwoegen en slaven om de kinderen groot te krijgen. En als dan tenslotte alle de jaren nog eens zijn opgesomd, die men op deze aarde leven mocht, luidt het telkens aan het slot: en hij stierf.
Als wij dat zelfde refrein : „en hij stierf" telkens zien terugkeeren, is het dan niet alsof we daarin de doodsklok hooren luiden over ons eigen vergankelijke leven ?
Het kan ook voor u of voor mij de laatste winter van ons leven zijn. Op 't machtwoord Gods, zullen we wederkeeren tot verbrijzeling. Slechts één woord van den Almachtige, en we worden losgemaakt van den levensboom der menschheid.
En nu is het sterven van een mensch van oneindig veel meer gewicht dan het vallen van een blad. Waar de boom valt, daar blijft hij liggen. Bij het uitblazen van den laatsten adem is ook ons lot voor eeuwig beslist.
Gelukkig de mensch, die met de vergankelijkheid van zijn leven leert vluchten naar den Onvergankelijke. Tusschen wieg en graf moet wat anders worden gekend.
Als de Heere de oogen opent, zal 't door elk zondaar moeten worden beleden, dat dien Hij reeds voor eeuwig Zijn hand van ons had afgetrokken.
Ja, lezers, dat wil de Heere ons leeren. Hij wil ons ontdekken aan onze zonde en onze schuld, opdat we zouden vluchten naar Golgotha's kruis, vanwaar de lieflijke noodiging uitgaat: Komt tot mij, gij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.
Is dat niet het grootste voorrecht, om in Hem Uw Redder, uw Heiland te vinden ?
Er ligt iets droevigs in het vallen der bladeren. O, dat sterven, dat scheiden, dat opbergen van het gereedschap, dat verscheuren van liefdebanden.
Die Christus mag leeren kennen, kan ook bij tijden en oogenblikken heenzien over dood en graf naar het gloren van dien eeuwigen morgen.
E.

T.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's