Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

„EEN WELMEENENDE RAAD".

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, (beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden ; en witte kleederen, opdat gij moogt toekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde ; en zalf uwe oogen met oogenzalf, opdat gij zien moogt". Openb. 3 : 18.

„EEN WELMEENENDE RAAD".
Hoe somber is de inhoud van den brief aan de gemeente te Laodicea. De Amen, de trouwe èn waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods bestraft haar lauwheid en dreigt, dat Hij haar uit Zijnen mond zal spuwen. Vreeselijk als die bedreiging ten uitvoer wordt gebracht! Maar ziet, dit is het laatste niet. Ook tot dit volk staat Hij nog te lokken en te nooden. Want Hij wil den dood des zondaars niet.
In onzen tekst komt Hij tot die gemeente met een welmeenenden raad. Hij raadt haar. Wat straalt uit dit eene woord een Goddelijke ontferming. Denk u eens in ! Een zondig volk, dat het al heeft verbeurd en tegenover dat volk een Christus, die raadt. O, Hij had die gemeente naar recht kunnen verdoen, maar Hij wil het niet. Met uitgebreide armen staat Hij daar en biedt Zijn genade aan.
De gemeente van Laodicea wist niet, dat zij den raad van den komenden Christus zoo bitter noodig had. Laodicea was een rijke gemeente, een gouden kerk maar de Christenen waren van hout. Dit laatste wist men niet en wilde men niet weten. Men was rijk en verrijkt en had geen gebrek.
Men was rijk op natuurlijk gebied. Door haar ligging was Laodicea een belangrijke handelsplaats. Het bankwezen bloeide er. Beroemd was de stad door de stoffen van bijzonder fijne wol, afkomstig van in die omgeving gehouden schapen. Ook was er een school voor geneeskunde waar beroemde zalven werden bereid. De ongewijde geschiedenis verhaalt ons, dat de stad, toen zij eens door een aardbeving werd verwoest, geen hulp van buiten .behoefde, zoo groot was de rijkdom. Geen wonder, dat men op dit alles trotsch was. Rijk en verrijkt en aan geen ding gebrek!
Ook was men rijk op geestelijk gebied. Uit de zendbrieven blijkt, dat zij een zeer oude gemeente is, die reeds met den apostel Paulus in verbinding heeft gestaan. Gij ziet dus, dat zij tot de uitnemendste gemeenten kon behooren. En men vond zelf ook wel, dat dit het geval was. Men had alles en vond, dat men het op eigen beenen heerlijk ver had gebracht, gaande langs den weg des levens. Nog een oogenblik en zij zijn er, de volmaaktheid is bereikt.
Vindt gij ook niet, dat zulk een gemeente toch geen raad van den komenden Christus behoeft ? Dat schijnt beter voor anderen. Maar de Heere Jezus denkt er anders over. Achter den schijnbaren rijkdom speurt Zijn oog een ontstellende armoede. En die armoede gaat Hij haar aanstonds toonen.
Zij zijn niet, zooals zij hebben gedacht, rijk aan geloof en heiligheid. Juist het omgekeerde is het geval. Zij zijn arm. Arm aan zaligmakend geloof gaan zij door 't leven. Wijl dit zaligmakend geloof ontbreekt zijn zij ook naakt. Deze beeldspraak wijst ons op het feit, dat zij niet bedekt zijn met den mantel van Christus' gerechtigheid. Hier komt nog iets bij. Zij zijn in geestelijken zin ook blind. Geen oog hebben zij voor de majesteit en heiligheid Gods, geen oog voor eigen onwaardigheid. Zag men dit alles maar in, dan zou de gemeente haar Rechter om genade bidden.
In weerwil van den desolaten toestand op kerkelijk gebied kunnen ook wij, in zekeren zin, gewagen van bloei. De invloedssfeer der gereformeerde beginselen is veel grooter dan voor vijftig jaren.
Het is nu echter de vraag of wij ook hier met dit ontzettende onderscheid tusschen vorm en wezen te doen .krijgen. Zoeken wij in onze actie niet al te veel eigen eer ? Het gevaar is zoo groot, dat wij op den troon gaan zitten en het vergeten om den dichter na te zingen : „Niet ons, o HEE­RE ! niet ons, maar Uwen Naam geef eere, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil." Hoe droevig zou het zijn, als wij op hetgeen de Heere geschonken heeft gingen zien en het uitriepen : „Ziehier het Babel, dat ik gebouwd heb". Het zal ons vergaan als hem, die deze woorden eens gebezigd heeft. Er wordt hier en daar geklaagd, dat de menschen van onzen tijd zoo vol zijn van hun willen en werken, doch dat er voor het woord genade geen plaats meer is. O neen, laten wij voor die Macht het oor niet sluiten en zeggen: „Vrede, vrede en geen gevaar". Want het is den natuurlijken mensch eigen om zoo te spreken. Hij waant zich rijk. Hij verblijdt zich over alles wat hij heeft. Maar inderdaad is hij arm en naakt en blind.
