Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEREFORMEERDE GELOOFSLEER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEREFORMEERDE GELOOFSLEER

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

19. Het Geweten. Het geweten is niet een evolutionistisch product, naar de theorie van Darwin te verklaren, zijnde een soort aanwensel of gewoonte bij den mensch en dus vrij willekeurig zijnde, als product der omstandigheden. Dan zou ook héél de moraal, de zedeleer, willekeurig zijn en de zedelijke beginselen „conventioneel" (louter op gewoonte en overeenkomst berustend, zooals „des doen gebruikelijk is").
De mensch is onder alle schepselen geheel „eigensoortig", zijnde een redelijkzedelijk wezen, Gods beelddrager. Hierin is gegeven z'n zedelijk bewustzijn of het geweten (bij Kant: de practlsche rede). Overal wordt het bewijs geleverd, dat het geweten bestaat. Zóó diep zonk niemand in de zonde weg, of het geweten laat zijne stem nog hooren. Alleen Satan en z'n engelen zijn absoluut boos, die duivelen geworden zijn in de hel (sidderen voor God).
Het geweten, dat de mensch bij zijn geboorte meebrengt en in zijn binnenste is gestationeerd (het O.T. noemt het woord niet, maar spreekt van „het hart" b.v. Job 27 : 6, maar de werkzaamheid er van wordt gedurig genoemd. Gen. 3 : 8, 2 Sam. 24 : 10 „en Davids hart sloeg hem, nadat hij 't volk geteld had" ; 1 Kon. 2 : 44; 1 Sam. 25 : 31) bestaat hierin, dat de mensch „met zich zelf mee weet" en zich bewust is van 't geen hij doet, maar óók, dat hij in zijn weten niet onbekend is met God. De mensch weet van zich zelf, weet van God en weet dat God ook van hém weet (consdiëntie).
De mensch is zich bewust, dat God zijn zitten en zijn opstaan weet en van verre zijn gedachten kent.
Het geweten zet ons in relatie met ons zelf, met anderen, in hoogste instantie met God. We voelen dat er niets is, dat we alléén weten en dat alles Gode bekend is, Ps. 139. Er ligt .ook in, dat we besef hebben van een onderscheid tusschen goed en kwaad en dat we verantwoordelijkheid dragen voor alles wat we doen, zelfs voor onze gedachten, 't Zegt ons, dat onze bestemming en ons geluk en onze vrede ligt in een leven, dat naar Gods wil is. God lief hebben en onzen naaste — daar ligt onze bestemming en onze blijdschap. „De goddeloozen, zegt mijn God, hebben geen vrede". Jes. 57 : 21.
Het geweten, dat boven ons en tegenover ons staat, handhaaft een orde, die onvoorwaardelijk geldt en nooit straffeloos door ons kan verkracht worden. In het geweten leeren wij, dat wij niet „van eigen rechte" (autonoom) zijn, maar afhankelijk van een hoogere macht (theonoom) ; en het is niet alleen een zedelijk, maar ook een godsdienstig bewustzijn.
Het geweten is niet uit den mensch, maar uit God, die het ons als wet onzer persoonlijkheid gegeven heeft. Het is ons innerlijk gerechtshof. Job 27 : 6 : „Mijn hart (geween) veroordeelt niet één mijner dagen". Rom. 2 : 15 : „Hun geweten medegetuigende en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook ontschuldigende". Rom. 9:1: mijn geweten mij mede getuigenis gevende door den H. Geest Rom. 13 : 5.
Het geweten als criticus werkt preventief, waarschuwend, om te voorkomen; accusatief of beschuldigend ; maar ook ontschuldigend of vrijsprekend, als valsche beschuldiging ons zou treffen of de schijn des kwaads tegen ons zou zijn.
Het geweten behoort tot het overgeblevene van het Goddelijk beeld in den mensch; het spreekt zijn oordeel uit, onafhankelijk van onzen wil, zelfs dikwijls in weerwil van al onze pogingen om zijne stem tot zwijgen te brengen. Het geweten is niet autonoom, „eigenwettig"; maar theonoom, aan God!s wil en wet getoonden, om die te gehoorzamen en daarnaar te leven.
„Wat vree heeft elk die Uwe wet bemint, zij zullen aan geen hinderpaal zich stooten".
Het geweten kan ons, door Gods algemeene goedheid, die over de wereld ligt uitgespreid, behoeden voor algeheele demoralisatie.
20. De letterlijke beteekenis van het woord geweten. Het voorvoegsel ge beteekent (evenals in gedenken, geheugen, enz.) : samen of mede. De grondbeteekenis van 't Hollandsche, Duitsche, Grieksche (suneidèsis), Latijnsche (oonsientia) ; Fransche, Engelsche is hetzelfde en duidt aan : een medeweten, en wel : een medeweten met iemand. (Constientia ; consciëntie). In hoogste instantie met God, onzen .Schepper, onze Wetgever, onze Rechter.
21. De autonomie van het geweten. Kant sprak van de praktische rede en wilde alles terugleiden tot het zedelijk bewustzijn van den mensch (het geweten); hij maakt den mensch (het geweten) autonoom en laat den mensch (het zedelijk bewustzijn) uit zich zelf en naar zich zelf oordeelen. Maar met dit subjectivisme, dat bij een verkeerde anthropologie (mensch-beschouwing) past, gaan we fout in alles. Want niet alleen dat het geweten door de zonde en het zondeleven onzuiver is en werkt — het kan zelfs met een brandijzer toegeschroeid zijn d Tim. 4 : 2) — maar het is niet autonoom, het heeft zich onder Gods Woord en wil te stellen, vragende : „spreek Heere, want uw knecht hoort" (1 Sam. 3 : 9b.)
22. De zuiverheid van het geweten. We moeten hebben een gereinigd, geheiligd geweten. Goed is alleen een christelijk geweten, dat, als gezalfd door den H. Geest, zich alleen, maar dan ook geheel en ten nauwste verbonden gevoelt aan den Goddelijken wil, die uit het Woord, het Boek des Heiligen Geestes, ons kenbaar is. 't Gaat om de consciëntie, die gewasschen is in het bloed van Christus, geheiligd door het geloof, in hetwelk de Heilige Geest Zelf getuigenis aflegt, gehoorzamende de stem des Woords.
Dan kan het geweten wel „zwak" en „sterk" zijn en dus verschillend werken soms ; meer of minder „zuiver", maar door genade raag de consciëntie zich dan getoonden weten aan Gods Woord. „HEERE, Gij hebt geboden dat men Uwe bevelen zeer bewaren zal. Och, dat mijne wegen .gericht werden om Uwe inzettingen te bewaren". (Ps. 119 : 5.)
Het beschuldigend en veroordeelend geweten kan slechts aanklagen, niet verzoenen. Evenwel mag het geheiligd, christelijk geweten dan ook heenwijzen naar de vergeving der zonden in Christus en aftrekken van de doode werken. (Hebr. 9 : 14). „Zoo ons hart (geweten) ons veroordeelt. God is meerder dan ons hart (geweten) en Hij kent alle dingen". (1 Joh. 3 : 20).
„Zoo ons hart (geweten) ons niet veroordeelt, zoo hebben wij vrijmoedigheid tot God". (1 Joh. 3 : 21).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEREFORMEERDE GELOOFSLEER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's