Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Ik zal vyandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, tusschen uw zaad en tusschen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gy zult het de verzenen vermorzelen". Genesis 3 vers 15.

HET EVANGELIE IN HET PARADIJS.
Waarde Lezers !
Zooals gy wel weten zult, wordt het woord, in bovengenoemden tekst vervat, genoemd „de moederbelofte", omdat daaruit, als loten uit één stam, voortgesproten zyn alle andere beloften, die zien op Christus en het in Hem gelegen heil. Ook wordt het menigmaal genoemd „het Paradysevangelie", omdat 't reeds een blijde boodschap bevat van eindelyke overwinning en verlossing uit de macht, waaronder de mensch door zyn zonde gekomen was, de macht van Satan, die hem ten val bracht. Laten wy den inhoud van dat „Evangelie in het Paradys" een oogenblik nagaan.
De mensch, in den staat der rechtheid staande, als het heerlyk pronkstuk van de Schepping Gods, had gehoor gegeven aan de verleiding van Satan, die hem op listige wyze van God afvallig wist te maken. Hy had de vrouw er toe weten te brengen, dat zy at van de verboden vrucht en zy had haren man daartoe gebracht. Zoo zegden zy God de gehoorzaamheid op, overtraden zyn gebod, verzetten zich tégen Hem. Maar daardoor ook vielen zy van God af en waren aan hunne zyde nu onherroepelyk van Hem losgemaakt.
Doch, daarby blijft het niet. Niet straffeloos kan de Heere dat voorbygaan. Hy komt om gericht te oefenen over Satan en den mensch. Hy roept de zondaren tot verantwoording en velt straks het vonnis over hen, waarin Hy waarmaakt dat Hy zyne bedreigingen, die Hy vóór dien zondeval had uitgesproken, ook ten uitvoer brengt.
Hy roept Adam en Eva en ondervraagt hen wat zy gedaan hebben. Niet, omdat 't Hem onbekend zou wezen, maar omdat Hy hen zelve tot erkentenis van hun zonde en schuld wil brengen. Dit is altyd het doel Gods, als Hy in den weg der ontdekking den mensch leidt, opdat zy de zonde zullen zien en de schuld erkennen en hun eigen doemvonnis billyken.
Maar hoe blykt het hier reeds, dat de mensch, eenmaal op den weg der zonde gekomen, steeds verder afglydt. Adam en Eva werpen de schuld van zich af. Eva schuift die op de slang, en Adam op de vrouw, ja, daarin zelfs op God.
Naar zyn recht en naar hun verdienste kan God nu den mensch voor goed van Zich stooten en hem tot het oordeel des eeuwigen doods met Satan en zyn trawanten overgeven. Welk een wonder, dat die zondige, schuldige mensch niet op dat eigen oogenblik vernietigd wordt! Eén vonk van Gods heiligen en rechtmatigen toorn zou genoeg zyn geweest om dien nietigen, schuldigen mensch voor eeuwig te verteren !
Hy doet dit evenwel niet! O, onuitsprekelyk wonder van Goddelyke ontferming ! Hy laat dien mensch nog in wezen, stelt zyn vonnis des eeuwigen doods nog uit. Aan zyn rechtvaardig vonnis ontkomt de mensch niet, maar eerst schuift de Heere vóór de uitvoering daarvan nog een tyd van genade.
De man zal in het zweet zyns aanschyns zyn brood eten en nu als een onttroonden koning tot harden slavenarbeid gedoemd worden, om van de aarde in hardheid te ontworstelen, wat zy hem in den staat de rechtheid gewillig zou hebben opgebracht.
De vrouw wordt aan de grootste smarten prysgegeven, in onderworpenheid aan haren man. En dan zullen zy tot het stof wederkeeren, waaruit zy genomen zyn.
Dat was reeds een betooning van Gods barmhartigheid, daarin kwam het reeds uit, dat Hy nog niet deed naar de zonde en niet vergold naar de schuld der overtreding.