Zoo staan ook wij er, buiten den Heere Jezus, voor, ondanks onzen gewaanden rijkdom. De mensch buiten Jezus heeft geen oprechte Godsvrucht. Hij is wel godsdienstig, maar zijn godsdienst is egoïsme, het gaat hem om de weldaden Gods, doch niet om den God der weldaden. Godsdienstig is men om in den hemel te komen. Men is het, omdat dit nu eenmaal zoo hoort. Maar ach, wij zijn met dit Mies zoo arm, een bedelaar gelijk, die niets heeft. Een zaligmakend geloof, dat de Heilige Geest in het hart werkt, is dit niet. Het zaligmakend geloof leeft voor en spreekt van den Heere alleen. Droevig, dat dit zoo weinig wordt gevonden, want hij, die den Heere niet oprecht vreest, staat .onbedekt voor het aangezicht des Heeren aan de vierschaar gespannen wordt.
Het ergste is, dat de zondaar zijn ellendestaat niet kent. Beide onze, oogen heeft de Satan met een brandijzer toegeschroeid. Wy zijn blind voor onszelf en ons lot.
Arm, naakt en blind, dat gold van de gemeente van Laodicea. Arm, naakt en blind, dat geldt ook van ons, als wij niet im Jezus Christus zijn. O, hoe dringend hebben wij den raad van den komenden Christus noodig.
Vol bewogenheid met die arme gemeente, ziet Hij gaarne, dat waarheid bij haar wordt wat nu slechts schijn is. Vandaar, dat Hij lakkend spreekt: „Koop toch van Mij goud, witte kleederen, oogenzalf". Groot was de behoefte van de Kerk van Laodicea. Zelf kunnen en willen zij zich het noodige niet verschaffen. Maar Jezus Christus zegt ook hier, dat het Zijn werk is om al diegenen, die zich als arm leerden kennen, voor eeuwig met Zijn heilsgoederen te vervullen.
Hij, in eigen Persoon, wil alles geven wat de mensch noodig heeft. Heel Zijn leven stond in het teeken der armoede. En toch zijn die uiterlijke armoede en smaad het ergste niet. Scherp en fel drukte op Hem het loodzware gewicht van den toom Gods tegen de zonde. Het was hellelijden, dat Hij moest doorworstelen. Waarom ? Wel, opdat Hij, door Zijn armoede en smaad, zondaren rijk zou kunnen maken. Het is Zijn lust om de vruchten van Zijn Borgtochtelijk lijden en sterven aan te prijzen, te toonen aan zondaren.
Zoo staat Hij ook in dit gedeelte der Schrift. Tot de koopstad Laodicea spreekt Hij alsof Hij een koopman is. Hij stalt Zijn rijkdom uit, laat zien hoe noodig dit alles is en dringt tot koopen.
Hij biedt in de eerste plaats aan : „Goud, beproefd, komende uit het vuur, opdat zij nu eindelijk eens rijk mogen worden". Er werd te Laodicea handel gedreven in goud. Naast deze handelaren gaat Christus als het ware staan met Zijn goud. Hoe uitnemend, hoe begeerenswaardig ziet het er uit. Met dit goud wordt bedoeld, de oprechte Godsvrucht, het zaligmakend geloof, een nieuw hart, heilige liefde, erbarming, waarheid. Hetgeen de Heiland hier aanbiedt, heeft de gemeente van Laodicea en hebben wij zoo bitter noodig. Het ontbreekt den mensch immers aan het zuivere goud des geloofs en der Godsvrucht.
Hebt gij geen begeerte naar dit zuivere goud, dat Christus genadig uit Zijn volheid wil schenken ? Bedenk het toch o mensch, dat gij met minder niet leven kunt! Ga dan als een arm en behoeftig zondaar naar den rijken Borg en Middelaar, om van Hem. te ontvangen het zuivere goud des geloofs, beproefd, komende uit het vuur. Deze schat zal nooit worden ontroofd.
Deze schat wordt ook door den dood niet weggenomen. De mensch is geen oogenblik zeker van zijn bezit. Het verslijt, het wordt gestolen. Als dit niet geschiedt, zult gij toch eenmaal alles moeten laten varen, wanneer de dood u met zijn beenige handen herooft. Alles blijft hier; gij kunt niets verbergen in de plooien van uw lijkgewaad. Het goud des geloofs zal u zelfs in dat uur niet worden ontnomen. De 'Heere laat nooit varen het werk Zijner handen. Hij is getrouw.
