Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

DE SOCIALE VERZORGING.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij iedere gelegenheid, dat de cijfers der sociale wetten onder onze aandacht komen, verheugen wij er ons over, dat bij den zorgelijken toestand, waarin tegenwoordig ten gevolge van de crisis de overheidskassen en de diaconale fondsen verkeeren, toch vele tienduizende weduwen, weezen, invaliden en ouden van dagen onafhankelijk van deze kassen en fondsen verzorging kunnen ontvangen.
Zooals bekend is, wordt de verzorging mogelijk gemaakt, doordat bij het in werking treden der sociale wetten verschillende fondsen in het leven zijn geroepen.
Uit deze fondsen werd blijkens de laatst verschenen mededeelingen van Maart en Mei 1932 over het jaar 1931 uitgekeerd, krachtens de ongevallenwet ƒ18.200.000 de land-en tuinbouw ongevallenwet 1.350.000 de invaliditeitswet  ƒ 26.250.000 de ziektewet 20.400.000 Totaal ƒ66.200.000
Ruim 66 millioen gulden werd dus over het jaar 1931 toegekend aan hen, die op de uitkeeringen konden aanspraak maken. De bewering, die nog wel eens gehoord wordt, dat van de groote sommen, die opgebracht moeten worden, de rechthebbende personen zoo goed als niets krijgen, wordt door de feiten gelogenstraft.
Gelijk van zelf spreekt, wordt al het geld, dat voor de fondsen binnenkomt, niet uitgekeerd. Behalve de administratiekosten, die ongeveer 11 procent bedragen, moet nog een reserve worden gekweekt, welke reserve noodig is, om de fondsen in de toekomst bij het vermeerderen van het aantal uitkeeringen aan hunne verplichtingen te doen voldoen.
Wat nu het aantal personen betreft, die een uitkeering genieten, zoo blijkt uit de statistieken, dat in het jaar 1930 er 186.839 aangiften van ongevallen werden gedaan, waarvan 180.368 als ongevallen In den zin der wet werden erkend.
Aan ruim 180 duizend arbeiders werd dus in dat jaar gedurende korteren of langeren tijd een schadeloosstelling betaald, terwijl ten behoeve van nagelaten betrekkingen, dat zijn weduwen en weezen van sedert de invoering der industriëele Ongevallenwet, door een doodelijk ongeval getroffen arbeiders, in 1930, toegekend werd ƒ 2.185.000. zegge ruim twee millioen gulden.
Dit wat de Ongevallenwet betreft.
Ook Is het aantal uitkeeringen, dat op grond van de Invaliditeitswet en de Ouderdomswet 1919 plaats had, zeer aanzienlijk.
Op 1 Juli 1932 werden de navolgende renten uitgekeerd :
36.536 invaliditeitsrenten ; 96.581 ouderdomsrenten ; 21.198 weduwenrenten ;
13.211 weezenrenten.
Dit zijn cijfers, die spreken.
Ruim 180 duizend personen werden dus geholpen op grond van de bepalingen van de Ongevallenwet en bijna 168 duizend personen gesteund op grond van de voorschriften van de Invaliditeits-en de Ouderdomswet.
Heel wat leed wordt met de uitkeering van de 66 millioen, die jaarlijks uit de verschillende fondsen komen, gelenigd en voorkomen.
Waar anders gebrek zou hebben geheerscht, bestaat thans in dezen zorgelijken tijd de mogelijkheid om door de moeilyke dagen heen te komen.
Wat zou het lot van deze tienduizenden en nogmaals tienduizenden door een ongeval getroffenen, invaliden, ouden van dagen, weduwen en weezen wèl zijn, wanneer er geen ongevallen-, invaliditeits-, ziekte-en ouderdomsverzorging zou bestaan?
Niets dan armoede en ellende dezen menschen te beurt zouden vallen.
Daarom mag gesproken worden van de gezegende werking der sociale wetten.
Ongetwijfeld is het in dezen crisistijd voor vele werkgevers en landbouwers moeilijk, de premie voor de sociale verzorgingswetten te voldoen.
Doch wij hebben niet voorbij te zien, dat de sociale verzorging een onderdeel is der loonregeling.
Zou de wet den werkgever en den landbouwer verplichten zelf te voorzien in de verzorging van zijn personeel, dan zouden — en dit staat wel onomstootelijk vast — de lasten, die in dat geval op het bedrijf kwaaien te drukken, ondragelijk worden.
Wat is er nu juist van de klacht, dat de lasten, voortvloeiende uit de sociale verzorging, zoo zwaar op het bedrijf drukken?
Die lasten bedragen 6 procent van het loon. Bij een gemiddeld loon van ƒ20.— per week moet alzoo aan sociale lasten betaald worden ruim ƒ 1.— per week. Het totale loonbedrag wordt daardoor ƒ21.—.
In een loonsverlaging van ƒ1.— is dus het geheele bedrag aan kosten voor ongevallen-, ziekte-, invaliditeit-en ouderdomverzorging verdisconteerd.
Welke rechtgeaarde werkgever en landbouwer zal er niet dankbaar voor zijn, dat voor zoo weinig geld, veel leed en zorg zijnen arbeiders in ongunstige tijden wordt bespaard ?
Prof. Minderhoud, een van onze bekendste landbouwkundigen, heeft van den invloed der sociale lasten op de totale productiekosten een nauwkeurige berekening gemaakt.
In het prae-advies voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde, 1931, pag. 189 komt dit resultaat voor.
Uitgaven per H.A. 1930/31 Daarvan aan in den akkerbouw sociale lasten Noordelijk Groningen ƒ262.43 ƒ7.91 Oldambt „ 241.73 „ 6.99 Zuid-Beveland „ 282.41 „ 8.90 Gemiddeld afgerond „270.— „8.—
Een blik in deze cijfers kan — zoo zegt de professor — de meening, dat het de druk der sociale lasten zou zijn, die van overwegenden invloed op de slechte bedrijfsresultaten is geweest, naar het rijk der fabelen doen verhuizen.
Neen, dan drukken de grondlasten, de waterschapslasten en andere lasten heel wat zwaarder dan de sociale lasten op de bedrijven.
En met die zwaardere lasten wordt toch heel wat minder gerekend, dan met wat voor de sociale verzorging moet worden opgebracht.
Op gevaar af, dat men ons beschuldigt van afpersing en van het uitzuigen der boeren door hen ondragelijke lasten (!) op te leggen zijn wij van oordeel, dat niet tot afbraak der sociale verzorgingswetten mag worden overgegaan.
Deed men dit toch, dan zou daarvan het gevolg zijn, dat de meer dan 300.000 nooddruftigen met hunne gezinnen, die thans geholpen worden en wier aantal nog steeds groeiende is, in de grootste ellende zouden gebracht worden.
Onze roeping als christen-natie is een andere.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's