Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GEZANGEN-KWESTIE (5)
De ontaarding van de Roomsche Kerk, die ontzonken was aan het Woord onzes Heeren en aan de prediking van den Christus der Schriften, heeft ook wat betreft het lied (en waarlijk niet alléén wat heit lied aangaat, maar ook prediking, gebed, sacrament, ambt, belijdenis enz. enz.) de gemeente in verkeerde banen geleid. Het lied is veelszins aan de gemeente ontnomen en het koor bediende zich van het vrije lied, dat allerminst Schriftuurlijk was (Mariavereering enz.).
„Was alzoo in de Middeleeuwsche Kerk de zang der gemeente verstomd en vervangen door het kerkelijk koorgezang, de Reformatie herstelde weer het gezang der gemeente. Luther ging daarin voor, In Engeland ijverde Crammer daarvoor.
Zwingli wilde het gezang heelemaal achterwege laten. In zijn gemeenten werd dan ook een tijdlang niet gezongen. Calvijn was een voorstander van het gezang der gemeente”.
„Heit ligt voor, de hand, dat de Kerken der Reformatie, die bijna algemeen den zang der gemeente voorstonden, óók voor de vraag werden gesteld, of zij aan het vrije lied plaats zouden mogen geven. Voor Luther was dit geen vraag. Door zijn geloof geïnspireerd, vervaardigde hij zelf vele religieuse liederen. En hij verstond Col. 3 vers 16 zóó, dat de geestelijke liederen, daar genoemd, wezen op het vrije, christelijke lied. Naast de Psalmen kwamen bij hem dan ook de christelijke. Schriftuurlijke liederen. Calvijn stond zeer op de Psalmen, 't welk een trek is van het Calvinisme overal. „Nu zij men echter voorzichtig en make uit 't boven verklaarde standpunt van Calvijn (blz. 14) niet op, dat hij naast de Psalmen geen ander lied zou geduld hebben. Het aan de Heilige Schrift ontleende lied buiten de Psalm.en valt geheel en al onder de waardigheid, die Calvijn aan den zang der gemeente wil zien toegekend”.
„Dat wij inderdaad recht hebben" — zoo vervolgt prof. Severijn zijn betoog (blz. 15) — „om te beweren, dat Calvijn niet exclusief alléén aan de Psalmen een plaats in den eeredienst heeft toegekend, volgt reeds daaruit, dat zijn uitgave van de Psalmberijming te Straatsburg óók nog andere berijmingen bevatte als : de Wet des Heeren, het Onze Vader, den lofzang van Simeon en ook de Apostolische Geloofsbelijdenis”.
De Gereformeerde Kerken, die onder Calvijn's invloed stonden, hebben zich aan dat gebruik gehouden en hebben in het kerkelijk gezangboek naast de Psalmen deze liederen opgenomen, waaraan later nog een enkele hymne als : de Lofzang van Zacharias en Maria werd toegevoegd.
De Fransche, Duitsche, Zwitsersche, Schotsche Kerken (de laatsten onder leiding van John Knox) hebben de Psalmen gebruikt, met een klein aantal hymnen en liederen.
De bundel van Jhr. van Zuylen van Nyevelt (de Souterliedekens — „souter" is een verbastering van „psalm") bevatte (1540) psalmen en liederen, die deels aan de Schrift waren ontleend [de lofzang van Mozes, Ex. 15, van Hanna 1 Sam. 2, van Jesaja hoofdst. 12, van Hiskia, Jesaja 38, van Habakuk hoofds't. 3, de lofzangen van Simeon, Maria, Zacharias — ook die van de drie jongelingen in den vurigen oven, aan de Apocriefe boeken ontleend, en : het Te Deum laudamus, d.i. wij loven U o God (Gez. 3), een lied, dat ook door de martelaren op den brandstapel gezongen is].
Uit dezen gang van zaken blijkt dus, dat de Kerken, die het spoor van Calvijn volgden, een voorkeur hadden voor het gebruik der Psalmen, ofschoon zij zich niet bepaald hebben verzet tegen het gebruik van andere liederen, waarbij als eisch gesteld werd : dat het loflied der gemeente Schriftuurlijk moest zijn en gegrond op Gods Woord (blz. 16).
„Als Voetius dan ook de vraag stelt, of de gezangen der gemeente geen andere dan goddelijke behooren te zijn, dan wel of óók gezangen van menschelijke samenstelling toelaatbaar zijn, luidt zijn antwoord : dat de Reformatie wel alle gezangen heeft afgewezen, die in eenig opzicht de Schriften weerspreken, maar dat nergens is vastgesteld, dat alléén onmiddellijk goddelijke gezangen, die in de Schriften gevonden worden, in de Kerken zouden worden gezongen" (blz. 17). Voetius deelt daarbij mee, dat de Duitsche Kerken naast de Psalmen verscheidene andere liederen gebruiken en dat ook andere Kerken vele gezangen hebben (Bohème, Moravië. Polen). Voetius, die van oordeel is, dat buitenlandsche Kerken, die in middelmatige dingen een ander gebruik hebben dan wij, niet mogen veroordeeld worden, maant alleen tot waakzaamheid, opdat de vrijheid geen losbandigheid worde. Hij prijst daarom de Fransche Kerken, die niet anders dan den tekst der Schrift willen gebruiken en maant de Nederlandsche Kerken aan datzelfde te doen.
Prof. Severijn zegt (blz. 18) : „Vatten wij dus het standpunt der Reformatie ten aanzien van de gezangen-kwestie saam, dan moet worden toegegeven, dat zij het vrije lied in beginsel niet heeft veroordeeld”.
„Immers óók Voetius zegt, dat nergens is vastgesteld, dat alléén onmiddellijk goddelijke gezangen in de Kerken zouden mogen worden gezongen".
(Wordt voortgezet).

