Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

Uit het ongeschreven Woord.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 4:9—12. En de Heere zeide tot Kaïn : waar is Habel, uw broeder ? en hij zeide: k weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder ? En Hij zeide : wat hebt gij gedaan ? daar is een stem des bloeds van uwen broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijnen mond heeft opengedaan om uws broeders bloed van uwe hand te ontvangen. Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven ; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.

XXIX.
2e Serie.
Het aardsche leven des menschen verschijnt dus van den beginne onder de openbarende daad Gods in het licht Zijner gerechtigheid, ja, Zijner wrekende gerechtigheid, als het geldt de behoudenis van het leven des naasten. In Kaïn's geschiedenis wordt ons de zedelijke grond van het strafrecht voorgesteld. Het is niet een correctie-middel, maar een tuchtmiddel, waarin de straf als resultaat van een wrekend recht verschijnt. En daarmede wordt ons dus een voortgang in de Godsopenbaring gegeven. Als Adam zijn God dacht te kunnen ontvlieden en hij door den Heere wordt geroepen, door den Heere wordt achterhaald en ontdekt voor zijnen val, dan wordt den mensch ook straf aangezegd en opgelegd. De slang wordt vervloekt boven al het vee en al het gedierte des velds, maar aan de vrouw wordt een leed aangekondigd, dat over haar leven zal komen en het dikwijls zal maken tot een lijdensweg. En ook aan Adam wordt een bange strijd voorgesteld en het aardrijk wordt om zijnentwil vervloekt, maar over den mensch zelven ging er nog geene vervloeking uit. Dat geschiedt eerst met een Kaïn. Nu hij broeder-bloed heeft geplengd, nu de aarde het indronk, nu komt over hem de vloek des Heeren. Met de uitwerking en doorwerking van het gif der zonde gaat dus eene diepere ontdekking voor de gerechtigheid Gods gepaard. Tegenover een donkerder zondeschaduw verschijnt een klaarder glans van Gods heilig Wezen voor het menschelijk bewustzijn. Dat heeft dus de menschheid van den beginne, als er nog slechts een eenvoudig gezinsleven bestaat, reeds gekend. De Heere heeft het haar geopenbaard in de vervloeking, die over Kaïn uitging. Zij moest weten, dat er eene wrekende gerechtigheid is, over zulk eene vreeselijke gruweldaad. Daarin lag alzoo eene beteugeling van de den mensch inwonende aandrift tot zonde. Het wordt ons daarmede dus geleerd, dat eene wrekende gerechtigheid, een strafrecht, dat inderdaad bedoelt de misdaad te straffen door het toebrengen van evenredig leed, naar Gods bestel is. En de Heilige Geest sluit zich in het eeuwen later geschreven Woord van God daarbij aan. Heeft niet Salomo ons geleerd, dat het gebod eene lamp is en de wet een licht en daaraan toegevoegd : „de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens". En wie denkt hierbij niet aan de ontroerende prediking van Amos, als hij zegt: de stem des Heeren roept tot de stad : hoort de roede en wie ze besteld heeft!" En dan somt hij de zonden des volks op. Hij wijst op de schatten der goddeloosheid, op de valsche efa, op de goddelooze weegschaal, op de bedriegelyke weegsteenen, op den oneerlijk verwonnen rijkdom, op de leugentaal, waarmede de menschen hunne naasten bedriegen en misleiden. En dan gaat hij voort met tot het schuldig volk te spreken van Gods wrekende en straffende gerechtigheid en zegt: .zoo zal Ik u ook krenken, u slaande en verwoestende om uwe zonden". En daaraan voegt hij dan toe, welke straffen en welke rampen en tegenspoeden dat zondige Israel treffen zullen. En de psalmist zong er van, hoe de Heere komt om de aarde te richten en de wereld met gerechtigheid. En dit goddelijk straffend recht hangt saam met de heiligheid van Zijn Wezen, want gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons. Deze diepe zedelijke waarheid, dat een goddelijk recht heerscht, wordt nu hier reeds der menschheid geopenbaard, opdat in later eeuwen tot Gods kinderen zelfs kan gezegd worden, dat ook wanneer zij Zijne vergevende liefde ervaren, het toch waarachtig zal blijven, dat „Hij wrake doet over hunne daden", Ps. 99 : 8.
