Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

Uit het ongeschreven Woord.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 4:9—12. En de Heere zeide tot Kaïn : waar is Habel, uw broeder ? en hij zeide : Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder ? En Hij zeide : wat hebt gij gedaan ? daar is een stem des bloeds van uwen broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijnen mond heeft opengedaan om uws broeders bloed van uwe hand te ontvangen. Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven ; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.

2e Serie.
XXVIII.
Zoo gaat er dus in Kaïn's misdaad en de wijze waarop de Heere Kaïn daarbij bepaalt, voor het bewustzijn der menschheid een nieuwe openbaringslicht op. Reeds de allereerste geslachten moeten verstaan, dat zij met hunne levensdaden voor Gods aangezicht staan. Klaar wordt het hun voor den geest gesteld, hoe er eene vergeldende gerechtigheid is, die de Heere zelve voltrekken zal. Nooit mag de mensch meenen, dat hij straffeloos broeder-bloed vergieten kan. En inderdaad heeft de geschiedenis der menschelijke cultuur geleerd, dat ook bij de primitiefste natuurvolken zich, in. het recht der bloedwraak en in den plicht daartoe, dit besef van de door God geëischte gerechtigheid openbaart. Naarmate dus de zonde, waarin de eersteling van ons geslacht gevallen is, hare uitwerking in het menschelijk leven doet gevoelen door steeds dieper ingrijpende zedelijke ontwrichting, naar die mate gaat ook het licht der openbaring Gods klaarder op.
Met den voortgang der zonde houdt de toeneming van Gods openbaring gelijken tred. Tegenover het steeds dieper wegzinken in den poel der ongerechtigheid stelt de Heere in Zijne wondere genade eene steeds rijker wordende openbaring van Zijn goddelijk recht. En dat doet Hij, opdat Hij de belofte der overwinning over de machten der duisternis des te dieper graveeren zal in het hart Zijner kinderen. Zoo blijkt dat de geschiedenis, die de menschheid doorloopt, dat de ontplooiing harer zonde tevens het tooneel wordt, waarop Gods openbaring zich ontvouwt.
De Heere predikt aan Kaïn, dat zijne misdaad schreeuwt om de straffende hand der goddelijke gerechtigheid. Er was eene stem des bloeds, dat van den aardbodem tot God riep. De misdaad zelve eischte hare gerechte straf van den Heere.
Kaïn werd als in den hemel aangeklaagd van wege zijn broedermoord en hij moest het van Gods wege weten en de gansche menschheid zijner dagen en die van alle eeuwen moesten het weten, dat vergieten van schuldeloos broeder-bloed des Heeren wrekende gerechtigheid over den bedrijver van het kwaad zal brengen. Er was nog geene menschelijke maatschappij, zooals wij deze kennen. Er was nog slechts Adams eerste geslacht, nog slechts het gezin. Van een rechtsorde, gelijk deze eerst in eene samenleving geboren kan worden, kon er nog geene sprake zijn, maar toch openbaart de Heere reeds nu terstond de zedelijke grondslagen voor dat recht. De menschheid mag nimmer meenen, dat hare daden, hetzij dan in het openbaar, hetzij in het verborgen geschied, buiten Gods wetenschap om gaan.
Ja, zij moet weten, dat er eene goddelijke gerechtigheid heerscht, ook dan als de menschen deze of niet erkennen, of ontkennen door woord en daad. Zij moet het weten, dat het vergieten van broeder-bloed ona recht en gerechtigheid zal roepen tot den hemel, dat deze stem van den aardbodem door den Heere wordt gehoord, al zijn er ook geene menschen, die de misdaad hefoben bijgewoond of er van weten. Er heerscht een goddelijk recht, ook waar het menschelijk recht te kort schiet in het achterhalen van de misdaad.
