Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BELIJDENIS DOEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BELIJDENIS DOEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wijl de scholastieke theologie de genade Gods uit het Woord ging verleggen naar den mensch, in wien zij wordt ingeplant of ingestort op een verborgen wijze, om zich daarna in allerlei zielswerkzaamheden te openbaren, begon men die uitdrukkingen bij de reformatoren en in de belijdenisschriften, die van een gansch andere zienswijze uitgaan, niet meer te verstaan en wijl men toch met de belijdenis accoord wenschte te gaan, ging men daarin een zin leggen, dien zij niet bezaten.
Op bizondere wijze is dat het geval met de uitdrukking „de belofte des evangelies", die we hier en daar in den Held. Catechismus tegenkomen, en niet alleen met de uitdrukking, maar ook met de waarheid, die met deze woorden wordt aangegeven en die ten grondslag ligt aan menige formuleering van bepaalde leerstukken.
En wat bizonder treft, is, dat dit gezegd moet worden zoowel van Appelius als van zijn tegenstanders. Een bewijs, dat de geest des tijds verhinderde den zin der reformatorische uitdrukkingen te verstaan.
Laat ik eerst mogen wijzen op de plaatsen in den heid. Catechismus, waar van de belofte des evangelies wordt gesproken.
In het antwoord op de 66e vraag wordt van de sacramenten gezegd, dat zij heilige en zichtbare waartekenen zijn, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele. Hier wordt niet aan een bepaalde belofte gedacht, maar het evangelie wordt hier als belovend gezien ; wat ons in het evangelie beloofd wordt, is inhoud van de belofte des evangelies. Daarom wordt ons die belofte des evangelies in hetzelfde antwoord dus omschreven : namelijk, dat Hij ons vanwege het eenige slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt.
Van groote beteekenis is het er op te letten, dat hier niet staat schenken zal, maar schenkt. Daaruit blijkt onmiddellijk, dat het woord belofte niet bedoelt aan te duiden, wat God doen zal. Niet aan iets, dat toegezegd wordt en over eenigen tijd gegeven zal worden, wordt hier gedacht. God schenkt, geeft die wondere genade van de vergeving der zonden en het eeuwige leven reeds nu, maar Hij geeft ze in de belofte des evangelies, d.i. in en door het Woord des evangelies. En juist, omdat God zijn genade ons schenkt in en door het Woord, kan zij alleen door het geloof worden aangenomen. Er is geen andere deelgenootschap aan Gods genade dan door het geloof.
Een andere plaats is het antwoord op vraag 84. Het hemelrijk wordt ontsloten, als volgens het bevel van Christus aan de geloovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt dat hun, zoo dikwijls zij de belofte des evangelies met een v/aar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden om de verdiensten van Christus vergeven zijn. Hier is sprake van een getuigenis, een verzekering aan hen, die gelooven. Die geloovigen zijn zij, die de belofte des evangelies aannemen. Daaruit volgt in de eerste plaats, dat de verzekering van de vergeving der zonden alleen voor de geloovigen is, d.w.z. dat dus die verzekering op het geloof volgt. Eerst moet men gelooven ; daarna komt het goddelijk Woord met de verzekering, dat waarlijk alle zonden vergeven zijn. Maar in de tweede plaats ligt in deze woorden besloten, dat de belofte des evangelies, die door het geloof wordt aangenomen, aan het geloof voorafgaat. God komt eerst met deze belofte des evangelies tot ons en daarna kunnen wij de belofte aannemen. God geeft ons die belofte niet, omdat wij gelooven en evenmin indien wij gelooven ; want dan zou het geloof tenslotte geen voorwerp hebben. Maar God komt met deze belofte tot ons voordat wij gelooven, opdat wij gelooven. Alleen daarom kon Jezus zeggen : bekeert u en gelooft het evangelie. Het evangelie moet toch eerst gepredikt zijn, zal geëischt kunnen worden, dat wij dat evangelie gelooven.
