Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GEESTESGESTELDHEID VAN DE ETHISCHEN.
„Ethisch" is een vreemd woord, niet ontleend aan de Nederlandsche taal, maar afgeleid van het Grieksche woord „ethos", dat doelt op de innerlijke gezindheid, de innerlijke persoonlijkheid ; en dus betrekking hebbend op 't geen van binnen gees­telijk bij den mensch leeft.
Voor den Ethische is daarom het voornaamste, wat de Christen zelf geestelijk ervaart, 't Gaat allereerst om z'n geestelijk bezit, z'n geestelijk geloofseigendom. „Ervaring" is dan ook een belangrijk woord voor den Ethische ; geloofservaring. Christuservaring.
Voor den Ethische is het leven primair, de leer secundair.
Het uitgangspunt van zijn theologie is altijd het subjectieve leven, de persoonlijke aanraking met God, de innerlijke ervaring. Gods waarheid richt zich voor een ethischvoelend mensch tot het diepste van z'n wezen, z'n hart, z'n onderbewuste, daar wordt de Waarheid ervaren en gekend.
De Ethische volgt in z'n theologie altijd den inductieven weg, d.i. besluit van het bizondere tot het algemeene, redeneert van het persoonlijke uit, om zóó te komen tot de algemeene waarheid en een begripmatig uitdrukken van 't geen men zelf voelt, ervaart en ondervindt. Uit de ervaring en uit eigen geestelijk bezit spreekt men over de Waarheid. Men wil niet uitgaan van het objectieve en gegevene; men wil het uit eigen geloofservaring opbouwen wat men weten en belijden moet. Het geloofsleven gaat voorop, de geloofsleer, door den Christen opgesteld naar bevinding van zijn geestelijk kapitaal, volgt daarop. („Primum vivere, deinde philosophari").
De Confessioneel en de Gereformeerde (zegt de Ethische !) bewandelen hierin andere wegen en volgen een andere methode. Die willen beginnen met de leer en willen van de zuivere leer komen tot het zuivere leven. Die volgen de deductieve methode en leiden het bizondere en het persoonlijke af van het algemeen geldende. Die beginnen bij het objectieve, bij het gegevene, en willen zoo komen tot het subjectieve, het persoonlijke, het eigen bezit.
De Ethische is geestelijker en inniger aanvoelend ; misschien minder objectief bezittend en minder welomschreven belijdend, maar meer subjectief belevend.
En om dat laatste gaat het! De persoonlijke betrekking tot God, de innerlijke verzekerdheid, de eigen overtuiging, het eigen geestelijk bezit, gewekt en verkregen door den levenden omgang met Jezus Christus, daarom gaat het bij den Ethische in de eerste plaats, 't Gaat niet om een of andere Waarheid, maar om den persoon van Christus. En dat eigen geloofsbezit der ziel, met Christus-ervaring vervuld, is het waar het op aankomt.
Deze mentaliteit van den Ethische bepaalt ook zijn houding tegenover den Bijbel, de Confessie of belijdenis en de Kerk.
Van die uitwendige voorwerpen en uiterlijke verschijningsvormen moet de Ethische eigenlijk maar weinig hebben.
Om maar met het laatste, de Kerk, te beginnen: de Ethische spreekt 't liefst over de gemeente der geloovigen, de gemeente van Jezus Christus, de onzichtbare Kerk, die overal gevonden wordt waar geloovigen zijn, tot welke Kerkgemeenschap ze dan eventueel ook mogen behooren. Men voelt weinig voor „eigen" Kerk en laat zich door kerkmuren niet beperken. Vormen, verordeningen, regels, zijn nuttelooze dingen, 't gaat om het leven, het echte, ware leven met Christus-ervaring vol zijnde. Men moet niet praten over „eigen" Kerk, partij of richting. Men voelt voor de gemeenschap der heiligen en reikt over de kerkmuren heen, om saam te vergaderen en te confereeren, om saam te spreken en te bidden, met ieder en allen, die Christus liefhebben. Een Ethische mag niet „geborneerd" zijn, juist omdat hij Ethisch is ; d.w.z. een Ethische mag niet hooghartig als de zelfgenoegzame doen, alsof zijn partij 't een en 't al is, alsof hij het monopolie van vroomheid en waarheid heeft; hij mag niet zoo „begrensd" en „bekrompen" (geborneerd) zijn ! Maar moet ruim en verdraagzaam wezen, om 't inzicht van anderen te kunnen waardeeren en den broederband wijd te trekken. Anders is men „klein" en 't getuigt dan van „begrenzing van bewustzijn".