Soms schijnt het ons alsof dit niet zoo ware. De Schrift geeft er zelfs voorbeelden van, dat zelfs Gods kinderen daaraan twijfelen, omdat wij in de wereld zooveel zien, dat daartegen schijnt te pleiten. Denk slechts aan Asaph in den 73en Psalm. Daar beschrijft hij, hoe Gods kinderen worden aangevochten, wanneer zij opmerken, hoe de goddeloozen een voorspoedig, aangenaam, gemakkelijk leven soms schijnen te hebben, terwijl des Heeren ware kinderen zich onder hun kruis krommen, door tegenspoeden gekweld worden. Ja, zoo zegt hij, „ziet deze zijn goddeloos, nochtans hebben zij rust in de wereld en vermenigvuldigen het vermogen". Hij komt er zelfs toe, als hij het leven der wereld aanziet, de vreeze Gods als niets en nergens voor dienende te achten. Hij stond verbaasd over de wereld, begreep van haar gangen niets, omdat hij er Gods gerechtigheid niet in kon ontdekken. En dat is ook zoo. Voor het natuurlijk oog is zij er dikwijls niet in to zien. En dezen weg der twijfeling van Asaph hebben velen na hem gevolgd. Als het er maar op aankomt in de geschiedenis der wereld te moeten opmerken, dat de sterke den zwakke, die het recht aan zijne zijde heeft, overwint. In de geschiedenis is het in het geheel geene zeldzaamheid, dat het onrecht van den sterkste schijnt te triumpheeren over het recht van den zwakke. En dat zelfde geldt ook de enkelingen in de maatschappij. Ook haar beeld is dikwijls dat van de heerschappij der ongerechtigheid. Daarom draagt ons wereldleven het karakter der verzondigdheid van ons menschelijk bestaan. Doch het krijgt alles een geheel ander aspect, wanneer des Heeren Woord er voor ons het licht over doet opgaan en Gods Heilige Geest het donker op doet klaren. Daarom zegt ons Asaph, hoe hij al dat onrecht aanschouwende, er over verbijsterd was, zóó dat zijn verstand er stil bij stond, omdat hij niet begrijpen kon, hoe God het zóó doen kon, zóó dragen en zóó leiden kon. Doch er kwam een oogenblik, waarop des Heeren licht hem bestraalde, waarop hij „in Gods heiligdommen inging" en toen werd hij ontdekt voor het goddelijk recht, toen moest hij zien, dat er toch een recht van God in de geschiedenis en in het leven der menschen werkte. Toen hoorde hij, hoe de stem van het onrecht op deze aarde schreeuwde om de openbaring van des Heeren recht en hoe de oordeelen Gods ook inderdaad kwamen. Met het licht, dat Asaph over het wereldleven laat opgaan, kunnen wij ook in de historie van onzen tijd datzelfde zien geschieden, kunnen wij zien, dat de Heere hoort de stem van het onrecht, dat tot Hem roept van deze aarde. Ja, Gods recht is er en het werkt op eene onwederstaanbare wijze, zoodat de machtigste volken er niet aan kunnen ontkomen en de oordeelen Gods moeten dragen, ook al spannen zij zich in om deze af te wentelen.
Denk slechts aan de geschiedenis in het begin dezer eeuw voor onze oogen afgespeeld, toen het machtige Engeland, naar men zegt, in het geheim geholpen door Duitschlands keizer, de twee kleine Zuid-Afrikaansche republiekjes onder zijn wereldmacht verpletterde. Het was de gouddorst, die het als een andere Achab deed grijpen naar Naboth's wijngaard. En het overwon den geweldigen tegenstand. Het triumpheerde naar het scheen over het gebed van Gods volk. Maar meer dan schijn was het niet. Immers, wij zijn nu een goede dertig jaren verder in de historie en waar is nu de glorie van het oude Engeland, waar is het nu met zijn goud ? Welk een diepe vernedering voor het machtige Albion, het rijkste der volken. Het was eeuwen lang de bankier der wereld, die het met zijn gouden standaard overheerschte. God heeft geblazen in die trots en in die grootheid. Het heeft de republieken met hun goudrijken bodem zich toegeëigend en des ondanks duikelde zijn pond sterling van het goudpeil in den afgrond der inflatie. Het wordt gekweld door de bangste zorgen, door het diepste nationale leed, dat geboren wordt uit de breuk van zijn eeuwenoude trots. En de machtige keizer van het machtige rijk, die de krijgskunde zijner generaals in dienst stelde van Engelands Kaïn's-daad, schuilt als een balling op het Doornsche huis van een plattelarids-edelman.
