Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 4 : 26. En denzelven Seth werd ook een zoon geboren en hij noemde zijnen naam Enos. Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen.

2e Serie.
Uit het ongeschreven Woord.
XLVII.

De verkiezende werking van Gods genade heeft de strekking door de geschiedenis der menschheid van den beginne de groote lijn te trekken, die van het aardsche paradijs naar het hemelsche heenwijst. Uit de verkiezende daden Gods komt het Nieuw-Jeruzalem op, door hare werking schept Hij den nieuwen hemel en de nieuwe aarde. Daarom gaan zij gepaard met vijandschap en verzet, die de barensweeën vormen der wedergeboorte der schepping, waardoor Gods einddoel zal worden bereikt, gelijk Hij Zich dit in Zijne eeuwige Godsgedachte stelde. Het genadewerk Gods baart strijd, want de natuurlijke mensch onderwerpt zich Gode niet. Zoo was het van den beginne.
Van de oudste tijden was er deze tegenstelling tusschen natuur en genade, tusschen het zaad der slang en dat der vrouw. En de Schrift laat ons zien, dat eeuwen voor zij zelve er was, in Adams geslacht zich reeds die tegenstelling ontwikkelde en op de vreeselijkste wijze openbaarde. De natuurlijke gaven stelden de Kaïnieten in staat eene grootsche cultuur zich te verwerven, terwijl met den opbloei daarvan ook het geweld hunner zonde toenam, totdat het in Lamech's wraakzang een hoogtepunt bereikte. Maar zoodra dit hoogtepunt is bereikt, is de Heere ook daar om te toonen, dat Hij niet varen laat het werk Zijner handen, want dan wordt aan Adam wederom een zoon geboren, die als Habel's plaatsvervanger, tegenover het godvergeten geslacht van Lamech drager zal zijn van liet eeuwig licht der ware kennisse Gods.
Zoo werd Seth geboren. En zijne geboorte wordt ons meegedeeld in het licht der groote, diep ingrijpende catastrophe, die met den zondvloed ingetreden is. Immers, als die eerste menschheid ondergaat in oordeelen Gods, die mede door de Kaïnitische cultuur zijn opgeroepen, dan sterft Seth's geslacht niet alleen niet uit, maar blijkt het een rijsje, waaruit nieuwe spruiten der menschheid zullen opkomen. Hoevele andere zonen en dochteren er uit Adams geslacht ook nog geboren zijn behalve Seth, deze alleen is drager van het zaad der belofte. In Genesis 5 : 4 wordt er op gewezen, hoe Adam zonen en dochteren gewonnen had na Seth's geboorte, doch dat de lijn der genade slechts gaat door Seth's geslacht. Aan Heva's hart was het verzegeld geworden door den Heiligen Geest, dat deze Seth drager wezen zou van hetzelfde geestelijke goed, dat Kaïn gemeend had in Habel's dood te verstikken. Als dan ook In Num. 24 : 17 geprofeteerd wordt van de ster, die uit Jacob voortgaat, van den skepter, die uit Israël zal opkomen, dan wordt er aan toegevoegd : „die zal de palen der Moabieten verslaan en zal al de kinderen van Seth verstoren". Want hoewel Seth als de drager van het zaad der genade niet zal ondergaan, leert daarna de geschiedenis, dat ook in zijn geslacht de genade geen erfgoed is en de tweespalt der zonde zich zal doen gelden, opdat de verkiezende genade zal doorwerken. Maar Seth en zijne linie is bestemd om te blijven, want uit dat geestelijk geslacht zal de Christus moeten voortkomen. Seth toch wordt in Lucas 3 onder de voorvaderen des Heeren gerekend.
