Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTELIJKE ETHIEK

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE CALVINISTISCHE ETHIEK.
Over Ethiek als zoodanig heeft Calvijn niet geschreven; over philosophische Ethiek heelemaal niet. Wel heeft hij als theoloog over ethische onderwerpen gehandeld. Materieel is er dus uit de theologische beschouwing van Calvijn wel stof voor een Ethiek té vinden, maar een duidelijke formeele begrenzing van het ethische object ontbreekt.
Al is het nu waar, dat CalviJn geen bepaalde, uitgewerkte Ethiek heeft gegeven (hij was het wel van plan, maar er is niets van gekomen) en al is het evenzeer waar, dat Calvijn zoo vaag in z'n ethische onderscheidingen en in het bepalen van normen is, waarbij nog komt dat zijn ethische beschouwingen zeer verspreid liggen in al z'n werken, zoo is het toch niet geheel verkeerd te achten, wanneer men soms spreekt van: de Ethiek van Calvijn.
In de Institutie. Boek III, 6—10, vinden we een behandeling van het Christelijk leven (de vita Christiana). Daar geeft Calvijn : Ie. een ethische paedagogiek : hoe de liefde tot gerechtigheid ontstaat in den mensch ; en 2e. een plichtenleer als practijk voor de beoefening van de gerechtigheid.
Over het leven van den Christen zegt de Vader van het Gereformeerd Protestantisme (Institutie, vertaling van dr. Sizoo, uitgave D. W. Meinema, Delft) : Doel der wedergeboorte is een christelijk leven, waarbij de Wet de rechte maatstaf geeft. Over het „leven van den Christen" is veel geschreven, vooral door de Ouden in hunne homileën. Calvijn wil in de beschrijving beknopt zijn en zich vergenoegen met het aanwijzen van een algemeenen regel om 't leven wél in te richten. De Heilige Geest gebruikt in deze materie wel een zekere orde, doch niet zóó systematisch als de philosophen, die daardoor ijdele eer bejagen.
De Schrift doet tweeërlei: Ie. scherpt ze ons de liefde tot de gerechtigheid in; 2e. schrijft ze ons een regel der gerechtigheid voor.
De redenen om de gerechtigheid aan te prijzen voor het leven van den Christen zijn drieërlei:1. Onze God is heilig. Wij zijn met Hem vereenigd, door Hem geroepen ; getrokken uit de boosheid der wereld, om nu te wonen in de heilige stad Gods of in het huis des Heeren (Jes. 35 vers 8 enz.). 2. Christus is ons ten voorbeeld gesteld. Hij, door Wien wij met God verzoend zijn.Ons leven moet Christus vertoonen. 3. Alle weldaden Gods zijn even zoovele drangredenen om Gode te leven. Hiertoe dringen : ons kindschap, onze reiniging door Zijn bloed, onze inlijving in Christus. Hij is ons Hoofd in den hemel, wij tempelen Gods door den Heiligen Geest. Bestemming van lichaam en ziel tot de hemelsche onverdefelijkheid. (1 Thess. 5 vers 23).
Tot zoodanige argumenten klimmen de philosophen niet op. Zij gaan niet boven de natuur !
Calvijn laat dan ernstige terechtwijzing volgen aan 't adres van hen, die in naam slechts Christenen zijn en niet metterdaad. Het Evangelie is niet een leer om daarmee „met de tong te spelen", maar om naar dezelve te leven. Het wordt ook niet alleen gevat met het verstand en het geheugen, gelijk dat met andere leeringen 't geval is, maar het Evangelie wordt dan eerst aangenomen, wanneer het de gansche ziel bezit en zijn zetel vindt in de meest innerlijke genegenheid des harten. De leer moet in ons hart worden ingestort en moet dan overgaan in onzen wandel en ons leven gestalte geven, zoodat het in alles openbaar wordt dat wij menschen Gods zijn.