Is er nu een recht Gods, eene wrekende gerechtigheid, in de geschiedenis werkzaam ? Wie een hart heeft om op te merken en een oog om te zien, die zal het verstaan, dat er van uit het onrecht, dat op deze aarde geschiedt, een stem des bloeds roept tot den hemel en dat de Heere hoort, zij het dan ook op een geheel andere wijze dan wij menschen het ons voorstelden of meenden, dat het verschijnen moest. Dit nu is het, dat de Heere God aan Kaïn openbaart en in zijne historie aan de menschheid, opdat zij zich zal reguleeren in hare handelingen naar den eisch der gerechtigheid in overeenstemming met de ordinantiën Gods.
Kaïn’s daad vorderde recht, zooals de daden der volkeren recht vorderen niet van de menschen, maar van God Zelven. Wie kan anders de groote volken aan het recht onderwerpen, wie kan ze straffen dan alleen Hij, voor Wien zij aijn als een druppel aan den emmer en als een stofke aan de weegschaal ? En de Heqre toont het voortdurend in den loop der eeuwen, dat Hij is de Rechter der gansche aarde. En lïij openbaarde het aan de menschheid van den beginne, opdat zij dit verstaande zouden vragen naar Zijne wetten en zouden hooren naar Zijne woorden, die den weg des levens wijzen kunnen. En zoo leert dus hier de Schrift, dat lange eeuwen voor haar bestaan, Gods Geest reeds gesproken had tot de geslachten van Adam, om hen van dat goddelijk vergeldend recht te doen kennen. Zij moesten weten, dat de Heere God de Rechter is, die in het verborgene ziet en voor Wiens oog niet bedekt is en aan Wiens hand geen ontkomen is. En dat recht nu openbaart zich hier in een ontroerend vonnis, dat de Heere over Kaïn uitspreekt, als Hij tot dezen gruwelijken zondaar zegt: En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem." Dit is een vreeselijk woord, zooals voorheen nimmer tot een mensch nog werd gesproken. Het is de herhaling van hetzelfde woord, dat Genesis 3 : 14 tot de slang was uitgegaan : „dewijl gij dit gedaan hebt", zoo zeide de Heere God tot die slang, „zoo zijt gij vervloekt boven al het vee en boven al het gedierte des velds". En zoo 'wordt hier nu voor de eerste maal tot een mensch gezegd : „nu zijt gij vervloekt van den aardbodem", d.w.z. het aardrijk, dat eenmaal om Adams zonde vervloekt was, zou in Kaïn den broedermoorder een mensch dragen, die gevloekt was meer nog dan de aarde zelve. De aardbodem zelfs zou hem niet kunnen dragen en nergens zou hem eene rustplaats zijn geboden.
