Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JONKER VAN STERRENBURGH

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JONKER VAN STERRENBURGH

Een verhaal uit het Friesche volksleven

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met toestemming van den Uitgever J. H. Kok te Kampen
Een paar dagen later zit Jonker Van Sterrenburgh aan zijn schrijftafel, te midden van talrijke papieren en documenten. Blijkbaar is hij bezig met het nemen van een overzicht zijner veelvuldige bezittingen. Naast hem ligt een schrijven aan zijn rentmeester, om orde op zaken te stellen in verband met den aankoop van „de Eendenkooi". En voor hem ligt een stapel brieven, zoo juist door de post weer met een nieuwen toevoer vermeerderd, waarin door tal van boerenzoons en zelfs door gezeten boeren gevraagd wordt tegen Mei a.s. het nieuwe eigendom van den Jonker te mogen huren. Ieder wil gaarne op een boerderij van „Grovestins" wonen, omdat men weet, nooit beter landheer te kunnen krijgen.
Zelfs heeft de oudste der schoonzoons van wijlen Brandsma, die niet voor het minste oorzaak is, dat heel dat familiegoed in andere handen overgaat, gevraagd om te kunnen huren en hier en daar reeds verteld, dat hij als naast betrokkene de meeste kans beeft.
Na tal van berekeningen gemaakt te hebben steekt de Jonker een pijp aan en gaat naar buiten. Op het zelfde oogenblik komt Mollema, wien thans het geheele bestuur over de paardestallen gegeven is, omdat zijn voorganger wegens hoogen leeftijd met pensioen is gegaan, de laan op rijden. Beleefd brengt hij met de lange rijzweep een groet, gelijk hem dit geleerd is, en springt dan vlug van den bok, terwijl een staljongen toeloopt om bij het uitspannen behulpzaam te zijn.
„Heb je de nieuwe woning al eens bezien, Mollema ? " vraagt de Jonker. — „Jawel, mijnheer." — „En hoe lijkt ze je toe ? " — „Och, mijnheer, 'k heb tegen mijn vrouw gezegd, dat zij vergeleken bij ons tegenwoordig huis in een paleis komt. Zoo ruim en zoo frisch en zoo geriefelijk ! Alleen " — „Nu, wat is er nog ? " — „Als het ons maar niet te groot wordt, mijnheer ; het is zulk een omkeering." — „Maar je hebt toch zeker lang genoeg in de ellende gezeten, en wil er ook wel eens uit." — „Zeker, mijnheer, wij kunnen niet dankbaar genoeg zijn voor deze heerlijke ultredding, maar zij moet ons klein houden." — „Je wil zeggen, dat er gevaar bestaat om te vergeten wat je vroeger geweest bent ? " — „Ja, en om minder behoefte te gevoelen aan den zegen Gods, waar wij het toch ook verder alleen van moeten hebben." — „Maar ik verwacht van jullie, die dit weet, niet anders, dan dat ook in de toekomst op dezelfde wijze de taak verricht zal worden als tot heden is geschied." — „""k Hoop het vertrouwen niet te beschamen, mijnheer, en mijn vrouw niet minder." — „En wat zal je dochter nu doen ? " — „Dat weten wij zelf nog niet, mijnheer; zij is geheel van het spoor. Ik denk, dat, als alles op „de Eendenkooi" is afgeloopen, zij eerst een poosje thuis komt en dan moeten wij maar eens weer zien." — „Dus geen trouwplannen ?"
Hier kijkt Mollema den Jonker met een paar groote vraag-oogen aan.
„Trouwplannen, mijnheer ? Nog nooit van gehoord." — „Maar zij heeft toch zeker verkeering, niet ? " — „Ja, dat wél." — „En hij is een flinke jonge man immers ? " — „O ja, uitstekend van oppassen ; iemand, die weet wat hij wil, en ook een vrome jongen." — „We hebtbn vroeger als knapen wel eens met elkander gespeeld. Ik ben een jaar of wat ouder, maar hij was altijd veel sterker. Eens, bij een vechtpartij, heeft hij mij nog uit de handen van een anderen knaap geholpen, tegen wien ik niet was opgewassen. Maar wat belet ze dan om te trouwen ; hij is toch zoo jong niet meer en goed in zijn werk, zeg je ? "
