Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

Uit het ongeschreven Woord.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 4 : 6, 7. En de Heere zeide tot Kaïn : waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen ? Is er niet, indien gij weldoet, verhooging ? en zoo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijne begeerte is toch tot u en gij zult over hem heerschen.

XXI.
Zoo staat dus reeds het eerste geslacht van Adam in het licht eener diepe ontdekking en heldere opklaring des bewustzijns aangaande de zedelijke verhouding tot God, wanneer het aankomt op Zijn dienst en de gemeenschap met Hem. De menschheid moest weten, dat geen naderen met de lippen Gode welbehagelijk was, als het hart zich verre van hem hield. Zij moest verstaan, hoe waardeloos een vormendienst was, die niet gedragen werd door een waarachtig geestelijk leven, hoe uitwendige cultus-daden op zichzelve voor God niets beteekenen. En aan Kaïn wordt dit door des Heeren Woord zelf geleerd. De Heere wil hem onderwijzen, al heeft de uitslag geleerd, dat dit onderwijs niet gestrekt heeft tot Kaïn's bekeering, zoodat de apostel Johannes van hem getuigde, dat Kaïn uit den booze was en dat zijne werken boos waren, 1 Joh. 3 : 12. En tegenover dat leven uit de ware vreeze Gods, dat weldoen genoemd wordt, wijst nu - de Heere ook op de ontroerende tegenstelling, op het ontzettend gevolg der onbekeerlijkheid, der verharding in het booze. Niet slechts tot het ware goede wordt de menschheid opgewekt door de ontdekking voor den weg tot schuldvergeving en verzoening, maar zij moet ook van den beginne aan verstaan, dat zij niet straffeloos kan volharden in hare ongerechtigheid. Daarom is er in dit eerste woord van God, dat oproept tot bekeering, ook tevens wat ons herinnert aan de apostolisclie vermaning : „Wij dan v/etende den schrik des Heeren bewegen de menschen tot het geloof". Niet ongewaarschuwd zal de menschheid voortgaan op het pad harer zonde. De vreeselijke gevolgen daarvan moet en zal zij terstond na haren uitgang uit het paradijs moeten kennen, opdat zij in den weg harer historische ontwikkeling niet zal opgaan, zonder dat haar de einden van deze loopbaan voorgesteld zijn. Het is ook hier reeds wat eeuwen later tot Israël gezegd werd : „Ziet, Ik heb u heden voorgesteld het leven en het goede en den dood en het kwade." Met dat woord is de mensch na zijne verdrijving uit het paradijs zijne geschiedenis aangevangen. In dat teeken staat de wereld in haar strijd. Het eeuwig licht van Gods ontferming, die voert tot schuldvergeving en daarmede tot opheffing uit den diepen afgrond harer ellende en daartegenover wordt nu ook de donkere schaduw des doods openbaar, dat Indien van geene bekeering sprake komt, deze onbekeerlijkheid hare gevolgen nood­ wendig met zich medebrengt.
Als de mensch wederkeert tot de vreeze Gods, hij zal uit het stof zijner verootmoedlging worden opgeheven. De Heere zal Zijne reddende hand naar hem uitstrekken, hem doen opkomen uit het graf zijner zonde en hem stellen in het licht van Zijn goddelijk aangezicht, zoodat hij in den weg der vergeving van schuld de liefde des Vaders mag smaken. En daartegenover moet nu Kaïn ook weten : „en zoo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur." In dit woord treft nu weder onmiddellijk, hoe de mensch de zedelijke verantwoordelijkheid draagt voor zijn leven en voor zijne levensdaden. Ook hier wordt deze aan den mensch verklaard. Hij moet het weten, dat diep in zijne ziel deze zedelijke verantwoordelijkheid is gegrond. Ook daarin toch wordt het openbaar, dat de mensch, als naar Gods beeld geschapen, ook hierin Gods gelijkenis vertoont, dat hij voor zichzelven, in het licht van zijn eigen bewustzijn en voor de vierschaar Gods verschijnend, de aansprakelijke zal blijven voor hetgeen hij is en deed of niet is en naliet. Deze zedelijke verantwoordelijkheid is het wezenlijke element in het zedelijk wezen des menschen. Zonder deze zou hij geen mensch zijn in den waren, diepen zin des woords. Maar hieruit blijkt dan ook terstond, hoe ver de moderne wetenschap de menschheid heeft afgeleid niet alleen van de kennis Gods, maar ook van de kennis van den mensch zelven.