Deze opvatting wordt bevestigd door de verklaring, die de Geneefsche Catechismus van de sacramenten geeft. Quid est sacramentum ? Externa divinae erga nos benevolentiae testificatio. Wat is een sacrament ? Een uitwendige betuiging van Gods welwillendheid jegens ons. De uitdrukking, Gods welwillendheid, is bij Calvijn een veel voorkomende. Misschien is de vertaling welwillendheid wat zwak. Maar in elk geval wordt hierdoor duidelijk, dat Calvijn denkt aan Gods barmhartigheid, die, met ons lot bewogen, geen lust heeft in onzen dood en daarom het Woord van genade tot ons zendt. De benevolentia Dei erga nos openbaart zich in het evangelie. Zoo kan gezegd, dat het sacrament een betuiging is van Gods benevolentie jegens ons om Gods beloften aan onze harten te verzegelen.
Het is van groote beteekenis, goed in te zien, dat het evangelie en dus ook de belofte des evangelies aan het geloof voorafgaat en gepredikt wordt, opdat men het geloove. Want als men eerst het evangelie daar wil brengen, waar geloof aanwezig is, formeert men een geloof, dat geen voorwerp heeft. Een dergelijke opvatting van geloof is vooral sinds de vorige eeuw geen zeldzaamheid. Geloof wordt dan synoniem met een bepaalde hoogte van religieus leven. Geloof heeft dan de waarde in zich zelf. In het geloof komt dan de adeldom van de menschelijke ziel tot openbaring. Het is een nadere uitwerking van het oude Remonstrantsche beginsel, volgens hetwelk de uitverkiezing gegrond was op een voorgezien geloof. Maar juist daarom hebben wij dubbel toe te zien, dat wij deze verderflijke dwaling niet inhalen onder het mom van ernst. En dat gebeurt, als wij alleen een evangelie kennen, dat bestemd is voor de geloovigen en alleen daar met het Woord van Gods genade willen komen, waar reeds geloof gevonden wordt.
In dit licht bezien, worden ook de woorden van het doopformulier klaar.
Letten wij eerst op de beloften des verbonds, die ons door den doop beteekend en verzegeld worden. De beloften des verbonds zijn dezelfde als de beloften des evangelies. Wijl we in den naam van een drieëenig God worden gedoopt, worden zij voorgesteld als beloften van God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest.
Als wij gedoopt worden in den naam des Vaders, zoo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot zijn kinderen en erfgenamen aanneemt en daarom van alle goed ons verzorgen en alle kwaad van ons weren of ten onzen beste keeren wil. Versta deze woorden goed. Zoo betuigt God de Vader ons in het Woord of de belofte des evangelies en zoo verzegelt Hij in het sacrament des doops.
Als wij in den naam des Zoons gedoopt worden, zoo verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wascht in zijn bloed van al onze zonden, ons in de gemeenschap zijns doods en wederopstanding inlijvende, alzoo, dat wij van onze zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend worden. De doop is ook hier weer de verzegeling van wat de Zoon ons in de belofte des evangelies schenkt.
Desgelijks als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig sacrament, dat Hij in ons wonen en tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende, wat wij in Christus hebben, n.l. de afwassching der zonden en de dagelijksche vernieuwing van ons leven, totdat wij eindelijk onder de Gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.