Maar Hy deed nog veel meer. In den toorn is Hy des ontfermens gedachtig op wonderlyke, onbegrypelyke, ondoorgrondelyke wyze. Want daar spreekt Hy van genade voor dien zondigen mensch. Wel niet rechtstreeks tot hem, maar dan toch voor hem bedoeld.
De Heere spreekt tot Satan : „En Ik zal vyandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, tusschen uw zaad en tusschen haar zaad ; datzelve zal u den kop vermorzelen en gy zult het de verzenen vermorzelen".
Door de verleiding meende Satan den mensch tot zyn vriend te krygen, sterker nog, hem als zyn prooi onder zyn macht te krygen. Daar moet hy het hooren, dat die prooi hem weder ontnomen zal worden. God zelf zal vyandschap zetten, niet enkel tusschen Hem en Satan, maar ook tusschen Satan en den mensch. Door die vyandschap zal er stryd komen, opdat de mensch aan Satan weer worde ontrukt.
Welk een wonder van onuitsprekelyke ontferming is dat! Nooit toch zou het dien mensch gelukt zyn om zich aan den machtigen greep van Satan weer te ontworstelen, nu hy eenmaal in zyn handen gevallen was. Maar God Zelf zal daarvoor zorgen. En dan zal Satan worden bestreden door hem, dien hy door zyn verleiding had machteloos gemaakt. En dat nog wel door de zwakkere, niet door den man, maar door de vrouw, die zelve in onderworpenheid aan haren man zal verkeeren. Dat is het groote wonder, dat God de Heere dit Zelf zal doen, dat Hij er voor zorgen zal — anders kon er nooit of nimmer iets van worden gezien.
Dit is nu maar niet, dat er een vyandige verhouding zal zyn tusschen den mensch en de slang, het werktuig van Satan, maar tusschen den mensch en Satan zelf, ja, feitelyk tusschen God en Satan, in welken stryd de mensch betrokken zal worden.
Deze stryd zal aanhoudend zyn, want hy zal altyd duren, tot het einde toe. Daarom zal die vyandschap bestaan tusschen het zaad, de nakomelingschap van de vrouw en tusschen het zaad van Satan, al de helsche, demonische geesten en allen, die bevonden zullen worden uit den vader, den duivel, te zyn.
Deze stryd zal hevig zyn, want beide partyen zullen het op elkanders ondergang toeleggen.
Het einde van den stryd zal de volle beslissing brengen. Satan zal den kop verpletterd worden. (Hier wordt by vergelijking gedacht aan de slang, waarvan Satan zich bediende). Wordt de kop van de slang vermorzeld, dan is hy gedood, geheel verslagen. Wel zal hy zich trachten te verzetten. Het zal hem gelukken om het zaad der vrouw de verzenen te vermorzelen, dat is hem te treffen, wel gevoelig, doch niet beslissend en overwinnend.
Het zaad der vrouw zal de overwinning behalen In het einde. Dat is de heerlijke tijding voor den gevallen mensch in het vonnis over Satan uitgesproken. Daarmede is voor dezen laatste het eindvonnis geteekend. Hij, gevallen in opstand tegen God, zal nooit uit zijn staat en toestand geraken.
Voor eeuwig is zijn lot onherroepelijk beslist. Maar de mensch, hoewel ook gevallen, zal nog weer worden verlost, zij het dan ook langs een weg van hevigen, langdurigen, bloedigen strijd.
Wordt hier tevens de overwinning aangekondigd, daar is voor hem vaste grond der hope, waarop hij in vertrouwen op den Heere mag zien, als op een gewisse belofte.
Deze belofte is voor Adam en Eva en allen, die tot haar zaad behoorden en de beteekenis daarvan leerden verstaan en geloofd hebben, tot troost en sterkte geweest, tot op den dag, toen de overwinning werkelijk op den Satan is behaald.
En nog immer wordt op die belofte gesteund en op alle beloften, die daaruit voortgesproten zijn. Dat wordt gedaan door allen, die tot de levenden mogen behooren, waarvan Adam door het geloof gesproken heeft, dat Eva de moeder van alle levenden wezen zou, nog vóór er van natuurlijk leven uit haar schoot sprake was.