De vloek Gods over Kaïn stelde dezen dus tot een vervloekte, wiens vloek uitging boven dien over den aardbodem. Ook de aarde zelve was voorheen in het paradijs reeds begrepen in het oordeel, dat de Heere over Adam aankondigde. Hij had het reeds uit des Heeren mond beluisterd : „zoo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt". En het was hem reeds gezegd, dat hij al de dagen zijn levens met smart daarvan zou eten, dat het doornen en distelen zou voortbrengen en hij in het zweet zijns aanschijns zou moeten zwoegen om zich een schamel stuk brood te verwerven. En hier komt nu de Heere daarop terug in deze woorden : „als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven". Daarmede wordt dus vanwege de gruweldaad van Kaïn die eerste paradijs-vloek verzwaard, opdat deze broeder-moorder in zijn dagelijksch leven zal herinnerd worden aan Gods oordeel over zijne misdaad. Hij moest het weten, dat hij bij de bebouwing des lands met dienzelfden God van doen had, die Zijne oordeelen over hem uitsprak. Hij moest weten, dat als er straks hem bij de volbrenging van zijne levenstaak tegenspoed zou overkomen, als zijne verwachtingen teleurgesteld werden, hij ook daarin den Heere God ontmoeten zou. Zie hier ook weder een bijzonder openbaringslicht, dat aan de vroegste menschheid reeds geschonken wordt en waarvan de moderne menschheid absoluut niets meer wil weten. Onze tijd kan het ons leeren, dat het niet altijd voorspoed is. De crisis, die de moderne menschheid brengt in diepe ellenden, die de regeeringen in de grootste moeilijkheden en zorgen dompelt, de hedendaagsche mensch wil er geene oordeelen Gods in zien, wil ze niet als eene tuchtroede des Heeren ontvangen. Dat zij er naar streeft, zich van dezen last te ontdoen, het is menschelijk en begrijpelijk, maar dat zij er de hand Gods niet in erkennen wil, het is het bewijs van hare Godvergetenheid. Reeds werd aan Kaïn aangezegd, dat niet steeds zijn arbeid met vrucht zal worden beloond, dat er donkere dagen zullen komen van misoogst, van armoede en ellende, ondanks den arbeid, die besteed werd aan de bebouwing van den aardbodem, ondanks de vervulling van wat wij onzen plicht achten. Ook in latere eeuwen heeft de Heere het aan Zijn volk voorgehouden, dat er crisissen zouden komen, zooals wij deze nu ook kennen. Wordt niet gezegd, dat de Heere, als het volk Zijne geboden en inzettingen verwerpt. Zijn aangezicht tegen hen zal zetten? En onder de velerlei straffen, die Hij aankondigt, is ook deze, als Hij de hoovaardigheid hunner kracht zal verbreken, dat Hij den hemel van ijzer en de aarde als koper zal maken. En dan zal hunne macht ijdellijk verdaan worden. Juist zoo dus als wij het in onzen tijd ervaren en zien geschieden, nu alle groote en machtige volken in hunne hoovaardigheid beschaamd worden. En dan voegt de Heere er bij : „en uw land zal zijn inkomst niet geven, en het geboomte des lands zal zijne vrucht niet geven", Levit. 26 : 22. Ja, de Heere geeft er nog een grooter licht over door Zijn volk het voor te houden, dat als zij in die tegenheid nog weigeren te hooren en er Zijne hand in te zien, „200 zal Ik", zegt Hij, „óver u naar uwe zonden zevenvoudig slagen toe doen". De Heere spreekt daar van de tucht over het wederspannige volk op een treffende wijze. En het wezenlijke van die tucht des Heeren werd nu reeds aan Kaïn en zijn medegenooten geopenbaard, als het hem wordt voorgehouden, dat de aardbodem zijne vrucht niet meer naar vermogen geven zal. Zoo wordt het hem geleerd, dat de tegenspoed en de rampspoeden, die komen zullen, er niet zoo maar zijn, dat het maar geen willekeur is, maar dat er Gods tuchtigende hand in onderkend zal moeten worden, opdat de mensch zich tot God zal bekeeren. Zijn Naam weder zal aanroepen, zich voor Zijn aangezicht weder zal verootmoedigen.