Diezelfde wetenschap, die zich beroemen kan op de groote, wondere overwinningen over de geheimen der natuur, die ons verbaasd doet staan over hetgeen zij technisch vermag, heeft aan de andere zijde geleid tot eene menschwaardeering, die dezen zelfden overwinnaar der natuur heeft neergedrukt op het peil der onredelijke wereld. De beschouwing der natuur werd ook toegepast op den mensch. Ook hij behoort tot die natuur en werd alzoo natuurobject. De mensch, geroepen tot hare onderwerping door de macht der rede, werd door eene valsche consequentie-zucht door diezelfde rede, die de natuur overwint, der natuur onderworpen. Hetzelfde mechanisch verloopend proces, dat men in de natuurverschijnselen en het leven der natuur meende ontdekt te hebben, werd ook overgebracht op den mensch. Niet slechts op den mensch als lichamelijk wezen, maar tevens op zijn zielkundig bestaan. De mensch als zedelijk wezen werd op deze wijze een door natuurnoodwendigheid bewogen wezen, ook waar het gold de zielkundige gewaarwordingen, de bewustzijnsverschijnselen, die zich bij hem voordoen, te verklaren. De mensch met zijne hooge geestelijke gaven werd alzoo opgenomen in het alomvattend natuurproces, te midden waarvan wij leven. De mensch werd door deze wetenschap ontmenscht. En zoo werd het ons door deze moderne wetenschap geleerd, dat de mensch toch eigenlijk geene ziel heeft, dat hetgeen daarvoor werd aangezien niet anders is dan een complex van levensverschijnselen, waaronder geene ziel, gelijk ons dit in Gods Woord en de ervaring des bewustzijns geleerd wordt, als eigen wezensbestand kan worden aangenomen. Wat ons in het bewustzijn verschijnt, is slechts een reeks van opvolgende betrekkingen, waarvan en waardoor de mensch zich bewust wordt van de omgeving, waarin hij verkeert. Maar van de ziel als van een eigen onsterfelijk, geestelijk wezen kan geen sprake zijn. En nu ligt het voor de hand, dat waar eenmaal zulk eene beschouwing veld won, het niet anders kon of ook het menschelijk Godsgeloof en het menschelijk zedelijk leven moest wel van zijn ware wezen worden beroofd. Ook met zijne kennis der eeuwige orde Gods werd die mensch opgenomen in het albeheerschende, al omsluitend proces van een mechanisch zich evolveerend heelal. Ook zijn zieleleven werd aan eene blinde evolutie onderworpen. Gods openbaring, die leerde, dat God in den beginne hemel en aarde heeft geschapen en ook den mensch naar Zijn beeld en gelijkenis, werd vervangen door die andere leer der evolutie, dat de mensch in de evolutie, die hij doorloopen heeft, ook God zichzelven heeft geschapen. God de Heere werd gemaakt tot schepsel van de menschheid. En zoo openbaart zich in dezen modernen tijd de werking van den anti-christ in de absolute ontkenning van Gods souvereine Majesteit. De zich tot godheid proclameerende menschheid is de laatste consequentie dezer tot razernij voerende wetenschap.
En wat hier nu geldt van de religie, is eveneens van toepassing op het zedelijk leven. Ook als zedelijk wezen moet eigenlijk van den mensch gezegd worden, niet dat hij leeft, maar dat hij geleefd wordt. Alle zedelijke verschijnselen worden verklaard als product van mechanisch verloopende zielkundige processen. En daarmede is de verantwoordelijkheid afgesneden, is afgesneden de schuld der zonde, is het wezen der zonde en der schuld omgezet in begrippen, die met de zielkundige levenswerkelijkheid niets meer gemeen hebben. De zonde hield op zonde te zijn, en de schuld hield op schuld te zijn. Zij waren het noodwendig resultaat van het zoogenaamde psychische proces, dat de mensch door­ leeft. De factor der zedelijke vrijheid en de daarmede verbonden verantwoordelijkheid werden vernederd tot een ijdelen schijn, tot zielkundige verschijnselen, die in den weg der evolutie moesten overwonnen worden. En zoo voerde deze wetenschap tot een strijd tegen de zedelijke verantwoordelijkheid, die naar dit geloof zal moeten verdwijnen om plaats te maken voor wat zij dan noemen „eene spontane zedelijkheid". Zoo worden de grondslagen van ons cultuurleven ondermijnd. En het is dan ook in het geheel geen wonder, dat de moderne sociaal-democratische profeten, die uit zulk evolutie-geloof leven, en de massa de leer verkondigen, dat zedelijke wetten, die de eeuwen door als goddelijke ordinantiën werden verheerlijkt en erkend, toch geene blijvende waarde hebben. Dat hetgeen voorheen als goed aangeprezen werd, in latere tijden, in onzen verlichten tijd met name, wel als niet goed kan worden aangemerkt. Zoo werd vooral de zedelijke grondslag van het huwelijk, de sexueele levensverhouding, waarover de Heere in Zijn Woord het licht deed opgaan en die de eeuwen door in Christus' Kerk gepredikt zijn als door God zelven ingezet, hoe langer hoe meer ondermijnd. Er is van zonde en schild schier geen sprake meer. En zoo kunnen wij opmerken, dat de idee van het mechanisch levensproces ook in de rechtspraak hare intrede deed en hoe langer hoe meer nadruk gelegd wordt op het ontbreken .van berekenbaarheid. Zoo werd het moderne strafrecht tot een soort beschermingsinstituut der maatschappij, dat voor Gods recht en voor Zijne gerechtigheid geene plaats meer heeft.
