Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTELIJKE ETHIEK

HET HUISGEZIN EN HET FAMILIELEVEN.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De mensch is een persoonlijkheid. Ieder mensch heeft een eigen leven en staat en valt z'n eigen Heer. Maar de mensch is tegelijk een sociaal wezen en is geenszins geschapen om geïsoleerd, om afgezonderd en alléén te leven. Dat geeft altijd iets onvolkomens in het mensch-leven, zoo wel bij den man als de vrouw. God heeft van den beginne man en vrouw geschapen, opdat zij tezamen, met elkaar en voor elkander leven zouden en door den Heere Zelf met den band des huwelijks vereenigd zijnde, is het huisgezin de eerste en meest natuurlijke levenskring, waarmee ieder in aanraking komt. Ieder is geboren uit vader en moeder, uit twee menschen, en nooit uit één ; terwijl het meest natuurlijk is, dat we in het gezin van vader en moeder, met broers en zusters, ons „thuis" vinden. Al het andere is onnatuurlijk en heeft iets onvolkomens in zich.
Het huisgezin is de cel, waaruit heel het maatschappij-en het staatsleven wordt opgebouwd. Niet het minst geldt dat voor de Kerk, die in den weg des Verbonds uit de geslachten, uit de familiën, uit de gezinnen wordt toevergaderd en vermeerderd en uitgebreid, totdat 't eind van deze bedeeling zal zijn bereikt. Dan zal het, wanneer het nieuwe leven in heerlijkheid op de vernieuwde aarde en in den hemel geopenbaard zal worden, uit zijn met huwen en ten huwelijk geven.
De grondslag van het huisgezin is het huwelijk, en wel het huwelijk tusschen één man en één vrouw. Niet één man, die vele vrouwen heeft, noch ook één vrouw met vele mannen. Dat is altijd een ontaarding van het huwelijk. Het monogamehuwelijk tusschen één man en één vrouw is van God ingesteld in het paradijs en als een kostelijk geschenk aan de menschen gegeven. „Heeft Hij niet maar ééne gemaakt, hoewel Hij des geestes overig had "? (Mal. 2 vers 15). De Heere had het anders kunnen doen, maar Hij heeft het niet anders gewild. En wat God gewild en ons gegeven heeft, zullen wij niet verkrachten en verachten !
Uit het huwelijk komen dan de verschillende betrekkingen voort tusschen man en vrouw, tusschen ouders en kinderen, tusschen broers en zusters onderling, tusschen verschillende familiën ook, die wederzijds door huwelijksbanden weer met elkaar op 't nauwst verbonden worden. En niet zelden zijn in het gezinsleven dienstbaren, die voor een grooter of kleiner deel óók bij het huiselijk leven betrokken zijn en meer of minder in den huiselijken kring worden opgenomen. De dienstbaren zullen geen vreemden voor ons mogen zijn, maar, met eerbiediging van Gods ordeningen, bij ons gerekend worden als mee behoorend tot ons huis en ons gezin.
1. De beteekenis en waarde van het huisgezin. Niemand, die niet z'n leven begint in het gezin van vader en moeder en broers en zusters. Als daar iets aan ontbreekt (vondeling zijnde, buiten-echtelijk geboren enz.), is het begin van ons leven incompleet en het tekort zal ook het gansche leven door gevoeld worden. Als 't heiligste geschonden wordt, is het zoo pijnlijk, als het teerste geweld aangedaan wordt, is het zoo vreeselijk. Het bederf van het beste, maakt het beste tot het slechtste !
Het gezin van vader en moeder is alles ! Men kan z'n ouderlijk huis verlaten, maar niemand (als er geen wreede zonden knagen en als niet met ruwe hand 't teerste geweld is aangedaan) zal het gemakkelijk vergeten, al worden we zelf nóg zoo oud. De groote beteekenis en de zegen van het huisgezin kan niet licht te hoog worden geschat. En het is een ramp te achten voor onzen tegenwoordigen tijd, dat het gezin en het gezinsleven ontaardt en van alle kanten in gevaar wordt gebracht! Dat werkt ontbindend en verspreidt een vloek in breeden kring en werkt door als een kanker in het midden van het gansche leven, dat ons omringt.
De voorwaarden voor een gelukkig huisgezin zijn niet rijkdom, zelfs niet gezondheid en voorspoed en welvaren. Ofschoon al deze dingen van groote beteekenis kunnen zijn en grooten invloed kunnen uitoefenen op het gezinsleven zelf en op al de leden van het gezin afzonderlijk, toch hangt het geluk van man en vrouw, van ouders en kinderen, van broers en zusters er niet van af. Het geluk is gegrond In de liefde en in de vreeze des Heeren. De liefde is de vervulling óók van de familiewet. En met Psalm 133 zingen we, ook wat ons gezinsleven betreft : „Ai ziet! hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen, Van 't zelfde huis, als broeders, samen wonen, Daar 't liefdevuur niet wordt gedoofd". Alsook: „Waar liefde woont, gebiedt de HEER (de Verbonds-God) den zegen ; Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen. En 't leven tot in eeuwigheid" ! Of zooals Psalm 4 vers 8, 9 zegt: „Gij hebt mij vreugde in het hart gegeven, meer dan hun, die vreugde over veel koren en most hebben. In vrede zal ik mij nederleggen en slapen, want Gij, HEERE, geeft mij veilig te wonen".
Wat de dichter in den berijmden Psalm aldus vertolkt heeft: „Gij hebt m' in 't hart méér vreugd gegeven. Dan and'ren smaken in een tijd Als zij, door aardsch geluk verheven. Bij koorn en most wellustig leven, In hunnen overvloed verblijd. Ik zal gerust in vrede slapen. En liggen ongestoord ter neer ; Want Gij alleen, mijn sohild en wapen (Schoon 't onheil schijnt voor mij geschapen), Zult mij doen zeker wonen, HEER".
Of zooals een van onze Christelijke liederen zegt: „Welzalig 't huis, o Heiland onzer zielen ! Waar Gij de vreugd, waar Gij de Vriend van zijt! Waar allen saam voor God als Vader knielen, En aan Zijn dienst zich ieder heeft gewijd ; Waar aller oog blijft aan Uw wenken hangen ; Waar aller hart voor U van liefde slaat. Waar aller mond U groot maakt met gezangen ; Waar aller voet op Uwe wegen gaat".
„Welzalig 't huis, waar men de huwlijkspanden. Met biddend hart, U, Heer ! in d' armen draagt En van Uw mild' en liefderijke handen Voor 't kinderhoofd reeds vroeg Uw zegen vraagt; Waar zij reeds vroeg zich om Uw Woord verzaam'len En luist'ren, wat Uw liefdestem verkondt ; Waar zij, hoe jong, reeds Gode 't loflied staamlen. Dat lieflijk schoon klinkt uit der kind'ren mond".
Vooral de geregelde huis-godsdienstoefeningen, met gemeenschappelijk lezen van de Heilige Schrift, met gebed waarbij de vader voorgaat en het gezang, waarmee allen samenstemmen, zijn van groot gewicht en kunnen tot velerlei zegen zijn voor ouders, kinderen en dienstbaren.
Hoe lieflijk, in verband met ons huiselijk-familieleven, klinkt nog altijd Joh. u vers 5 : „Jezus nu had Martha en hare zuster en Lazarus lief". Wat begeerlijk goed, wat heerlijk voorrecht voor ons al­len !
(Wordt voortgezet),

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 februari 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 februari 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's