Niet, dat wij daarin volmaakt en volkomen zullen kunnen zijn. We moeten dan ook niet verwerpen, die tot deze Evangelische volmaaktheid nog niet gekomen zijn. Dan zouden allen buitengesloten zijn! De volmaaktheid is een wit, dat wij ons voor oogen moeten stellen, waarnaar wij ons streven moeten richten. Niemand wanhope bij kleine kracht en schier onmerkbare vordering. Slechts worde met oprechte eenvoudigheid het doelwit in 't oog gehouden, en zij er een gestadig pogen om beter te worden dan wij zijn, totdat wij bij ons sterven de volkomenheid verlangen". (Deel II, III, 6, blz. 177—183)
Dan volgt: „de korte inhoud van het Christel ij k leven; de verloochening van onszelven" (Hoofdstuk 7).
Calvijn zegt daarvan : Ofschoon de Wet des Heeren eene zeer goede geschikte orde om 't leven in te richten bevat, zoo heeft nochtans de hemelsche Leermeester goedgevonden nog op een uitnemender wijze de Zijnen te vormen naar dien regel, welken Hij in Zijne Wet had voorgeschreven. En daarvan is het grondbeginsel, dat het ambt der geloovigen is : „hunne lichamen Gode toe te wijden tot eene levende, heilige. Hem welbehagelijke offerande", waarin de ware dienst van God gelegen is. (Rom. 12 vers 1). Wij zijn Gode geheiligd en toegewijd. Wij zijn niet onzes zelfs, maar Godes. Daaruit vloeit vanzelf voort wat wij laten en doen moeten : van onszelven afzien, om alleen te zoeken wat des Heeren is. Wat Zijn eigendom is, mag niet tegen Hem gebruikt worden. Eigen zin en wil moeten wij laten varen, om aan de leiding van Gods Woord en Geest ons over te geven. Niet onszelven behooren wij te leven, maar Christus in ons laten leven en regeeren. (Gal. 2 vers 20).
Deze zelfverloochening beveelt Christus dringend aan. Zij is de dood voor vele zonden, die uit eigenliefde voortkomen, als : hoogmoed, ijdele inbeelding, pralerij, gierigheid, onkuischheid enz., welke zonder zelfverloochening welig tieren ! Zonder zelfverloochening zal niemand het goede betrachten om niet. Niemand beoefent deugd om haar zelfs wil. Ook de deugdzaamste philosophen zoeken ijdele eer.
AIzoo geen ander hulpmiddel tegen de wereld van zonden in ons binnenste dan : zelfverloochening.
In Titus 2 vers 11 v.v. wordt een kort begrip gegeven van de onderscheidene stukken van een wèl ingericht Christelijk leven in betrekking tot God en den naaste.
Daar spreekt Gods Woord van : matigheid — rechtvaardigheid — Godzaligheid.
Wat onzen naasten betreft en onze houding ten opzichte van onze evenmenschen — wij moeten hun meer eere toekennen dan onszelven, en ons geheel en ernstig toewijden aan de behartiging van hun welzijn. (Rom. 12 vers 10; Filipp. 2 vers 3). Ook daartoe zijn wij onbekwaam zonder zelfverloochening. Calvijn geeft dan een schildering van ons hoog-moedig, eigenlievend bestaan, en zegt, dat dit venijn uit ons binnenste moet worden uitgeroeid. Daarop is de leer der Schrift gericht. Op welke wijze ?
De Heilige Schrift leert ons : 1. onze gaven zijn niet uit ons, maar onverdiende giften Gods (1 Cor. 4 vers 7). Zij roept ons toe : 2. overweeg uwe zonden gedurig en verootmoedig u. Zij vermaant ons : 3. de gaven Gods, aan anderen geschonken, op te merken en te eeren degenen, die God eert. Zij wil : 4. dat wij de gebreken der naasten zullen verdragen.
Calvijn zegt : Gij zult nimmer tot de ware zachtmoedigheid geraken, dan wanneer gij een gemoed zult hebben, dat doortrokken is met verootmoediging van uzelvenen vereering van den naaste.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's