Het is van groote beteekenis er op te letten, dat het formulier, de belofte des Heiligen Geestes verklarende, zich iets anders uitdrukt dan waar het de belofte van den Vader en van den Zoon geldt. Van den Vader wordt gezegd, dat Hij het verbond der genade met ons opricht en ons tot zijn kinderen aanneemt. Van den Zoon eveneens, dat Hij ons wascht in zijn bloed, maar van den Heiligen Geest niet, dat Hij in ons woont en ons heiligt, doch dat Hij in ons wonen en ons heiligen wil. Voor hen, die meenen, dat bij den doop sprake is van een onderwerpelijke genade in den mensch, is dit een steen des aanstoots. Zij doen alle moeite om de betuiging, dat de Heilige Geest in ons wonen en ons heiligen wil, te veranderen in de verzekering, dat Hij in ons woont en ons heiligt. Wanneer wij ons daartegen verzetten, moet dat met voorzichtigheid gebeuren. Ook ik geloof niet, dat de bedoeling van het formulier is om een onderscheid te maken tusschen de verklaring van Vader en Zoon en die van den Heiligen Geest. Maar juist omdat men bij het werk des Geestes onmiddellijk denkt aan een inwendige vernieuwing van des menschen hart, heeft het formulier, om misverstand te voorkomen en tot uitdrukking te brengen, dat het gaat om de verzegeling van de belofte des evangelies, zich op een andere wijze uitgedrukt. In deze belofte des evangelies komt dus een eenig en drieëenig God met de toezegging des heils. Vader, Zoon en Heilige Geest verklaren alle tesamen, dat zij ons de onderscheidene genade, zooals die door een ieder van hen gegeven wordt, schenken. Zij verklaren ons dit in de belofte des evangelies en zij schenken ons deze genade > in de belofte des evangelies, die door den doop verzegeld wordt. Daarom kan men het formulier ook dus lezen, dat God de Vader ons betuigt en verzegelt, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade wil oprichten en ons tot zijne kinderen wil aannemen ; dat God de Zoon ons verzegelt, dat Hij ons wil wasschen in zijn bloed. De beteekenis zou daardoor niet veranderd worden. Niet, dat ik aan deze lezing de voorkeur zou geven. Allesbehalve. De stelligheid van Gods beloften zou onder die verandering verzwakt worden. Niettemin om misverstand te voorkomen, acht ik genoemde lezing volkomen geoorloofd.
Zoo is het ook met het dankgebed van het formulier. Als daar gedankt wordt, dat God ons en onze kinderen door het bloed van zijn lieven Zoon al onze zonden vergeven heeft en door zijn Heiligen Geest tot lidmaten van zijn eeniggeboren Zoon en alzoo tot zijn kinderen heeft aangenomen, dan kan daar ook gelezen worden, de dank, dat God ons en onze kinderen al onze zonden vergeeft en ons door den Heiligen Geest tot zijn kinderen aanneemt, dan kan daar eveneens gelezen worden de dank, dat God ons en onze kinderen al onze zonden vergeven wil en door zijn Heiligen Geest tot zijn kinderen wil aannemen. Ongetwijfeld zou deze verandering een verzwakking beteekenen van de nu gebruikte uitdrukkingen, maar zij zou niet een verandering zijn van de bedoeling dezer uitdrukkingen. De vergelijking met Calvijn's uitdrukking ten opzichte van het sacrament als een testificatie van de benevolentie Gods en met die van den Held. Catechismus als een verzegeling van de beloften des evangelies maakt dat duidelijk.
Men houde dus zoowel bij de lezing van den Heid. Catechismus als bij die van de formulieren in het oog, dat, als er sprake is van een schenken van Gods genade, daarbij het woord schenken in den gewonen en eenvoudigen zin genomen moet worden als een schenken, waarop een aannemen moet volgen. De scholastieke theologie heeft het woord schenken van zijn oorspronkelijken zin beroofd. Men denkt daar aan een schenken, waarop geen aannemen van het geschonkene behoeft te volgen. Als daar gezegd wordt, dat God genade schenkt, geeft, bewijst, denkt men aan een instorten of inscheppen van genade in het hart. Zulk een genade behoeft niet aangenomen te worden. Het is voldoende, dat een mensch tot bewustzijn komt, dat die genade van nu voortaan in hem is, dat hij genade heeft of bezit.
