Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JONKER VAN STERRENBURGH

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JONKER VAN STERRENBURGH

Een verhaal uit het Friesche volksleven

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met toestemming van den Uitgever J. H. Kok te Kampen
„O ja, mijnheer, en een oprecht Christen, die stond voor zijn zaak" — „Weet je ook Mollema of die landonteigening hem kwaad heeft gedaan ? " — „Ik denk het wel, Jonker." — „Heb je er van gehoord ? " — „Neen, maar ik ken hem sinds jaren en weet hoe het tegen zijn gevoel van recht inging, dat hem zijn eigendom ontnomen werd. Ook moet hij den laatsten tijd zeer stil en teruggetrokken zijn geweest." — „Toch bezag hij deze dingen verkeerd". —
Maar daarover kan Douwe niet oordeelen. Eigenlijk gaat het ook boven zijn begrip van recht, dat ter wille van de gemeenschap de Overheid zich van iemands eigendom, in ruil voor de waarde er van, mag meester maken. Doch de Jonker beseft, dat hij met dezen eenvoudigen man, die zooals de meesten altijd zijn rustig dorpsleven geleid heeft zonder zich in vraagstukken van wijdere strekking te verdiepen, hierover niet verder spreken kan.
Met groote passen loopt hij het koetshuis op en neer. Blijkbaar is hij met zichzelf in tweestrijd wat te zullen doen. Hij begrijpt dat de handeling zijner voormalige vrienden geen geval is, dat op zich zelf staat. Er zit meer aan vast. Tot op zekere hoogte is heel zijn toekomst hiermede gemoeid. Men zal hem in de wetenschappelijke wereld wellicht boycotten. Men zal hem in de politieke kringen niet meer vertrouwen. Men zal hem het maken van promotie belemmeren. En vele van zijn illusion zullen vervliegen als rook voor den wind. Want hij is een geteekende in veler oog ; omdat hij een Christus-belijder werd ; omdat hij gebogen heeft voor den Machtige, Die boven hem staat en Die hem te sterk werd ; omdat hij klein werd voor God.
Opeens blijft hij weer voor Douwe staan, die rustig dóór gaat met zijn werk.
„'t Spijt mij Mollema", zegt hij „dat ik me door die berichten mijner vrienden zoo uit mijn humeur heb laten brengen ; 't was niet goed van mij". — „Ik kan er wel inkomen, mijnheer ; het is heel menschelijk" — „Maar toch verkeerd zeker, niet ? " — „Zeker, Jonker, maar ons heele leven blijft een worsteling tusschen hetgeen de Geest des Heeren van ons maken wil en de begeerten van het vleesch." — „Blijft het voor den Christen dan nog een gedeeld leven ? " — „Niet zoo, mijnheer, dat het geloof geen vrede en blijdschap geeft, maar er is in ons zelf zooveel, wat deze weer verstoren kan." — „Zooals nu bij mij ? " — „Ja, en in elk menschenleven komen dui­ zenden dingen voor, die het uit de richting kunnen brengen." — „Je lijkt wel een theoloog, Mollema." — „Watblieft, mijnheer ? " — „Ik bedoel, dat je zoo redeneeren kunt over deze dingen ; 't is precies zooals je zegt." — „Omdat het levenservaring is, mijnheer." — „In elk geval heeft deze geschiedenis mij al weer geleerd, dat er een breuke gekomen is tusschen mïjn vroeger leven en dat van thans." — „Er is niemand, die om 's Heeren wil iets verlaten heeft, of hij krijgt het dubbel en dwars terug, mijnheer." — „De geschiedenis van het tarwegraan ? " — „Ja, mijnheer."
Opnieuw stokt het gesprek. Douwe is met zijn werk gereed en hangt het gareel in de daarvoor aanwezige kast.
„Wat zal ik nu eerst doen. Jonker ? " — „'k Zou de paarden maar afrijden ; ze hebben de laatste dagen niet veel gedaan en worden weelderig. Ik denk er over om van middag een bezoek op „de Eendenkooi" te brengen ; dat haastig sterven van Brandsma pakt mij." — „'t Zou de boerin wel aanstaan, mijnheer, zij hield veel van haar man en achtte hem zeer hoog. Het doet altijd zoo goed in zulke tijden belangstelling te ondervinden." — „Het is maar te hopen, dat de kinderen het haar straks niet te lastig maken, als het aan het deelen der erfenis toe komt." — „Zou de Jonker het vreezen ? " — „'k Weet het niet, maar onder de erfgenamen zijn er in elk geval, die weinig het voetspoor van hun vader drukken." — „'t Zou vreeselijk wezen voor de oude boerin." — „Je dochter zal er ze­ ker ook wel mee te doen hebben." — „Ja, mijnheer, die was erg in de war, zij is daar nu al jaren als kind tehuis." — „Het zich voor altijd sluiten van een paar oogen kan wat ten gevolge hebben, Mollema." — „Ja, Jonker."
Na deze woorden verlaat de Jonker het koetshuis en maakt Douwe zich gereed de hem opgedragen taak uit te voeren.
In den middag van dien zelfden dag wandelt Jonker Van Sterrenburgh naar „de Eendenkooi". Een heimelijke onrust, of hij onlangs den ouden man wellicht ook te hardhandig heeft aangegrepen, toen hij hem op zijn plicht als Christen wees, om zich aan de over hem gestelde machten te onderwerpen, heeft zich van hem meester gemaakt. Hij wil vrouw Brandsma met haar smartelijk verlies condoleeren en dan tevens onderzoeken of het gesprek op dien bewusten morgen nadeeligen invloed heeft gehad.
Wat lijkt het alles uitgestorven op de zathe. Heel de boerderij schijnt te treuren nu haar hoofd is weggenomen. De watermolen staat in den rouw, dwars verkeerd. Dat heeft de knecht van morgen gedaan, ten teeken van hoogachting voor zijn boer.
Jap komt aan de deur als er „volk" geroepen wordt. Haar oogen zijn roodgeschreid en haar gelaatskleur is ongewoon hoog. Dat is de tweede keer, dat de Jonker en zij elkander hier ontmoeten, maar hoe nu onder geheel andere omstandigheden dan de vorige maal.
„Zou het gelegen komen, dat ik de familie even een bezoek breng ? "
„O ja, mijnheer, komt u binnen, " Tegelijk gaat zij hem voor naar de donkere kamer, waar de oude vrouw met een paar dochters en aangetrouwde zoon, benevens een paar verdere bloedverwanten, bijeen is.
Dat brengt beweging in den kring als de Jonker binnentreedt. Aanstonds wordt ruimte voor hem gemaakt. Hoe is 't mogelijk ! De heer van 't Slot belangstelling toonend in het verlies, dat hier geleden is.
„k Wou je mijn deelneming betuigen. vrouw Brandsma, in het onverwachte heen gaan van je beste man. Wie zou dat gedacht hebben, toen wij voor enkele dagen nog samen spraken. Ik weet wat het is te verliezen, die wij hier lief hébben, en daarom wilde ik je even opzoeken. Ik hoop, dat je kracht mag krijgen dezen slag te dragen, vrouw Brandsma".
„Dank je wel, mijnheer, o ja, 't is zoo onverwacht."
„Is hij al spoedig ongesteld geworden na mijn bezoek van onlangs ? "
„Och neen, hij was daarna zoo fleurig. Die stumperd, hij was zoo blij, dat mijn heer er geweest was en met hem gesproken had. De strik was verbroken, zei hij en nu was hij vrij."
„Wat bedoelde hij daarmee ? "
(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

JONKER VAN STERRENBURGH

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's