Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

Uit het ongeschreven Woord.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 4 : 6, 7. En de Heere zeiae tot Kaïn : waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen ? Is er niet, indien gij weldoet, verhooging ? en zoo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijne begeerte is toch tot u en gij zult over hem heerschen.

XX. 2e Serie.
Reeds kort nadat de mensch uit het paradijs gebannen was, deed de Heere hem het licht opgaan over de diepe roerselen van het leven des gemoeds. In Kaïn's leven wordt het openbaar, dat ook aan den natuurlijken mensch de Heere arbeidt door Zijn ontdekkend woord. Het werd reeds terstond na den val verkondigd aan de menschheid, dat Hij haar niet loslaat te midden van haren val in misdaad en zonde. Kaïn's exempel leert het ons, dat hij, hoewel hij wezenlijk van God vervreemd was, een mensch, zooals wij zouden zeggen, in zijn natuurstaat, daarom nog niet door den Heere zoo maar aan zichzelven overgelaten wordt. Des Heeren woord richt zich ook tot Kaïn, opdat hij nog aan zichzelven zal worden ontdekt, opdat hij nog zal komen tot verootmoediging. Zoo leert de Heere reeds van het eerste begin der menschheidsgeschiedenis, dat er geene verontschuldiging voor een mensch overblijft, als hij verloren gaat. Van den beginne is het den mensch bekend, dat hij met God te doen heeft en dat het de verharding in de zonde is, die den mensch er toe brengt voor de sprake Gods het oor te sluiten. Ook hier is Paulus' woord van toepassing : dat zij God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt. De zondaar, die verloren gaat, zal zich daarmede niet kunnen verontschuldigen, dat hij van den Heere niet was verkoren, zooals wie zalig wordt, niet zal kunnen zeggen, dat hij om zijne deugd het leven heeft gezien en om zijne willige gehoorzaamheid aan Gods woord. Kaïn leert het ons hier, hoe de Heere aan den zondaar werkt, met den zondaar spreekt door zich aan de consciëntie te openbaren. Zoo staat deze broedermoorder als het treffend exempel aan den ingang van den langen weg der menschheids-geschiedenis om het aan Gods volk te leeren, lang voordat er van een geschreven Godswoord sprake is, dat de Heere Zich ook tot den natuurlijken mensch richt en ook aan diens ziel nog werkt.
Zoo wordt het ons hier geleerd, dat God spreekt tot Kaïn : „Is er niet, indien gy weldoet, verhooging ? " De Heere toont aan Kaïn, dat Hij de verborgene gedachten van het menschenhart kent. Hij houdt het aan Kaïn voor, dat het niet goed met hem is. Hij verkondigt aan Kaïn zijn zondestaat, wijst hem op den toestand zijns harten, op hetgeen er omgaat in zijne ziel. Niet het goede heerschte daar, maar de gruwel der ongerechtigheid. Hij toont aan Kaïn, hoe aan zyn offer het wezen ontbrak. Hij houdt het hem voor, dat verootmoediging en geloof, dat vreeze Gods de onafwijsbare voorwaarden zijn om zijn offer tot een waarachtig offer te maken. Noodig is : weldoen. Hij moest zijn offer op de juiste wijze brengen. En daarmede wordt nu Kaïn teruggewezen naar wat er in zijn hart woelde en werkte. De Heere houdt aan Kaïn voor, wie hij eigenlijk is en dat daarom zijn offer gee« vrucht kan hebben. Hij moet het anders brengen niet wat den vorm aangaat, maar als een ander mensch. Wat hij nu gedaan had, was te vergeefs geweest. De Heere had het niet aangenomen, want Kaïn's hart was er niet in. Het gold van hem, wat de genezen