Kerk, belijdenis.bijbel — 't zijn van die „verschijningsvormen" van betrekkelijke waarde, omdat ze van menschen afkomstig zijn.
De Kerk, de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerk, enz. — 't zijn alle menschelijke, dat wil zeggen : gebrekkige, onvolkomen middelen, waardoor God Zijn geestelijke schatten aan de wereld geeft. En nu gaat het om dien geestelijken, goddelijken schat, niet om de gebrekkige, menschelijke schaal, waarop die schat is uitgestald.
Geen Ethische gelooft aan een ware, zuivere Kerk, die in 't bezit zou wezen en bewaarster zou zijn van de volle, goddelijke waarheid. De Confessie of belijdenis is een gebrekkig, onvolkomen middel om de waarheid tot uiting te brengen. Geen Kerk mag een bepaalde belijdenis als grondslag of accoord van gemeenschap nemen, om die te laten onderschrijven, op straffe van uitgestooten te worden. Geen Kerkleer of belijdenis is gelijk en gelijkvormig met de waarheid Gods. Zij spreekt wel van „waarheden" ; maar 't gaat in werkelijkheid om den persoon van Jezus en de beleving van Zijn gemeenschap. De Confessie is slechts de tijdelijke, gebrekkige, menschelijke formuleering van de Waarheid, die er niet is om geformuleerd te worden, maar om beleefd te worden. Een Confessie of kerkelijk belijdenisschrift mag geen toetssteen zijn ; er moet vrij Christelijk geloofsleven zijn, leven uit „den levenden Heer".
De Ethische zal nooit aanvaarden, dat één bepaalde Kerk de ware, zuivere Kerk is, dat één bepaalde Kerkvorm de door God gewilde of de door de Heilige Schrift voorgeschrevene zou zijn. Daarom zal de Ethische ook nooit warm loopen voor een Schriftuurlijke reorganisatie der Kerk. Het gaat niet om de kerk, maar om het leven, zegt hij.
Tegenover een uitgewerkte belijdenis en een welomschreven Kerkvorm gaan de bezwaren uit. Er moet in de Kerk de grootst mogelijke vrijheid van belijden en beleven der Waarheid zijn en ieder zal ten slotte met z'n eigen geweten moeten uitmaken, of hij in de Kerk thuis hoort of niet. Er mag geen bandelooze Kerk zijn, met onbeperkte vrijheid, waarbij ieder mag verkondigen wat hij wil, met de meest tegenstrijdige leeringen. Maar op de basis van de persoonlijke belijdenis van den Christus moet ieder verder vrij zijn, om te gelooven en te belijden wat z'n consciëntie hem zegt!
De meeste Ethischen voelen niet voor Evenredige Vertegenwoordiging, omdat de innerlijke verdeeldheid dan wordt gelegitimeerd (gewettigd) en gesanctioneerd (goedgekeurd) en de vruchtbare beginselstrijd wordt opgeheven. Maar op de basis van de Christusbelijdenis wil men — althans theoretisch — de grootst mogelijke vrijheid (waarbij niet minder naar links gekeken wordt dan naar rechts, bij enkelen zelfs méér naar links, dan naar rechts).
Middelpunt moet zijn de persoon van Jezus Christus. „Niet een boek of een leer, maar de Heer", de persoon van Jezus Christus, 't Gaat niet om wat men gelooft, maar in Wien men gelooft, zegt men dan (alsof dat te scheiden zou zijn !) De kern van de belijdenis moet dan ook zijn Jezus Christus, de Zaligmaker, door Wien we deel hebben aan Gods genade en het eeuwige leven.
De Kerk moet aanpassingsvermogen hebben wil zij Volkskerk zijn en blijven. In het midden van het volk is velerlei geestesgesteldheid en leven tal van meeningen en opvattingen. De Kerk moet (zegt de Ethische) soepel zijn, aanpassingsvermogen bezitten, een groote dosis vrijheid toestaan. De levende belijdenis van den Christus moet tucht oefenen, maar verder mag men niet gaan. Men mag niemand dwingen. Voor de Kerk is noodig, dat het leven er heerscht. Daarom geen reorganisatie, maar regeneratie of wedergeboorte en vernieuwing, 't Gaat om 't wezen, niet om den vorm.