Dit is het vreeselijke in den vloek, die van God uitgaat en waardoor deze van den menschelijken vloek is onderscheiden, dat in Gods vervloeking de verborgen drijfkracht schuilt, waardoor de vloek werkelijkheid, vreeselijke, ontroerende werkelijkheid worden moet. De vloek, die de mensch uit in een oogenblik van vijandschap, als hij in den vloek, soms ook in de vervloeking, zijn opgekropten toorn lucht geeft, is toch in den diepsten grond slechts eene openbaring van machtelooze woede, die den vloeker en den vervloeker meer schade doet dan hem, over wiens hoofd het vloekwoord uitgesproken wordt. Het is met de menschelijke vervloeking als met den menschelijken zegen, zij baten niet, zijn krachteloos, omdat wij het vermogen missen er kracht in te leggen die tot vervulling voeren moet. Slechts een vloek en een zegen, die uit Gods Woord en door Gods Geest zijn, hebben beteekenis. En daarom in den vloek, die hier over Kaïn door den Heere wordt gesproken, ligt de wondere, geheimnisvolle oordeelskracht, die Gods woorden tot vreeselijke werkelijkheid maken zal. Niemand op den ganschen aardbodem zou meer gevloekt zijn dan Kaïn. Zijn naam zou door de gansche geschiedenis gepaard gaan met de afschrikwekkende gedachtenis zijner gruwelijke misdaad en zijn herinneringsbeeld de eeuwen door tot de menschheid spreken van de straffende gerechtigheid Gods over de vreeselijke bloedstorting, waaraan Kaïn's naam onlosmakelijk verbonden blijven zou. Hij zou wezen de boven al het aardsche vervloekte, vervloekt meer dan iets, dat op deze vervloekte aarde vervloekt zou zijn. Het bloed toch van den rechtvaardigen Habel had deze aarde ingedronken en zij had het ontvangen als uit 'de schendende hand van den moordenaar. Zoo zou dus Kaïn door God van den hemel en door de aarde zelve, waarop zijn voet geplant was, gevloekt moeten wezen. Aldoor zou God de Heere in den hemel met deze van wege de bloedstorting des onschuldigen Habels tot Hem om recht roepende aarde dezen broedermoorder aanklagen. De roep om de wrekende gerechtigheid zou niet kunnen zwijgen en in zijn gansche leven zou Kaïn dezen vloek ervaren.
Zooals de zegen des Heeren naar het woord van den psalmist in zich sluit: Hij doe Zijn aangezicht aan ons lichten", Ps. 67 : 2, zoo sluit de vloek des peeren in de verberging van Gods aangezicht, dus het leven in de duisternis der vervreemding van Hem, in Wiens gemeenschap alleen de vreugde en het heil bereid worden kan.
Aan Kaïn wordt nu zulk een levensgang in het uitzicht gesteld. Gods vloek zou over hem zijn meer dan over iets, dat op den aardbodem was. En alzoo wordt in zijne historie der menschheid van den beginne reeds bekend gemaakt, hoe er eene wrekende gerechtigheid zich openbaren zal over hem, die zijne schendende hand slaat aan het leven van zijnen broeder en diens bloed vergieten zal. De zedelijke grond voor het strafrecht met betrekking tot de vergieting van het bloed des menschen verschijnt dus reeds bij den aanvang der geschiedenis van ons geslacht in een goddelijk licht. Het religieuse karakter van de straffende gerechtigheid wordt alzoo geopenbaard en de geschiedenis door heeft het dit bij alle volken behouden. Alleen dreigt het in onze dagen ten onder te gaan. Daarin vooral wordt de afval openbaar, de nadering van „den ongerechtige", die geopenbaard zal worden, „van den mensch der zonde, den zoon des verderfs". Deze is de incarnatie van den zichzelven tot god proclameerenden mensch. Als hij komt, dan wijkt uit het bewustzijn der massa het besef der wrekende gerechtigheid Gods. In hare plaats zal dan treden de mensch, de menschelijke maatschappij en de belangen, die zij schijnt met zich te brengen, gelijk wij het in onze dagen reeds kunnen waarnemen. Langzaam maar zeker wijkt dat goddelijk element der wrekende gerechtigheid terug uit het rechtsbesef der Westersche menschheid. Zoo zijn er de symptomen eener naderende ontplooiing van het wereld-drama, dat het "wereldeinde inluiden moet. Eene menschheid, die zelfs doof blijft voor dat eerste woord, dat de Heere God spreekt in het rechtsbewustzijn der menschheid van den beginne. Eene menschheid, die niet meer luistert naar de stem des bloeds, dat om recht roept van den aardbodem en die daarom ook met een Kaïn den vloek zal dragen meer dan eenig schepsel op deze aarde. Laat ons daarom luisteren naar de sprake des apostels, die ons tegenover de gansche wereld roept tot den Middelaar des nieuwen testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Habel.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's