blinde tot de Joden zeide : wij weten, dat God de zondaars niet hoort, maar zoo iemand godvruchtig is en Zijnen wil doet, dien hoort Hij. En de Heere wil nu aan Kaïn leeren, dat hij wel een offer bracht, maar zonder godsvrucht en zonder Gods wil te doen en dat daarom hem het antwoord, dat hij verwachtte, niet gegeven werd. En dat staat nu reeds terstond bij den ingang der geschiedenis voor het bewustzijn van Gods volk, opdat het alle eeuwen door, ook dan als de offerdienst tot veel grootere en rijkere ontwikkeling zal gekomen zijn, zal weten, dat Zijne oogen naar waarheid zien in het binnenste. Van Adam af moet het aan Gods volk reeds bekend zijn: „Want Gij hebt geen lust tot offerande, in brandofferen hebt Gij geen behagen. De offeranden Gods zijn een gebroken geest, een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten". Deze zuiver profetische waarheid wordt reeds terstond geopenbaard, eeuwen voordat er nog een geschreven Woord was gegeven. En zij gaat door de gansche Schrift, door Oud en Nieuw Verbond beide, en zij klinkt nog in Gods gemeente en brengt ons voor de ontroerende tegenstelling tusschen dood en leven, tusschen ijdel, onwaarachtig menschenwerk en het gewrocht van Gods Heiligen Geest. En nog altijd dwingt zij tot de zelf beproeving, of wij wel zijn in het geloof.
Zoo wordt nu aan Kaïn en in hem aan de gansche menschheid voorgehouden, dat des Heeren sprake tot haar uitgaat, zooals zij in haren natuurstaat verkeert, waardoor ons verkondigd wordt, dat voor den dienst des Heeren de vreeze Gods onmisbaar is. God ziet het hart aan. En in het licht daarvan is al het uitwendige van geene, althans slechts van zeer ondergeschikte waarde. Kaïn moest weten, dat wel doen onafwijsbaar was. Het offer moest 700 gebracht als de Heere zulks. elscht. uit een hart, waarin de ware offerzin woont. En als Kaïn dezen kende, dan zou hij ervaren, dat er op zijn offer „verhooging" werd bereid.
Door dat woord wordt ons in Oostersche beeldspraak geleerd, hoe er eene aanneming des zondaars bij God is. Als Kaïn zich voor Gods aangezicht verootmoedigt, als hij in het stof ligt neergebogen en alzoo de verbreking zijns harten openbaart, dan zal hij ervaren, dat de Heere den gebogene opricht. Door deze verhooging wordt dus aan Kaïn voorgehouden, dat hij de wegneming, de vergeving zijner zonde zal deelachtig worden. Zoo wordt het ook in Ps. 32 : 1 gezegd : welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven is. En ook daar bezigt de Heilige Geest hetzelfde woord, dat hier aan Kaïn wordt gezegd. In de ware verootmoediging is „opheffing", is „verhooging", is dus de verzegeling van de vergeving der zonde. De Heere zegt het hier aan Kaïn toe, dat Hij aan den in het stof neergebogen zondaar Zijne hand zal toesteken om hem op te heffen uit zijne vernedering. Zoo wordt dus aan Kaïn de vergeving der zonden gepredikt, zoo wordt hem de weg aangewezen, die tot het ware leven leiden zal. Gods Woord leert den mensch alzoo wat in het godsdienstig leven, waarvan hij de roering in zijne ziel ervaart, de wezenlijke zin en strekking is en zijn moet, als het waarlijk iets beteekenen zal voor God. Want nu had ook Kaïn wel een offer gebracht en ook bij hem was er dus een behoefte, die hem er toe geleid had, maar de waarheid, die er in moest wezen, daarvoor was hij ten eenenmale blind. En om die blindheid weg te nemen wil de Heere hem onderwijzen en hem den zin van het offer leeren kennen.