Neen, dat zijn niet, die op natuurlijke wijze uit haar schoot ontsproten zijn. Deze allen zijn slechts de kinderen des vleesches.
En naar de Godsgedachte, die later wordt geopenbaard, blijkt het, dat ook hier geldt, dat „de kinderen der beloftenis tot het ware zaad gerekend worden". „Wat uit vleesch geboren is, dat is vleesch". Dit geldt ook reeds van Adam en Eva af. Maar het geestelijke, dat is het ware zaad. Waar de mensch in het algemeen behoort tot de dooden, door de zonde, waaronder hij van nature ligt, daar is het dat geestelijk zaad dat tot de levenden gerekend moet worden.
Het zaad der vrouw, dat in vijandschap zal staan tegenover het zaad der slang, is niet maar één enkele, maar dat zijn al de levenden, die uit haar voortkomen. Het zijn zij, die gewikkeld worden in den strijd, welke uit deze door God gestelde vijandschap opkomt. Dat zijn allen, die in den krijg worden geoefend tegen den overste der wereld, tegen de geestelijke boosheden in de lucht, die den geestelijken strijd tegen zonde en wereld, het gebied van Satan, leeren kennen.
Of dan hier niet bedoeld wordt, dat deze belofte zou zien op Christus, het ware Vrouwenzaad ? Ongetwijfeld ! Want zonder Hem vermogen zij niets ! Ja, al die levenden, dat strijdende zaad, is in Hem begrepen ! Zij worden zeker overwinnaars in dezen strijd — maar, alleen door Hem. Die hen heeft liefgehad en Zichzelven voor  hem heeft overgegeven. Hij en Zijn strijd is de zekere waarborg van hun strijd en overwinning. In en door Hem wordt de vrouw en haar zaad slechts gered en behouden. Zoodat 't ten slotte daarop uitloopt, dat het zaad in werkelijkheid Christus is. Die alleen den strijd aanbindt en volkomen Overwinnaar wordt en hen in de behaalde zege doet deelen.
Wij uiten dit gevoelen niet maar naar eigen meening, doch onze beste Gereformeerde Godgeleerden gingen ons daarin voor, de groote, scherpzinnige Calvijn voorop.
In Christus wordt heel de strijd toegespitst, wijl Hij het hoofd is, de aanvoerder en tevens de vertegenwoordiger van het zaad der vrouw. Hij is de groote kampvechter, die voor dat zaad strijdt en overwint; maar dit sluit niet uit, dat zij in dien strijd deelen. Wel is al hun strijd voortkomend uit den strijd, welke tusschen Hem en Satan is en wordt gestreden. Zóó is de strijd en de overwinning van den Heere, maar zij worden er persoonlijk bij betrokken, zij blijven daarbij niet ledige toeschouwers. Om die reden was het, dat er sinds dat „Evangelie in het Paradijs" strijd op aarde was tusschen die levenden, dat zaad der vrouw, en tusschen Satan, al de eeuwen door en zal het blijven tot den jongsten Dag. Uit die oorzaak werden allen, die tot dat zaad behoorden, vervolgd, kwalijk gehandeld, verdrukt, geslagen, verbannen en gedood. Daardoor zijn zij der wereld niet waardig geacht, omdat zij ingezet werden in die door God gestelde vijandschap. Daarom hebben zij allen in oude tijden uitgezien naar den Beloofden Verlosser en Zijne verlossing, waarin zij allen besloten waren. En nog altijd verkeeren zij hier, in den strijd en „gaat Satan nog om, als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden". Wetende, dat hij nog een kleinen tijd heeft, zal hij nog zijn woede doen gevoelen, — al zijn het ook zijn laatste stuiptrekkingen.
Want hij is overwonnen ! Dat is geschied, toen het zaad der vrouw in de volheid des tijds verschenen is, geworden uit eene vrouw om de werken des duivels — de zonde en hare gevolgen — te verbreken. Dat deed Hij, toen Hij den strijd aanbond met Satan in de woestijn der verzoeking. Toen Hij de kranken, de lijdenden, de ongelukkigen en de ellendigen, ja, de.dood en den Satan en zijn macht bevocht. Maar dat deed Hij allermeest, toen Hij in Zijn lijden en dood Zichzelven overgaf, opdat Hem wel de verzenen vermorzeld zouden worden, maar Hij daardoor den kop der slang verpletterde en hem eindelijk geheel, glansrijk overwon. Zonder wonden kwam Hij niet uit dien heftigen kamp — hoe kan het ook anders, waar zulk een zege wordt behaald —, maar Hij was tóch de groote Overwinnaar, de glorierijke Triumphator.