God schenkt ons dus Zijn genade in het woord of de belofte des evangelies en eerst als God en omdat God ons Zijn genade geschonken heeft in het evangelie, kunnen wij die genade door het geloof aannemen. Daarom zegt de christen in Zondag 23, dat God hem zonder eenige verdienste zijnerzijds uit loutere genade de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent en dat dit schenken en toerekenen bedoeld is als een schenken in en door de belofte des evangelies, blijkt zeer duidelijk uit de toevoeging, dat ik daardoor alleen rechtvaardig voor God ben, in zooverre ik zulk een weldaad met een geloovig hart aanneem. Op dit schenken dient dus de geloovige aanvaarding te volgen, want het geldt ook van de belofte des evangelies, wat de apostel van de verkondiging des evangelies zegt, n.l. dat ze van geen nut is, als zij niet met geloof is gemengd.
Nu wordt ook duidelijk het antwoord van den Catechismus in de 7e Zondagsafdeeling op de vraag : wat is een waar geloof ? Het is zulk een geloof, waardoor men niet alleen alles voor waarachtig houdt, wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar in het bizonder de belofte des evangelies, waarin God ons Zijn genade en heil schenkt. Ja, het is niet alleen een vast gelooven van die belofte des evangelies, maar in het bizonder een vast vertrouwen, dat die belofte niet alleen voor anderen is, maar ook voor mij ; anders uitgedrukt, dat niet alleen anderen maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is uit loutere genade. Juist door de uitdrukking geschonken is, laat menigeen zich verleiden om te denken aan een gansch bizondere openbaring, waardoor men in het vaste bezit van genade gekomen is. De Catechismus denkt echter aan de belofte des evangelies zooals die — en nu keer ik een oogenblik de zaak om — niet alleen mij maar ook anderen geschonken is.
En nu weet ik wel, dat daar de moeilijkheid ligt voor een zondaar, wiens geweten hem aanklaagt, dat hij tegen al de geboden Gods gezondigd heeft, om te gelooven, dat die belofte ook voor hem geldt, ja nog voor hem geldt, nadat hij zoo gezondigd heeft en ik weet ook wel, dat wij dat geloof in zulk een mensch niet te voorschijn kunnen roepen, maar als aan zulk een mensch getrouwelijk het evangelie gepredikt wordt en de belofte des evangelies hem wordt voorgelegd opdat hij die geloovig omhelze, dan weet ik ook, dat de H. Geest hem juist door die prediking des evangelies de vrijmoedigheid zal geven om Christus te omhelzen als zijn Heiland en Zaligmaker; en dat de H. Geest die vrijmoedigheid op zoodanige wijze in hem zal werken, dat hij weet, dat God zelf hem genade bewees.
Ten slotte willen wij nog even wijzen op de overeenstemming met het avondmaalsformulier, waarin de geloovigen vermaand worden, dat een iegelijk zijn hart onderzoeke, of hij ook deze gewisse belofte van God gelooft, dat hem al zijn zonden, alleen om het lijden en sterven van Christus vergeven zijn. Er wordt niet gevraagd, of men bepaalde bevindingen heeft gehad, maar eenvoudig, of men de belofte des evangelies gelooft. Dit is het geloof, dat aan alle geloofswerkzaamheid ten grondslag ligt. Sommigen meenen b.v., dat de Catechismus de kleinen vergeet, en vragen, of men het toevluchtnemend geloof bezit. Zij begrijpen niet, waar het hart der kwestie schuilt. Want ik kan niet tot Christus de toevlucht nemen, tenzij dat ik eerste geloove, dat Hij mij tot een toevlucht gegeven is. Zoo kan ik de vergeving der zonden in Christus niet geloovig aannemen, tenzij dat ik eerst geloove, dat deze vergeving mij in de belofte des evangelies geschonken wordt. De reformatoren vroegen dus naar dat geloof, dat aan alle geloofswerkzaamheid ten grondslag ligt en niet een geloof, dat vrucht is van een langen geloofsweg.
Dat sommige oude schrijvers de dingen nog zoo zagen, kan blijken uit „Evangelische heiligmaking" van Marshall, uitgegeven indertijd met een voorrede van Comrie. Helaas erkent hij, dat men in zijn dagen ook in Engeland en Schotland de reformatorische opvatting vrijwel algemeen kwijt was geraakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 1933

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

BELIJDENIS DOEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 1933

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's