Alzoo heeft de Heere het aan de oudste, eerste geslachten reeds geopenbaard. En daarin hebben wij dus van doen met een bijzondere goddelijke belichting der consciëntie des zondaars, waardoor de mensch, als hij geslagen wordt, moet vragen : waarom ? Zoolang dit nog niet geschiedt, kan de mensch wel geslagen worden, maar zal hij geen pijn gevoelen. 2ie maar naar dezen tijd van crisis, hoe er een vreeslijk oordeel over de geheele wereld der volkeren gaat, hoe zij allen lijden en hoe er toch schier niemand is, die vraagt naar het „waarom ? " De menschen streven er wel naar de oorzaken uit te vinden, zooals zij trachten den weerstoestand te begrijpen en te voorspellen, maar naar het laatste „waarom ? " vragen zij niet. Zij blijven zich blind staren op de schepselen, doch voor Gods hand en werk hebben zij geene oogen. Zij zien op den stok, waarmede zij geslagen worden, maar de hand, die hem voert, wordt niet gekend. Toch heeft de Heere het reeds aan een Kaïn bekend gemaakt : „als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven". De schuldige Kaïn moest er Gods tuchtigende hand in leeren voelen. En de menschheid heeft in zulke tegenslagen Gods hand gekend en daarvoor bededagen zelfs doen uitschrijven en boetedagen laten uitroepen, maar de moderne menschheid weet er nauwelijks meer iets van. Zij vergrimt onder het leed van eene crisis en wil er Gods hand niet in speuren. Zij roept tot de regeeringen, tot de goden dezes tij ds, maar tot den levenden God komt zij niet, naar Hem vraagt zij niet, want zij is geworden, zooals Mozes het heeft geschreven : „Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij in tegenheid wandelen; zoo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen en Ik zal u ook zevenvoudig over uwe zonden slaan". Welnu, dat doet de Heere met ons. Hij wandelt met ons in de crisis der tegenheden en slaat ons zevenvoudig over onze zonden. En waar is nu het volk, dat pijn gevoelt onder de oordeelen ? Daarin blijkt de onnatuur van ons moderne leven, dat het in zijne rampen en zijn lijden Gods hand niet meer ziet.
En daarom is zij als de wandelende Jood, die rusteloos voortdwaalt van oord tot oord. Ook dat heeft Kaïn uit Gods mond vernomen en ook daardoor is hij het waarschuwend voorbeeld voor de geslachten der menschen geweest van den beginne. De Heere heeft door Kaïn's lot geopenbaard, hoe het oordeel is, dat op den broedermoordenaar rust. De mensch kan er de verklaring in ontdekken van het diepe levensleed, dat in zijn rusteloos omzwerven de pijnlijke prikkel is. Immers, dit is merkwaardig : Deze Kaïn is de eerste van ons geslacht, die op eene bijzondere en buitengewone wijze wordt vervloekt. De Heere laat door deze vervloeking het volle licht vallen op de gruwlijkheid van zijne euveldaad en op de vreeselijke gevolgen, die zij hebben moet. In dat vonnis toch ligt opgesloten, dat Kaïn van voor Gods aangezicht moet heengaan. Hij moet verlaten het ouderlijk gezelschap, waarin ook Gods uitverkoren kerk verscholen lag. Zoo wordt de aarde voor hem ontsloten en ai hare onafzienbare vergezichten en hy zal voorttrekken al verder en verder met het vreeselijk besef, dat hij van God vervloekt, van de menschen geschuwd zal zijn. Van God verlaten, van de menschen gevreesd, zal Kaïn van nu aan dwalen van oord tot oord en nergens eene rustplaats vinden, die hem den ware vrede biedt.