Zagen nu de Ouden daarnaar uit in den tijd der schaduwen, toen de vervulling nog toefde, zoo ziet thans nog altijd — na de vervulling — dat levende zaad der vrouw terug op wat Hij deed in Zijn lijden en dood.
Waarde Lezers. Kent gij dien strijd ? Zoo ja, — dan moogt gij gerekend worden tot het zaad van de moeder aller levenden. Maar weet dan ook, de strijd is volstreden en de strijd zal hier nooit ophouden. Dit zal eerst zijn, wanneer niet enkel de strijd voor u — gelijk hij reeds is — maar ook in u zal zijn volstreden. En dat zal dan zijn, wanneer de laatste vijand — de dood — ook voor u zal zijn teniet gedaan. Gij móét strijden — maar gij wordt in den strijd gesterkt uit de overwinning van Christus. Gij zult strijden — hoe amechtig menigmaal neergezonken. Maar gij hebt overwonnen, door Hem. En gij zult eenmaal volkomen overwinnen ! Vrees den strijd niet, maar zoek de kracht in uw strijd uit en bij Hem, van Wien gij met den Psalmdichter moogt zingen :
„Gij Heer' alleen. Gij zijt, Verwinnaar in den strijd. En geeft Uw volk den zegen".
Kent gij dien strijd, worstelaar op het levenspad ? Gij vraagt wellicht, wat die strijd inhoudt. Hij wordt gekend in dat oprecht worstelen om aan de zonde te ontkomen, om in heiligheid en gehoorzaamheid voor God te leven. Komt gij in opstand en onvrede tegen de zonde in u en rondom u ? Is het u tot leed en smart, tot schuld en rouw, dat gij den Heere, den Hoogheilige, hebt beleedigd door uw zonde? Zucht gij waarlijk onder den last daarvan en is het u tot smart, dat een wereld rondom u in zonde leeft en opgaat ? Dat is bewijs van waarlijk geestelijken strijd. Maar dan moet gij één ding leeren. Gij moet het in uw strijd zelf verliezen. Zóó zult gij overwinnen door Hem. Allen die behouden worden (in den hemel roemen en prijzen zij dat), hebben overwonnen door het Lam !
Hoe heerlijk zal dat wezen, wanneer gij dat door het geloof zult verstaan en met Paulus kennen : „als ik zwak ben, dan ben ik machtig, ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft!"
Dat is het zalig heilgeheim in den geestelijken strijd.
Kent gij dien strijd niet, waarde Lezers ?
Dan kunt gij ook niet gerekend worden tot het levende zaad der vrouw. Maar hier bestaat geen neutraliteit, zooals in den oorlog. Gij behoort tot een van de strijdende partijen. Wie niet voor Mij is, die is tegen Mij" heeft Christus gezegd.
Maar dan zijt gij nog een vijand Gods ! Helaas, ja, dat zijn wij van nature. En tégen God strijden en blijven strijden beteekent, gewis het onderspit delven.
De Heere zal eenmaal Zijn vijanden verdoen ! En toch ! Nu is het de welaangename tijd van het heden der genade. Nog zendt Hij Zijn gezanten uit met de witte vredesvlag. Zij mogen het u boodschappen; de Heere wil nog met Zijn vijanden overhandelen. Zich met hén verzoenen, vrede met hen maken.
Om en door dat ware Vrouwenzaad, dat overwonnen heeft, mogen zij nog betuigen : „Zoo  zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade : wij bidden u van Christuswege, laat u met God verzoenen".
Dat gij zoeken mocht in den waren strijd ingewikkeld te worden, want hier geldt het met recht: strijden of sterven !
Groot-Ammers.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's