Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JONKER VAN STERRENBURGH

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JONKER VAN STERRENBURGH

Een verhaal uit het Friesche volksleven

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met toestemming van den Uitgever J. H. Kok te Kampen|
„Douwe moet laatst den Jonker geholpen hebben toen zijn paard op den loop wou gaan, en van af dat oogenblik is hij in de gunst." — „Ja, mensch, een dubbeltje kan vreemd rollen. De Jonker was gister in de kerk hé ? " — „Ja, en wat zat hij te luisteren niet ? Zou hij vroom willen worden ? " — „Wie weet; zulke groote lui hebben soms zulke vreemde invallen, en Douwe zal wel mooi met hem heen praten." — „Dat is te begrijpen." — „Wat spul is dat met Jap ? " — „Hoe bedoel je ? " — „Heeft ze geen verkeering meer met den smidsknecht ? " ~ „'k Dacht het wel hoor, hoe zoo ? " — „Nou, 'k wil er anders geen praat van hebben, maar ik zag hem gisteravond laat met Koba den weg uitgaan." - „'t Leugen je toch ? " — „'t Is zoo hoor ! Ik was laat op de been en zag ze het dorp uitgaan, 'k Dacht daar moet ik het mijne van hebben en liep hen eens na, maar jawel hoor, de jongelui liepen samen zóó groen toen zij buiten waren." — „Dat is ook wat; daar moet ik meer van weten." — „Niet vertellen, dat ik het gezegd heb ? " — „Wel neen, mondje dicht." — „Ze zijn by haar thuis anders niet zoo erg op die verkeering. gesteld wel? " — „'t Heet tenminste zoo, maar zij zijn blij genoeg, dat Jap wat heeft, moet je rekenen. Je moet zeker nog al wat van hen hebben ? " — „Nee hoor ; 't is daar altijd geld bij de visch geweest; dat moet ik zeggen." — „Nou dan moeten ze Jap kort houden of ze stelen het; één van beide." — „Dat weet ik van zelf niet. Misschien dat Brandsma wel eens bijpast. Je weet, ze houden daar veel van haar." — „Och man, is Jap vóór en Jap na. 't Kon wel een familielid wezen, inplaats van een dienstbode." — „Nou, daarom." — „Ja, maar als het om de centen gaat, dacht ik, dat je ook niet bij de Brandsma's moesten wezen." — „Dat is waar. Ik kom er tenminste niet meer met de negotie en ben kiet met de heele eendenfamilie. Ze dingen je daar het hart uit je lijf." — „Wat schandelijk, en zooveel geld." — „Die menschen zijn juist het gierigst." — „De boer is gister ook weer in de kerk geweest, hoor ik ? " —„Ja, dat heb ik ook gezien." — „Nou dat is twee menschen tegelijk bekeerd ; zou Jap dat ook gedaan hebben ? " —„Of de Jonker." — „Hoe dan? " — „Die moet er de vorige week geweest zijn." —„Om wat te doen, zeg je." — „Ja dat weet ik niet." — „Op z'n mooist om Jap daar ook weg te halen, gelijk hij Douwe bij Lettinga vandaan haalde." — „Daar zal je het beste van hopen ; dan is er geheel geen huis meer te houden met de familie." — „Nu, de tijd zal het leeren. Is er nog iets van je gading. Aaltje ? " — „Nee, ik moet weg hoor, maar we spreken elkander wel eens weer." — „En zeg je dan even tegen Claar, dat ik ze verwacht ? " — „Ja, je zal je centen wel krijgen, wees daar maar niet ongerust over." — „Och heden nee, dat ben ik ook niet, maar ik wil graag eens schoon schip maken, weet je. Wil je een pepermunt ? " — „Asjeblieft, goed voor de verkoudheid." — „En je noemt mijn naam niet bij een ander, want mijn voet staat van zelf onder allemans tafel." — „Geen sprake van hoor. Dag koopman." — „Dag Aaltje, de groete." — „Ook zoo."
„'t Linnen al weer op de bleek, vrouw ? "
Met die woorden begroet Aaltje bij haar thuiskomst uit den winkel van Klaas Kroontje, vrouw Mollema, als deze bezig is haar wasch op het kleine grasveld neer te leggen. Verhit door den ingespannen arbeid en het dampend zeepsop heeft zij een ongewoon hoogroode kleur, en haast zich dit laatste bedrijf ten uitvoer te brengen.