Zoo is er dus eeuwen voordat er van de offerwetten, die Mozes heeft gegeven aan Israël, sprake was, reeds aan de menschheid een licht opgegaan over wat de offerdienst, die uit de zielsbehoefte des gevallen zondaars opkwam, waarlijk wezen moest, als liij doeltreffend werken zou. Hier wordt reeds aan Kaïn geloerd, hetgeen in Leviticus 6 : 2, 6, 7 wordt verklaard. Daar zegt de Heere tot Mozes, hoe het offer zal moeten gebracht worden, als een mensch heeft gezondigd en tegen den Heere overtreden heeft, als hij gelogen zal hebben aan zijn naaste en met geweld aan zijn naaste onthoudt datgene, waarop zijn naaste recht heeft. Dat is dus wanneer iemand tegenover zijn naaste zich verhoudt zooals Kaïn tegenover Habel. Dan moest hij een schuldoffer brengen en de priester moest verzoening voor hem doen voor het aangezicht des Heeren. En als dit alles in waarheid geschiedde, dan, zoo staat er geschreven, „het zal hem vergeven wor­den.Deze zin van het offer als element in de verzoening en in de vergeving der zonde wordt nu reeds aan Kaïn voorgesteld. Gods licht gaat er over op, want de Heere zelve spreekt daarover Zijn woord tot Kaïn en daardoor tot de gansche menschheid, die ook na dezen Kaïn uit zijne geschiedenis en uit zijn lot zal leeren. De Heere openbaart hier dus reeds terstond de beoefening der godzaligheid als den weg tot ware schuldvergeving en Hij ontsluit daardoor reeds van den beginne een diep vergezicht in de geestelijke, zedelijke verhouding, waarin de mensch van nature, maar ook Gods kinderen in den weg der genade, tegenover hunnen God staan. Zoo is Kaïn de mensch met zijn natuurlijke vleeschelijke vroomheid en godsdienstigheid, die wel de vormen in acht neemt, maar die toch uit dat alles geen wezenlijke vrucht der gerechtigheid deelachtig wordt. En de Heere houdt het ook aan dien Kaïn in zijn natuurstaat voor, dat hij moet komen tot de ware beleving, tot de ware kennis van zonde en schuld, tot de ware verootmoediging voor des Heeren aangezicht om uit zijne vernedering in het stof te worden opgeheven. In dien weg van schuldbelijden was de vergeving van zonden te verkrijgen en zou het offer waarlijk een offer zijn. Zonder deze zou Kaïn's offerdienst hem laten onder den last van zijne schuld en zou alle eeredienst, hoe uiterlijk schoon ook. met hoeveel opoffering ook van stoffelijk goed, geene waarde hebben voor God.
Zoo staat dus reeds aan de ingang onzer geschiedenis, wanneer de menschheid de tempels harer eerediensten nog moet betreden, reeds met grooten nadruk geschreven hetgeen vele eeuwen later de Heere Jezus heeft gezegd : „Indien uw oog boos is, zoo zal geheel uw lichaam duister wezen". Of zooals Hij elders zeide : „Doch tevergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn". In het woord tot Kaïn gesproken is een oordeel Gods over allen valschen vormendienst, die omgaat buiten de ware vreeze Gods. En juist uit dat oogpunt is deze vermaning aan Kaïn, die als Adam's oudste zoon de eerste is, die de rij der geslachten opent, eene vermaning, die voor alle eeuwen, maar ook voor onzen tijd zoo diep ernstig is. Zij ontdekt om zoo te zeggen de grondfout van onze moderne godsdienstigheid. Van de moderne menschheid kan gezegd, dat haar leven op dat van Kaïn gelijkt. God is weg uit den geest onzes tij ds. Van den levenden God, van hare zonde en schuld, die haar moest doen nederbukken in stof en asch, weet zij niet en wil zij niet weten. Maar zij kent toch diepe zielsbehoeften, waaraan zy zich niet kan ontworstelen. Wij kunnen dan ook voortdurend opmerken, hoe in de plaats van den dienst Gods in geest en waarheid getreden is de dienst van het religieus gevoel. Een geweldige vormendienst werd geboren in de