De Bijbel komt er ook maar mager af. Want dat Boek is het gebrekkige middel, een menschelijk pogen, zij 't dan een pogen van vrome mannen, om de Waarheid Gods nader bij te brengen. Maar „de Waarheid" is zoo voor een groot deel geworden een veelheid van „waarheden", waarin de apostelen en profeten hun geloofservaring, geloofsleven, geloofsbezit hebben neergelegd en hebben willen kenbaar maken, zij 't onder hoogspanning des Heiligen Geestes. Doch wij. Christenen van 1932, met zooveel méér Christus-ervaring en geloofsondervinding, die ook zooveel meer van 't leven gezien hebben dan de apostelen, wij hebben aan vele „waarheden" in den Bijbel maar weinig en hebben meer aan „de Waarheid des Geestes Gods", zooals de ziel van den geloovige in 1932 dat bevindelijk mag doorleven en 't zich eigen maken. Het levende Woord van 1931 staat veelszins hooger dan 't Schriftwoord uit de eerste eeuwen.
Dat zoo de wankele wortel van het Ethische geloofsleven en van de Ethische Kerkbeschouwing het subjectivisme is, dat vromelijk den geloovige sturen kan waarheen 't wil, met kleineering van de objectieve, goddelijke openbaringswaarheid, is duidelijk. Er bestaat een geestelijke ervaringsrelatie in de ziel, komend van en uit „den levenden Heer", zegt men, en dat gaat boven de gebondenheid aan Gods Woord. En zoo kan men in zekeren zin leven met een „levenden Heer", Die niet is de Christus der Schriften bij een „levende" Waarheid, die niet is de Waarheid van Gods beschreven Woord ! De Emmaüsgangers waren vrome menschen, kinderen Gods. Ze mochten als geloofsbezit hebben den Christus Gods. Hij was het leven van hun leven. Maar ze gingen zich een eigen Christus maken, die tot hooger en hooger eer zou komen, als Davids groote Zoon ! Maar toen Christus, hangend tusschen twee moordenaren, aan het vloekhout kwam hangen en stierf en begraven was, kon hun Christus niet meer de Christus zijn. Alle hoop was den bodem ingeslagen. Dat was de ervaringschristus van den vromen mensch, die zelf zoo gaarne bouwt, ook aan het Godsgebouw.
Maar de levende Heiland, de echte Christus, neemt Zijn jongeren bij de hand en brengt hen bij „den Christus der Schriften". Hij laat zien en hooren hoe „Mozes en de Profeten" den Christus hebben geteekend. En daar, levend bij de Schriften nu, gaat het licht op, de hoop keert weder. De Christus leeft! Het hart verheugt zich !
Zóó moet ook onze eigen ervarings-geest, net zoo goed als alle andere geesten, getoetst worden aan de Schriften. Of we wel Schriftuurlijk geloof en leven hebben, want anders dolen we in een dwaalweg en komen aan den verkeerden kant uit, met al onze ervaring. De Bijbel is het Boek van den Heiligen Geest. En de Geest, Die uit Christus neemt, onderwijst alle ware kinderen Gods in en door de Schriften, leidt rond in al die Goddelijke Waarheid, die eeuwig zeker is en den eenvoudigen wijsheid leert, door God Zelf in Zijn Woord ons geopenbaard en aan de Kerk van alle eeuwen gegeven als een schat uit den hemel.
Den Ethischen ontbreekt veelszins de vaste, objectieve Waarheidsgrond, dien God Zelf gelegd heeft en tot grondslag heeft verordend voor Zijn Kerk van alle tijden en alle natiën. De Kerk des Heeren moet Kerk des Woords zijn. En het leven van Gods kinderen is het leven bij de beloften Gods in Christus waarvan het Woord getuigenis geeft, welke de Heilige Geest komt levend maken bij de geloovigen.
Ook voor „heel-vrome" Ethischen geldt — persoonlijk, maar ook kerkelijk en bij allen arbeid — : zoo ze niet spreken naar dit Woord, ze zullen niet in de Waarheid wandelen en ze zullen geen dageraad hebben. Onze gangen moeten vast zijn in den weg van Gods Woord en Wet.
De inhoud van ons geloof mag niet anders zijn, dan „alles wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard en beloofd heeft".
Dat is volstrekt niet (zooals de Ethischen zeggen) de wissel verleggen, van het hart naar het verstand. Neen, dat is de wissel verleggen van den mensch naar God, van des menschen woord (zij het dan de „vrome" mensch) naar Gods Woord. En als de Kerk die wissel verwaarloost, dan komen er ongelukken ! Ook al staan er nog zulke knappe en vrome mannen en vrouwen aan het stuur. (2 Tim. 3 vers 13—17).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's