Doch het gevolg van dit alles kon niet uitblijven. Er trad eene maatschappelijke verwildering op, die met vreeze vervult voor de toekomst der Westersche volken. Verdierlijking en tuchteloosheid, die onze hedendaagsche wereld moge herinneren aan het woord door den Heere van de eerste ondergegane wereld gesproken : „Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mensch". De Heere ziet, dat des menschen boosheid menigvuldig is op de aarde en dat al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos is. En zoo zijn de Westersche volken, ondanks hunne rijke cultuur en den zegen des Allerhoogsten, hun bereid door de prediking van het Evangelie des kruises, op het punt om weg te zinken in den poel van ongerechtigheid en zedelijk verval. Des Heeren Woord hebben zij verworpen en in hunne wijsheid het eigen menschelijk beeld trachten uit te wisschen, dat de Heere van den beginne aan de menschheid heeft geopenbaard en waarvan de ontroerende grondtrek ons ook wordt voorgehouden in het woord tot Kaïn gesproken, nog voordat hij tot zijne misdaad was gekomen : „en zoo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur." Dat woord zou geen zin hebben, indien de Heere niet in Kaïn eene zedelijke verantwoordelijkheid veronderstelde, die hem ten volle aansprakelijk stelde voor de gevolgen zijner daden. Dit toch juist is het, dat het zedelijk bewustzijn den mensch voorhoudt, dat hij, wanneer hij als Kaïn geplaatst wordt voor het goede en het kwade, met zijne keuze niet slechts de daad als zoodanig aanvaardt, maar met deze daad ook alle vrucht en alle gevolg, die zij in zich sluit, voor zich neemt. En daarop laat de Heere nu hier het volle licht vallen. Kaïn moet het weten, dat in den wandel der waarheid voor Gods aangezicht ook de rustplaats van de vergeving der zonden hem geboden zal worden, maar dat omgekeerd, indien hij dien wandel niet verkoos, hij ook ervaren moest, dat in dien weg van Godvergetenheid hem de zonde en hare oordeelen wachten zouden. Kaïn zelve zou dragen alle vruchtgevolgen zijner daden. Hij zelve alleen was voor zichzelven aansprakelijk. De daad, die hij doen zou, kon alleen zijne eigene daad zijn. En nooit zou hij in staat zijn de schuld, die zij met zich brengen moest, op anderen te leggen, al zou hij zulks ook beproeven.
Zoo openbaarde de Heere reeds bij den aanvang van het menschelijk geslacht de diepte van den zedelijken eisch, de onafwijsbaarheid, waarmede hij tot ons komt, de onafwentelbaarheid zijner gevolgen. En daarmede staat nu Gods Woord van den beginne tegenover alle pleiten op onschuld door de zedelijke verantwoordelijkheid te ontkennen en af te wijzen en tegenover elke redeneering en tegenover alle wetenschap, die daartoe leiden moet en wil. Want dit is nu het merkwaardige, dat niet slechts de moderne wetenschap deze richting uitwijst, maar ook het natuurlijk zondaarshart zelf. Zoo leert de ervaring en de geschiedenis der Kerk, inzonderheid van de dwalingen, waarin zij somtijds is vervallen, dat de neiging leeft om Gods souvereiniteit, zooals zij in Zijne verkiezende daden openbaar wordt, aan te wijzen als een grond tot verontschuldiging voor de zonde des menschen. En als dit niet gelukken kan, omdat de consciëntie toch spreken blijft, die souvereiniteit te gaan ontkennen en den mensch als los van Gods scheppende en onderhoudende daden eene vrijheid toe te kennen, die tot de verwerping leiden moet eerst van Gods recht en daarna, als in de moderne wetenschap, van den eisch der verantwoordelijkheid, die men tracht weg te redeneeren en te verklaren door haar te vernietigen. En tegenover dit streven nu van den mensch der zonde staat des Heeren getuigenis tot de menschheid van den beginne, staat ook de sprake der consciëntie zelve. Want hoe zeer de mensch zich moge inspannen ran vrij te worden van de aanklacht zijner consciëntie, zij blijft toch spreken. Zij daagt ons met onze daden voor haar vierschaar. En moge de mensch er een oogenblik in slagen haar toe te schroeien met het brandijzer, dat verhit werd in zijn zondevuur, straks splijt zy weer open en klinkt hare aanklacht luider en luider. Totdat de mensch komt tot het doen van het goede of wel totdat hij komt in het onuitblusschelijk vuur, waar de worm der consciëntie niet sterft en de mensch met smarte ervaren zal, dat hij zelve zich de boeien smeedde, waardoor hij geklonken werd onder het slavenjuk van den overste dezer wereld.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's