Roomsche kerk, maar niet slechts daar. De geest dezer eeuw drong door in al die kringen, die van den Christus Gods vervreemd, terugkeerden tot het heidendom, zooals dit heden ten dage in het Oosten nog bloeit, of zooals het voor eeuwen ook onder onze oude voorvaderen bestond. Er is in allerlei kringen niet slechts in het buitenland, maar ook onder ons volk een drang naar hernieuwde beleving van het voor-Christelyk geestelijk leven. En daarmede doet de zucht naar vormendienst zijne intrede. Zelfs in de Hervormde kringen kan dat verschijnsel worden opgemerkt. Naarmate het geestelijk leven der kerk inzonk, naar die mate was er ook eene verhouding in de prediking des Woords. Het ware volk Gods slonk weg als sneeuw voor de zon. De bezieling, die daarvan alleen kan uitgaan in ons kerkelijk leven, verzwakte. En zoo zien wij het geschieden, dat men de toevlucht nam tot allerlei kunstmiddelen om aan het verstervend en versteenend kerkelijk leven een nieuwen geest in te blazen. De sobere eeredienst, waarin de prediking van het levenwekkende Woord Gods de hoofdkracht was, kon niet meer behagen. Het gevoel werd daardoor niet genoegzaam gestreeld. Er moest meer glans worden bijgezet aan wat men godsdienstoefening noemde. Er moest ingebracht wat de menigte kon prikkelen tot meerder belangstelling door meer te werken op haar gevoelsleven. Zoo zagen we de zangkoren opkomen en de liturgische diensten in hun gevolg. De bladen staan vol soms van de plechtigheden, de ceremoniën, van het religieuse vertoon. Ja, zoo diep vrat deze tijdgeest reeds in het bewustzijn der massa in, zoo sterk werkte de infectie reeds door, dat men in de groote bladen de .advertenties kan lezen, die oproepen tot allerlei mystische samenkomsten, die herinneren aan de mysteriën uit het wegstervend heidendom. Dit zijn de symptomen, die uitwijzen hoe ver wij reeds afgleden. Het kan toch niet worden ontkend, dat wij ook hierin hebben te doen met teekenen van de verwording van ons moderne leven, dat aan God geene behoefte heeft en zich tevreden stelt met het surrogaat van het religieus gevoel. Er zijn ook teekenen van eene sacramentsbeschouwing in Protestantsche kerken, die als de eerste stap zijn op den weg, die langzaam maar zeker leidt naar eene verhouding tot het sacrament en dan tot eene beschouwing van hét sacrament, waarvan onze Vaderen met hunnen uitgang uit den ceremoniën-dienst der Roomsche kerk voor goed genezen waren. Langzaam maar zeker is er in dit alles een terugglyden van de lichtende toppen van het geestelijk leven der Reformatie naar Rome en naar het oude heidendom. En over dien gansen dienst van vormen heeft nu des Heeren Woord, tot Kaïn gesproken, het licht van Gods waarachtigheid doen opgaan. Het offer van Kaïn was een vorm, waaraan de waarheid ontbrak en de Heere spreekt hem van de ware verootmoediging, van het wezenlijke in het offer, dat hem ontbroken had. En Hij houdt het hem voor, dat hij het ware, goede offer brengen moet in de verootmoediging voor Gods aangezicht om schuldvergeving deelachtig te worden. Hij wil aan Kaïn en daarmede aan de geslachten na hem leeren, hoe in waarheid alleen gebeden kan worden : vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. En Hij zegt daarmede ook tot ons, dat niet in dienst van vormen, maar in de ware vreeze Gods verhooging is ten leven. En vooral voor onze jonge menschen is het van belang, dat hunne oogen geopend worden voor den geest dezes tijds, voor het gevaar, dat er dreigt in eenen eeredienst des gevoels, die omleidt buiten den ontroerenden ernst van het profetisch getuigenis : o Heere, zien Uwe oogen niet naar waarheid in het binnenste.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's