Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BRIEVEN TOT GEESTELIJKEN OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BRIEVEN TOT GEESTELIJKEN OPBOUW

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onderscheidene gaven, doch één Geest.
Aan den een worden méér gaven gegeven dan aan den ander. Sommigen zien den Heere als van verre, omdat zij aan hun ziel niet zoo verlicht zijn. Daarom bad Paulus voor die van Efeze, dat God hun wilde geven den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijne kermis, verlichtende de oogen huns verstands, (Ef. 1 vers 17, 18 ; 1 vers 18) ; opdat zij ten volle kunnen begrijpen met alle heiligen.
Er zijn er, die wonderlijk ingeleid worden in de hemelsche verborgenheden, die als met Johannes liggen in den schoot van Jezus en met het hoofd als op Zijn borst.
En nu moeten wij wel trachten om toe te nemen in genade, maar evenwel tevreden zijn met die gaven, die God ons belieft mede te deelen. Want het is al dezelfde Geest, die in het geloof werkt, deelende nochtans een iegelijk, gelijk Hij wil (1 Cor. 12), alzóó nochtans dat zij ijveren naar de beste gaven (1 Cor. 12 vers 31).
Het mag ons ook niet al te zeer verslagenheid geven, als God ons in zulke hooge verborgenheden niet gelieft op te trekken en in te leiden, als Hij met anderen doet. Want als de Heere ons tot één van Zijne lammeren maakt en met melk voedt, is het dan niet een weldaad, één van Zijne kinderen te zijn, die Hij bij al de zwakheden in Zijne armen wil dragen, om ons straks op te nemen in Zijne heerlijkheid ?
Daarom laat ons onze harten versterken net de genade (Hebr. 13) en volmaaktelijk lopen op die genade, die ons toegebracht wordt. (1 Petrus 1 vers 13).
Ten andere diene ook tot onzen troost, dat een geloovig kind van God, zoodra hij wedergeboren wordt, niet terstond komt tot ten hoogsten trap der wedergeboorte en genade: gelijk een kind, zoodra het geboren is terstond niet groot is, maar allengskens groeit, alzóó is het óók met de tweede geboorte : de hemelsche genade wast allengskens aan. Gelijk de wateren, die de profeet Ezechiël zag vloeien van onder den dorpel van het huis des Heeren, dewelke eerst waren tot aan zijn enkel, daarna aan zijn knieën, vervolgens aan zijn lenden, daarna kon hij daar niet doorgaan, want de wateren waren hooge wateren, waardoor men zwemmen moest. (Ezech. 47). Alzóó gaat het doorgaans met de wateren des Heiligen Geestes in onze wedergeboorte. En gelijk het koren, dat gezaaid is, opschiet als kruid, daarna de aren, daarna het volle koren in de aren (Matth. 4 vers 22), alzóó wassen de geloovigen in de kermis Gods (Coll. 1 vers 10) en de liefde (Ef. 4 vers 15) en alle genade, tot volmaking van de heiligen, totdat zij komen tot een volkomen man, tot de mate der grootheid en volheid van Christus (Ef. 4 vers 12, 13). En dat geeft Johannes te kermen, als hij spreekt van kinderen, jongelingen en vaders (1 Joh. 2), wat niet zoozeer betrekking heeft op den ouderdom in jaren onder de geloovigen, maar bizonder ten aanzien van het toenemen en wassen in de genade en wedergeboorte. Zoo stelt de Apostel onderscheid in genade, waarbij de kinderkens wel hebben zaligmakende kennis, maar niet in den hoogsten graad. Een jong kind heeft de sterkte en het begrip van den vader niet. Een boom, eerst nieuw geplant, heeft de wortelen zoo diep niet geschoten als een, die lang gestaan heeft.
Zoo moeten we eerst een kind, daarna een jongeling wezen, en eindelijk een vader worden. En al worden wij nooit een vader in den aanwas der genade, maar al zouden we een kind of jongeling blijven (want alle geloovigen worden niet zoo hoog In de genade gebracht, dat zij vaders in Christus worden), zoo moet het ons ook wèl zijn, als wij een kind, Gods mogen zijn, al beliefde het God niet ons zóóver te brengen als wel sommige geloovigen komen mogen.
Echter moet er niet wezen een gebrek aan geestelijken ernst en luiheid, om dat middel ijverig te betrachten om toe te nemen ; want die niet zoekt toe te nemen, die neemt af. Want in de godzaligheid is geen stilstaan. Daarom moeten wij nalaten het beginsel der leer van Christus, en tot de volmaaktheid voortvaren (Hebr. 6 vs. 2). Want het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag (Spr. 4 vers 18). Daarom schrijft Paulus : „Wij bidden en vermanen u dan in den Heere Jezus, gelijk gij van ons ontvangen hebt, hoe gij moet wandelen en Gode behagen, dat gij daarin meer overvloedig wordt" (1 Thess. 4 vs. 1). En Petrus zegt: Wij moeten als nieuwgeboren kinderkens zeer begeerig zijn naar He reaenjise en onvexvalschte melk, opdat we door dezelve mogen opwassen" (1 Petr. 2). „Wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker, Jezus Christus" (1 Petr. 3 vers 18). „Wie heilig is, dat hij nog geheiligd worde !" (Openb. 22 : 11).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

BRIEVEN TOT GEESTELIJKEN OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's