Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTELIJKE ETHIEK

WAT GOD SAMENGEVOEGD HEEFT. SCHEIDE DE MENSCH NIET

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Marc. 10 : 9.
Vóór dat wij er waren, was God. En de eeuwige God heeft ons, menschen, gemaakt zooals Hij wilde. Nu kunnen wij uit onze menschelijke huid niet uitkruipen. We kunnen niet ons overzetten in het rijk der goden, we kunnen ons niet ont-menschelijken. We zijn en blijven mensch.
Zóó heeft God het gewild en daar moet het bij blijven. De mystiek b.v. beproeft het al eeuwen en eeuwen om den mensch uit het mensch-leven uit te lichten ; om de menschelijke levensbehoeften en levensplichten en levensvreugden en levenssmarten te ontloopen — maar het is tevergeefs. Onze plaats is niet in de kloostercel. Ons lichaam is geen kerker, waar de ziel, de geest, zich van moet bevrijden in den weg van vasten en bidden. We zijn mensch, door God geschapen met ziel en lichaam. We zijn mensch, door God geschapen : man en vrouw. En zóó hebben we als mensch, met lichaam en ziel, als man en vrouw te leven op aarde alle de dagen, die de Heere, onze Schepper, ons hier in deze bedeeling laat, wandelend voor Zijn aangezicht in oprechtheid.
Het is niet per ongeluk, dat er mannen en vrouwen zijn op deze aarde. Dat is een wijze scheppingsordinantie Gods.
En het zal goed zijn, dat we weten, dat het lichaam en de geest van den man verschilt van het lichaam en den geest van de vrouw, opdat deze twee elkander zouden aantrekken en aanvullen, om saam tot één te worden en het mensch-leven te doen beantwoorden aan het doel door God aan het leven hier op aarde gesteld, wandelend in Zijne wegen en doende Zijnen wil.
Het lichaam hebben we van God ; en het is ons waarlijk niet gegeven als een gevangenis van de ziel; als een verhindering voor het geestelijk-menschelijk-leven als een stuk ballast, dat de ziel, de geest, noodgedwongen moet meeslepen. Neen, de groóte Schepper aller dingen, die den mensch geschapen heeft naar Zijn beeld en gelijkenis, heeft het heerlijker en hooger gewild, dan de dwaze menschen dikwijls ons hebben willen wijsmaken. Het lichaam is een rijkbegaafd werkituig voor de ziel, waar door wij in verband treden met de buitenwereld. Het is de tusschenschakel, het verbindingslid tusschen de ziel en haar omgeving, zélfs tusschen ziel én ziel. Door middel van het lichaam als onmisbaar instrument hoort en ziet, spreekt en handelt de ziel, de geest des menschen.
Het lichaam is niet minderwaardig, het is een kunstwerk van Gods scheppende wijsheid en een wezenlijk deel van het menschelijk leven, een deel van het beeld Gods in den mensch.
Toch is het lichaam niet tot heerschen, maar tot dienen bestemd. Het stoffelijke is wel eerst geweest; God schiep den mensch en blies toen den adem des levens in hem. En het lichaam vormt zich nog steeds 't eerst, daarna komt uit Gods hand de ziel. Maar zooals de mensch de laatste was van de schepselen en toch geroepen om te heerschen over al 't geschapene, zoo is de ziel, de geest in tijdsorde het laatste, maar in rangorde is het geestelijke het eerste; de ziel is het voornaamste, het hoogste deel, de leidsvrouw van heel 't leven.
Nu heeft God den mensch geschapen : man en vrouw. Deze twee verschillen naar het lichaam, wat voor gansch het aardrijk hetzelfde is. Maar man en vrouw verschillen óók naar den geest, naar de ziel. En in dat onderscheid ligt juist het geheim der aantrekking, de macht tot aanvulling. Daarom heeft de Heere de menschen verschillend geschapen, geestelijk en lichamelijk, opdat deze twee tot één zouden worden. Zooals een stuk ijzer dat noord-magnetisch is het ijzer aantrekt dat zuid-magnetisch is, zooals bij de electriciteit het positieve en het negatieve elkander zoeken, zóó ontstaat naar Gods scheppingsordinantie de aantrekking en de éénheid tusschen de twee geslachten door hun geestelijk en lichamelijk verschil. Niet onbewust en natuurnoodwendig, maar welbewust met zin en wil. En in het huwelijk heeft God de instelling gegeven, waarin de stroom der liefde haar bedding vindt en tot de rijkste ontplooiing bracht in kracht en heerlijkheid.
De adelbrieven van man en vrouw zijn van denzelfden rang. De vrouw mag een andere zijn, doch een mindere is zij niet. In vereeniging met elkander heeft de Heere den mensch naar Zijn beeld gemaakt. En met elkander vertegenwoordigen zij in het Paradijs voor Zijne heilige oogen de geheele menschheid, wier volle ontplooiing eens de heerlijkheid zou openbaren, waartoe God haar geroepen heeft.
En met eigen hand heeft de Almachtige die ééne vrouw geleid tot haren man. Zij werd zijn éénige — straks de moeder van alle levenden. En plechtig heeft de Heere dat huwelijk Ingezegend met de woorden : „Daarom zal een man vader en moeder verlaten en zijne vrouw aanhan­gen en zij tweeën zullen tot één vleesch zijn". (Gen. 2 : 24).
Met deze woorden wordt het geheim ontvouwd van de onschatbare waarde van het huwelijk. Het zal de volkomen overgave van twee menschen, die naar lichaam en geest verschillend geschapen zijn, aan elkander zijn. En die liefde tusschen man en vrouw' zal in die mate groeien en rijpen, dat de twee menschen, in wier harte de huwelijksliefde ontbrandde, elkaar geheel en volkomen bezitten willen ; en de innigste gemeenschap der zielen noopt tot die der lichamen.
Op het eerste Bijbelblad ontmoeten we derhalve het huwelijk als een instelling Gods. Het bestaat uit de verbintenis van één man en ééne vrouw. Die verbintenis draagt het karakter eener volkomene zielsgemeenschap en dientengevolge eener innige gemeenschap des lichaams ; welke verbintenis onverbrekelijk is voor héél het leven.
Christus als de Vervuiler der Wet spreekt nooit anders over het huwelijk, dan zooals het door den Vader aan de menschen gegeven is en in de Wet van Mozes is omschreven. Als de Farizeën tot Hem komen (om Hem op de proef te stellen en Hem, met listig overleg, in moeilijkheden te laten komen !) en Hem vragen of het een man geoorloofd is zijne vrouw te verlaten, dan bespreekt de Heiland deze kwestie breedvoerig (Marcus 10 : 2—12) en komt óp voor het monogame huwelijk en voor de onverbreekbaarheid van den huwelijksband. En wanneer zij dan listiglijk Mozes willen uitspelen tegen Jezus, dan zegt de Heiland streng en ernstig : Mozes heeft zóó gehandeld in zake den scheidsbrief vanwege de hardigheid uwer harten, maar van hel begin der schepping heeft ze God man en vrouw gemaakt. „Daarom zal een mensch zijn vader en zijne moeder verlaten en zal zijne vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vleesch zijn : alzoo dat zij niet meer twee zijn, maar één vleesch. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mensch niet." (vers 5—10).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 mei 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 mei 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's