ZIE, DE GELE BLADEREN VALLEN.
We gaan geen beschouwing geven over vergankelijkheid.
Integendeel. We willen wijzen op onzen plicht tot arbeiden. In de Kerk maakt ieder zich op om weer aan 't werk te gaan, waarvoor de wintersche maanden zich 't best leenen. De vacanties zijn voorbij, 't Is nu weer werktijd.
En dan hebben we bijzonder nu 't oog op onze Afdeelingen. Het Bestuur is van de zomersche rust overgegaan in de werkzaamheid van den winter en de leden volgen hun leidslieden getrouw ! Vergaderingen worden uitgeschreven. Inleidingen, besprekingen, openbare vergaderingen zijn in aantocht. En de handen zijn bereid ; de harten zijn gewillig !
We wilden wel, dat we een lied op den arbeid konden zingen, op den arbeid ook van onze Afdeelingen, van onze leden, van onze begunstigers en vrienden. Wat zou 't ledental van den Gereformeerden Bond dan groeien ! Wat zouden de nieuwe abonnees van „De Waarheidsvriend" toestroomen ! Wat zou hier en daar een Afdeeling worden opgericht! Wat zouden de fondsen merken, dat de belangstelling toeneemt!
Misschien dat er wat meer leiding aan onze actie, aan onze organisatie kon worden gegeven.
We herinneren ons het sympathieke voorstel van den heer Maarleveld, van Vlaardingen, op den laatsten Bondsdag. We denken aan de degelijke stukken van den beer Brinkers, van Utrecht, in „De Waarheidsvriend”.
Er moet meer activiteit, meer aanpakken, meer organisatie, meer leiding komen.
Dan groeit straks het aantal leden ; dan zullen de Afdeelingen in aantal toenemen ; dan zal ons Bondsorgaan veel meer nog in alle deelen van ons land gelezen worden. En daarom heeft het Hoofdbestuur ook z'n volle aandacht aan deze zaak geschonken. We willen probeeren om een Commissie van actie in 't leven te roepen, die heel ons land in kaart neemt, die provincie voor provincie nagaat, die plaats voor plaats gaat controleeren, die een beroep doen zal op de medewerking van allen, mannen en vrouwen, die belang stellen in de Gereformeerde Waarheid en onze Hervormde Kerk liefhebben.
Waarschijnlijk kunnen we spoedig van de Commissie van Actie iets meer zeggen en zal men de actie van de Commissie spoedig gewaar worden.
Eendracht maakt macht.
De Heere zegene onzen Bond en den velerlei arbeid, tot eere Zijns Naams en tot heil van de Kerk, die we liefhebben !

DE RIVIEREN STROOMEN ALLE NAAR DE ZEE.
Dat is een wonder bestel onzes Gods : de rivieren stroomen allen naar de zee. En de zee wordt nooit vol. De zee wordt ook nooit leeg.
Onze Gereformeerde Bond bestaat nu meer dan 25 jaar. Het aantal leden is steeds toegenomen, steeds kwamen er nieuwe leden bij, mannen en vrouwen. Maar steeds vielen ook weer leden af, ze stierven, ze gingen heen, om welke oorzaak dan ook. En zoo werd het getal niet overgroot, zoo werd de massa tegelijk niet uitgeput.
Sinds hebben we onze kinderen, die knapen geworden zijn; onze knapen zijn opgegroeid tot jongelingen. De meisjes zijn geworden tot jonge, kloeke vrouwen. En nu gaat er een oproep van den Psalmist over die breede schare van jongeren, mannen en vrouwen : „Looft den HEERE, want onzen God te psalmzingen is goed, dewijl Hij liefelijk is ; de lof is betamelijk". — „Looft den HEERE gij koningen der aarde en alle volken, jongelingen en ook maagden, gij ouden met de jongen — dat ze den naam des HEEREN loven, want Zijn naam alleen is hoog verheven. Zijne majesteit is over de aarde en den hemel" (Ps. 147, 148).
Wij wachten op de jongelingen, ook op de maagden, op de ouden met de jongen ! Halleluja !

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's