Zoo was er dus in Seth als opvolger van Habel een zaad van Gods volk. Doch te midden der zich vermenigvuldigende menschheid was dit slechts als eene kleine kiem, daar met den aanwas van het getal ook de zonde en de ongerechtigheid op geweldige wijze toeneemt. Ook in die dagen was de invloed der levensbeginselen, waaruit Gods volk leeft, slechts gering. Dat blijkt ook daaruit, dat de Schrift ons meedeelt, hoe aan Seth een zoon geboren wordt, die Enos werd genoemd. In dien naam mag worden gezien eene weerspiegeling der diepe zedelijke ellende, waarin de menschheid was vervallen. Enos toch, een naam, die ook door 't woord „mensch" vertaald wordt, wijst niet onduidelijk op de smart, de krankheid, de ellende, waaronder de mensch gebukt gaat in verband met de opsomming der zedelijke gruwelen, die als de voorloopers van den zondvloed ons beschreven worden. Zoo was dus de achtergrond, dien het wereldleven te aanschouwer gaf, donker en troosteloos. En nu is dit het merkwaardige, dat de traditie der eeuwen de heugenis bewaard heeft van het werk van Gods genade, dat op schoone wijze zich heeft ontwikkeld. Zij spreekt van een machtige geestelijke opleving, wanneer zij niet meer van enkele personen als van Gods kinderen getuigt, maar ons laat zien, dat er een volk, ja reeds eene gemeente des Heeren geboren werd en dat deze gemeente, hoe klein en nietig ook, eene groote kracht ontwikkeld heeft. Deze gemeente bleef dan ook niet meer staan bij de eerste moederbelofte, doch verkreeg reeds een dieper inzicht in haar wezen, had een klaarder licht van Godskennis. Zij vermocht reeds welbewust in te dringen in den rijkdom van Gods ontferming en liefde, daar haar oog geopend werd voor de bondsbetrekking, die er bestaat tusschen God en 2ijn volk. Daarom eindigt dan ook dit 4e hoofdstuk van Genesis met de mededeeling: „Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen".
In deze weinige woorden wordt ons verklaard, hoe er reeds in deze oudste tijden een gemeente Gods geboren was, hoe in deze gemeente er een rijk en heerlijk geestelijk leven bloeide. Want in dit aanroepen van des Heeren Naam is het bijzondere, dat daarmede gezegd wordt, hoe er reeds een gemeenteleven ontstaan was, hoe er onder de zoo sterk zich vermenigvuldigende menschheid een groep was, die hoe klein dan ook voor het oog der wereld, zich er klaar van bewust was, de drager te zijn van een geheel eigen geestelijk leven. Er is geen twijfel aan, dat met die aanroeping van des Heeren Naam door de Schrift wordt bedoeld ons te zeggen, dat er in de vroegste eeuwen reeds een openbare eeredienst was van den eenigen, waarachtigen God, die Zich een volk verkoren heeft van den beginne, en dat nu ook als Gods volk in gemeentelijk leven te midden der wereld optrad. Er was in Enos' dagen dus reeds eene publieke Godsvereering.
En daarbij sluit zich nu in de tweede plaats aan, dat de Schrift ons leert, hoe de openbarende daad Gods reeds zoover was voortgeschreden, dat de eerste kennis Gods was verrijkt en verdiept tot de kennis van den Bondsgod. De verbondsbetrekking, waarin de Heere tot Zijne kinderen staat, was nu een voorwerp van de klare kennis van Gods volk geworden. Het ontstaan der gemeente en de kennis van den God des verbonds hangen onlosmakelijk met elkander saam. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat het verbond niet eene individueele zijde hebben zou, want ook 'voor het enkele kind van God heeft het een heerlijke beteekenis en waarde. Maar tot volle openbaring komt het verbond toch nimmer in den enkelen mensch. Het verbond is niet met één, maar in éénen met velen. Het heeft steeds betrekking op meerderen. En die meerderen, saam verbonden in de eenheid des geloofs, verkrijgen als één lichaam eenen hoogeren vorm van Godskennis dan de enkele op zichzelven ooit verwerven kan. Het feit, dat er eene gemeente is, heeft daarom zoo groote beteekenis, wijl het ons aantoont, hoe er met betrekking tot Gods Wezen klare, heldere voorstellingen geboren waren in een gemeenschap van menschen, die door Gods Heiligen Geest herboren, in eenheid des levens als gemeenschap eene rijkere Godskennis deelachtig waren, die over hun individueele, maar ook over hun sociale leven haar licht deed opgaan.
In den grondtekst komt het nog duide­lijker dan in de vertaling uit, dat zij als in des Heeren Naam riepen. Zij waren er zich helder van bewust in welke levensbetrekking zij stonden tot hunnen God. Zij wisten, dat de Heere rechten des verbonds op hen deed gelden niet slechts als onderscheidene personen, maar ook op de gemeenschap, op de gemeente, waartoe zij behoorden en door deze gemeenschap op hen als individuen.