„Ja, gelukkig al, " is het opgewekte antwoord.
„Nou, je bent haastig hoor, dat moet ik maar zeggen ; ik moet nog beginnen? ' — „Och, elk heeft zoo zijn eigenaardige gewoonten, " zegt vrouw Mollema met groote voorzichtigheid. — „Nou, ik wil het ten minste wel weten, dat ik 's Maandagsmorgens niet zoo vroeg van het end kan, en als ik jou was, hield ik daar ook mee op." — „Hoe zoo ? Je weet wel, de morgenstond heeft goud in den mond, en — 's morgens laat, is den geheelen dag laat." — „Ja, maar mij dunkt het is bij jullie niks meer noodig, dat jou zoo hard werkt, nu je den Jonker achter de hand
hebt. Ik dacht, dat je wel een werkvrouw voor je kondet nemen." — „Werken is geen schande, Aaltje, en bovendien, zoolang ik zélf nog zoo flink ben behoeft een ander niet voor mij in te springen." — „'t Is anders maar een mooi ding als je zoo in de gunst bent; moet jullie Jap altemet ook nog naar „Grovestins ? " — „Jap ? hoe kom je d'r aan !" — „O, ik dacht het zoo maar, omdat de jongens er binnenkort ook heen gaan, naar ik hoor, en de Jonker de vorige week op de „Eendenkooi" is geweest." — „Dan heb je dezen keer tenminste verkeerd gedacht, buurvrouw." — „Nou, daar behoef jou je niks van aan te trekken ; 't was niet zoo dom geweest." — „Maar daar is nooit aan gedacht. Jap heeft het best bij de Brandsma's en denkt niet aan verandering, als het geen noodzaak wordt." — „Nou, dat hoop ik dan maar voor haar ; je weet soms niet wat zulke jongelui in hun schild voeren." — „Wat bedoel je." — „Zij heeft drukke verkeering niet ? " — „Ooo!" — „Nou ja, daar behoef je niet zoo onverschillig over heen te gaan !" — „Dat doe ik ook niet, maar d'r is geen sprake van dat Jap vooreerst aan trouwen denkt." — „Zoo ; nou 't zal verstandig van haar zijn, zij kan nog lang genoeg in het ongeluk komen." — „Denk je d'r zóó over ? " — „Is het zoo niet ? Wat is een vrouw anders dan een slavin, en bovendien mag Jap wel weten wat zij doet, met dien vreemden sinjeur, 'k Hoor er niet veel goeds van." — „Wat hoor je dan, buurvrouw ? " — „Dat zeg ik liever niet, maar daar zal je wel van hooren." —
Een oogenblik is vrouw Mollema verslagen door de hatelijke manier, waarop haar buurvrouw spreekt. Zij heeft al lang gemerkt, dat het brood haar niet gegund wordt en men het niet hebben kan, dat haar man in vaste betrekking op het Slot is gekomen. Vooral doet het aan 't moederhart pijn, dat zoo over Jap gesproken ; . wordt, van wie zij nooit eenig leed heeft gehad. Doch ook maar een oogenblik duurt , deze verlegenheid. Draagt zij niet steeds haar kinderen met al hun belangen op aan den Heere, en mag zij zich vooral den laatsten tijd niet verzekerd houden, dat Jap met grooten ernst over de eeuwige dingen: denkt ? — Heeft inzonderheid de preek van gistermorgen geen diepen indruk op haar gemaakt, en heeft zij zelf niet gezegd, dat zij er van overtuigd was, dat het door den dood tot het leven moet gaan, precies als bij het tarwegraan, en het leven des geloofs een offerande moet zijn, waarbij van 's menschen kant alles wordt losgelaten ?
„Nu, wij geven ook dit alles in de hand: Gods, buurvrouw, en daar is het veilig zegt zij. — „Nou dat is makkelijk." — „Het geeft ten minste rust." — „Zou de Jonker dien kant óók op willen ? " — „Hoe zoo? ", — „Omdat hij gister in de Kerk was, en zoo vroom zat te luisteren." — „'t Is te hopen, maar het staat mij hier te koud, buurvrouw, en ik ben nog niet klaar met mijn werk."
Tegelijk wipt vrouw Mollema naar binnen en sluit de deur.
Aaltje mompelt iets tusschen de tanden, waarin van een juffrouw voorkomt, die niet meer te spreken is.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

JONKER VAN STERRENBURGH

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's