Zoo openbaart de Heere aan de alleroudste menschheid reeds de geweldige gevolgen, diè de storting van het broeder-bloed met zich brengt. De ontwrichting der consciëntie, die den zondaar meer nog dan iets anders dompelt in een ontroerend zieleleed. De blijvende onrust, het eeuwig voortgejaagd worden door de zondedaad, achtervolgd van oord tot oord. Dat is het Kaïn'sbeeld, dat de Heere reeds in den beginne aan de menschheid heeft voorgehouden om haar te openbaren den schrik des Heeren en daardoor haar te bewegen tot een vragen naar den Heere, haar af te houden van de storting van onschuldig broeder-bloed. Over het zedelijk leven van den zondaar, over de gevolgen zijner zonde, laat de Heere het openbaringslicht opgaan. Daardoor is dan ook dit 4e hoofdstuk van Genesis eene verdergaande ontwikkeling der Godsopenbaring, een rijzen van het licht des Heiligen Geestes bovendien afgrond van onzen zondeval. De menschheid wordt alzoo klaarder met zichzelve bekend gemaakt, zoodat zij haren val dieper doorgronden moet.
Maar ook wordt hier de wondere werking der genade Gods onthuld, daar de Heere ons wordt getoond als die toch nog bemoeienis houden blijft met den mensch, die zoo diep wegzonk als een Kaïn. Met welk eene treffende juistheid wordt onder zijn exempel de verwoestende, alle geluk bannende uitwerking der zonde geteekend, opdat de zondaar zal teruggehouden worden van de paden des verderfs. Zooals ons de vrucht der ware vreeze Gods, de kracht van het zaligmakend geloof werd geteekend in de offerande van Habel, die met zijn offer aangezien werden, ons de schijn van godsdienst ontdekt wordt in Kaïn, die als een priester optreden wil, hoewel er geen vonkske van de liefde Gods in zijne ziel gloort en die daarom Gods gunst niet smaken kan, zoo wordt ons ook de dichtheid der duisternis als het rechtvaardig oordeel voorgelegd. De menschheid moest het weten, dat zij van doen heeft met een heilig en rechtvaardig God, die den schuldige geenszins onschuldig houden zal. Dat moet zij weten, opdat zij zich tot God bekeeren zal en bij Hem schuiling vinden tegen de verleidende krachten van den vorst der duisternis. Van den beginne leert de Heere door Zijne openbaring aan de menschenziel, ook als er nog geen geschreven Woord is, dat alleen in de ware vreeze Gods de vrede der ziel wordt gevonden. Zonder deze is de zondaar zwervende en dolende, ligt hij bloot voor alle, ook voor de vreeselijkste zonde. De Heere heeft er de menschheid van den beginne voor ontdekt onder Kaïn's voorbeeld, opdat zij niet te verontschuldigen zou zijn. Daarom heeft de apostel ons er op gewezen : „Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben. Niet gelijk Kaïn, die uit den booze was en zijnen broeder dood sloeg ; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood ? omdat zijne werken boos waren en van zijnen broeder rechtvaardig". Zoo staat deze Adamszoon aan de ingang der historie als de man, die uit den booze is, als het levend voorbeeld van een mensch, die alles, naar het uitwendige gezien, hebben kan, zelfs een geloof, dat de bergen verzet en van wien het toch gelden moet, dat hij de liefde niet heeft en dus niets is. Daarom een iegelijk beproeve zichzelven, of hij het ware geloof deelachtig is geworden, dat die liefde in zich draagt, die in den Heere Jezus wordt geschonken aan de Zijnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's