Zoo werd er een roepen in des Heeren Naam geboren, een levend geloof, dat zich openbaarde niet alleen in lofzegging en dank, maar ook in de verwachting van alle goed uit des Heeren hand. Er had zich reeds eene levende kennis Gods ontwikkeld, die uit den aard der zaak eene levende gemeente veronderstelt, eene gemeente dus, die van hare bondsbetrekking tot den Heere zich bewust was. Daarom wordt hier dan ook niet zonder bedoeling de Gods-Naam gebezigd, die in latere tijden bij Mozes' optreden den God des verbonds nadrukkelijk noemt en als zoodanig voor Israël eene bij zondere heilige beteekenis heeft verkregen. De Godskennis, waarvan hier sprake is, mag dus niet slechts als eene verstandelijke kennis worden aangemerkt. Zij is het leven in de vreeze Gods, eene levende kennis, die deze eerste gemeenschap der heiligen Gods deed wandelen voor Zijn aangezicht in oprechtheid en in waarheid. Zij leefde uit de hand van haren Bondsgod, zoodat er tusschen hare Godskennis en haar gemeentelijk leven samenhang was. De Heilige Geest, die het licht dezer kennis ontstak, wederbaarde en bekeerde daarmede ook dat volk, zoodat het Hem aanriep.
Zoo werkt de Heere steeds. Kennis en leven gaan met elkander gepaard. Een schaarsche kennis Gods is niet zonder beteekenis voor het leven der gemeente. Onze dagen kunnen ons leeren, dat gebrek aan levende Godskennis ten gevolge heeft, dat de gemeente hare bondsbetrekking met God practisch niet meer kent. En daarmede verdort het leven, worden de bondsteekenen niet meer gewaardeerd, de sacramenten, die de Heere toch heeft ingezet, zelfs niet ineer genoten. En zoo is er door gebrek aan kennis een gemeenteleven ontstaan, waarin de gemeente des Heeren nauwlijks meer te ontdekken valt. Er zijn nog wel kinderen Gods, ook al hoort men zelden meer: „deze en die is in Zion geboren". Ja, er zijn nog kinderen des Heeren, doch verspreid onder alle groepen. Van de bondsgemeenschap echter van dat volk is weinig meer te speuren. De bondsgemeenschap, zooals deze tusschen God en Zijne gemeente openbaar moet worden, ontbreekt, zoo niet geheel, dan toch goeddeels. En dit gebrek is de oorzaak, dat de Kerk zich niet meer één gevoelt. Zelfs wordt soms de bondsgedachte verwaterd om het sacrament te kunnen uitdragen waar het niet behoort. En geheel deze verwording, waardoor het kerkelijk leven van onzen tijd zich kenmerkt, hangt saam met het ontbreken eener levende kennis Gods. Dat wil niet zeggen, dat er geene theologiseerende menschen zijn, maar dat die kennis ontbreekt, die het eeuwige leven in zich draagt. De bloei der Godskennis heeft als vrucht een leven der gemeente in de aanroeping van des Heeren Naam.
Hier wordt het ons meegedeeld, dat in de oudste menschelijke geslachten zich de verkiezende daad zoo openbaarde, dat zij gepaard ging met eene rijke ontwikkeling der kennis Gods. Maar aan het geslacht der Kaïnieten, dat zijne zonde botvierde, een rijke cultuur zich schiep, bleef Gods aangezicht verborgen. Doch in Gods uitverkoren kinderen werd er eene ontplooiing der kennis Gods openbaar, die van Seth voortschreed tot Enos, zoodat er eene gemeente kon ontstaan. De wijze, waarop de Schrift hier spreekt over dat geestelijk leVen der oudste geslachten, toont dat er in die dagen van Enos een bijzondere geestelijke levensvorm ontstaan was, die voorheen niet geweest was, dat er een nieuwe vorm van Godsvereering was opgebloeid, die vroeger onbekend was geweest. En deze vereering van Gods bestond in het zich gemeenschappelijk beroepen op den God des verbonds. Zij kenden dus God niet slechts zooals de natuurlijke mensch, als de Kaïnieten en als later de heidenen, die Zijne eeuwige kracht en goddelijkheid wel beseften, gelijk deze in de schepping uitblinken, maar zij kenden Hem bovendien in Zijne souvereine genade, als een God, die machtig is om te verlossen en met Zijn volk in een geheel eenige levensbetrekking staat. Onder het geslacht van Seth werkte de Heere wederbarend en bekeerend, ook al was dit gemeenteleven in zijn eenvoud nog niet te vergelijken met wat later in oud-Israël wordt aangetroffen, toen dit in tabernakel of tempel zijn God ontmoeten mocht. Doch dit is in de Schrift ons bewaard op de vleugelen der traditie, die gedragen werd door Gods Heiligen Geest, dat er eene gemeente was geboren, die tegenover den geest der zonde, zooals deze in Lamech een hoogtepunt bereikte, een leven uit God mocht kennen. Daardoor kon zij tegenover het gezang van bloeddorst en wraak en ijdele zelfverheffing, het lied des levens aanheffen, waarin zij de heerlijkheid verkondigde van dien God, die haar had geroepen uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's