Douwe begint om het vermakelijke geval te lachen.
„Maar, mijnheer, men kan toch zoo maar niet gaan trouwen !" — „Als alles goed is en de jongelui het van harte meenen, waar om dan niet ? " — „D'r moet toch ook een bestemming wezen, mijnheer ; 't is op het laatst geen kleinigheid en het gaat voor het leven." — „Daar heb je gelijk in, enfin, het is beter, dat zij deze zaak ernstig over­ wegen dan er lichtvaardig over heen te gaan. Komt zij wel eens thuis ? " — „'k Hoop van morgenavond, mijnheer." — „Is er dan iets ? " — „'t Is morgen mijn verjaardag." — „Och zoo, nu, zeg dan tegen haar, dat zij morgenavond tegen een uur of acht met Klaas Lolkes op „Grovestins" komt." — „Hier op het Slot, mijnheer ? " en bij het uitspreken dezer woorden gaat de hand weer achter het oor. — „Ja, is dit zoo vreeselijk ? " — „O neen, maar"
Hier durft hij niet verder te spreken, 't Wordt Douwe groen en geel voor de oogen. Hij herinnert zich zijn eigen eersten gang naar „Grovestins" en hoe hij daar toen tegen op zag; en nu Jap naar den Jonker.
„Wij houden dat dus voor afgesproken, " zegt deze, en verwijdert zich naar de 'kweekerij, waar reeds de fijne groenten gesneden worden. Een zachte glimlach plooit zijn gelaat. Hij krijgt schik in het geval. Blijkbaar denkt hij aan iets, dat een verrassing moet worden.
Den ganschen dag is Douwe bezig met hetgeen de Jonker hem gezegd heeft. Wat deze nu toch in het hoofd mag hebben ! Wat zal zijn vrouw daarvan zeggen, en bovenal, wat zal Jap zélf zeggen. Jap is niet bleu, o neen, maar zoo onverwacht naar het Slot geroepen te worden, dat is geen kleinigheid ; dat overkomt lang niet ieder. En dan Klaas ook mee ; dat is nog veel vreemder. De Jonker kan toch eigenaardig zijn ; maar altijd goed. Misschien, dat het met die geschiedenis uit zijn jongensjaren, welke hij zooeven aanhaalde, in verband staat. 't Zal Douwe eens benieuwen wat daar achter zit.
’s Avonds is natuurlijk het eerste, wat hij thuis vertelt, dat Jap morgenavond met Klaas op „Grovestins" moet komen, en om deze laatste daar al vast op voor te bereiden wordt het hem aanstonds bericht. Elk verdiept zich in gissingen. Ja, die vechtpartij weet Klaas zich ook nog wel te herinneren. De dorpsjongens hadden besloten den jongeheer van het Slot, die altijd zoo mooi gekleed ging, met elkander af te ranselen, maar toen had Klaas het voor hem opgenomen en hem uit hun handen bevrijd. Doch dat was al zoo lang geleden en immers maar kinderspel.
Als Jap den volgenden middag thuis komt, in een klein pakje zorgvuldig iets verborgen houdende, dat een verrassing voor vader moet zijn en niettegenstaande de velerlei drukte van de laatste dagen nog door haar vervaardigd, dan is zij niet minder verbaasd als moeder zegt wat de Jonker begeerd heeft. Zij vraagt wat dat moet beteekenen, maar dat weet niemand. Zij vindt het een vreemde historie. En wat Klaas daarvan wel zeggen zal ? En hoe zij dat zullen aanleggen; want als de menschen hen samen zien uitgaan, zoo midden in de week, op een gewonen avond, en dan nog wel naar het Slot, dan is er aan de praatjes óók nog geen einde.
(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

JONKER VAN STERRENBURGH

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's