Hij biedt haar en ons verder aan : „Witte kleederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde". Er waren te Laodicea handelaren in stoffen van bijzonder fijne wol. Kostelijke gewaden werden er van vervaardigd. Vergelijk hiermee echter eens de witte kleederen, die Christus aanbiedt. Hoe heeft de mensch die van noode. Van nature zijn wij immers naakt en staan wij in onze onreinheid voor den Heere. Wij hebben niets om ons te bedekken. Wel meent de mensch, dat hij voor den Heere kan bestaan met het gewaad zijner gewaande heiligheid en gerechtigheid. Het baat echter niet, daar het licht van den oordeelsdag er doorheen straalt! Hoe kunnen wij dan bestaan ? Alleen als wij verwaardigd worden gevolg te geven aan den raad van den komenden Christus, om witte kleederen te koopen. Met deze witte kleederen worden bedoeld de gerechtigheid en heiligheid van Hem, die voor Zijn volk geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing. Hij zelf heeft die witte gewaden voor hen bereid. Geen draad er van is van eigen weefgetouw.
Wij lezen in het Oude Testament van Jozua den Hoogepriester, dat hij bekleed was met vuile kleederen. Aanstonds zegt de Engel des Heeren tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden : „Doet deze vuile kleederen van hem weg". En als dit is geschied, spreekt Hij tot hem : „Zie, Ik heb uwe ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselkleederen aandoen". Wat is dit een juist beeld van een zondaar, die voor den Heere staat in zijn onreinheid. Hij heeft niets dan schuld. Maar ziet, daar wordt die mensch bekleed met de witte kleederen van Christus' verdienste. Welk een verandering. Hij is geheel volmaakt, geheel rein voor het oog van den heiligen God. Geen wonder, dat zulk een mensch het uitroept : „Ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijn ziel verheugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de kleederen .des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan".
Tenslotte raadt Christus aan Laodicea en ons, dat wij zalf koopen : „En zalf uwe oogen met oogenzalf, opdat gij zien moogt". Zeer beroemd waren de medicijnen en zalven, die te Laodicea bereid werden. Kostelijker nog is de zalf, die Christus aanbiedt. Hier gaat het om de genezing van een geestelijke kwaal, van onze geestelijke blindheid. Wij zien niet, dat wij ellendig zijn. Christus heeft voor geestelijke blindheid een geneesmiddel. Hij kan maken, dat de blinde zondaar scherp en Maar zijn verloren toestand leert kennen. Door de zalving des Heiligen Geestes opent Hij de oogen der Zijnen. Wat doet die zalf een pijn, wat is zij scherp. Het is pijnlijk, als de zondaar aan eigen verlorenheid ontdekt wordt. Hij wil niet gelooven, dat het er zoo met hem voorstaat en poogt telkens nog weer zalig te worden uit de werken der Wet. Maar de Heere is de Getrouwe. Hij gaat door met Zijn verlichtend werk, totdat de zondaar leert afzien van het zijne en de toevlucht neemt tot den Heere Jezus om met Zijne gerechtigheid te worden bekleed.
Dit verlichtend werk des Heiligen Geestes is telkens opnieuw noodig, want de mensch wil niet weten, dat hij zondaar is.
Welk een rijken raad geeft de komende Christus ons ! Koop van Mij : „Goud, witte kleederen en oogenzalf !"
Wie is arm ? Hij kome en koope ! Wie is naakt ? Hij kome en koope ! Wie is blind ? Hij kome en koope !
Het is mogelijk, dat de raad van Christus om Zijne schatten te koopen, ons eerst wel eenigszins vreemd in de ooren klinkt. Wij, als kinderen der reformatie, beluisteren gaarne de prediking der vrije genade. Het staat immers in de Heilige Schrift, dat de genade gift Gods het eeuwige leven is. Hoe kan hier dan van koopen sprake zijn ? Is er dan tegenspraak in het Woord onzes Gods ? Keen !, als wij maar goed verstaan. Het woord „koopen" wil alleen zeggen, dat de genade die de Heere Jezus aanbiedt, van rechtswege ons bezit moet worden, zooals het huis, dat wij koopen, geheel en al het onze is.
Ook wijst dit woord ons op onze verantwoordelijkheid. Het is den mensch onmogelijk om de genade geloovig te aanvaarden. Nochtans gaat het aanbod tot allen uit, opdat aller mond gestopt worde en de zondaar niet zal kunnen zeggen, dat de Heere hem niet in de gelegenheid heeft gesteld.
Lezers, wij bevelen u dringend aan om den raad van den komenden Christus op te volgen. Hem en Zijne goederen hebt gij noodig om getroost te leven en eenmaal zalig te sterven. Wanneer nu eens uw doodsure aanbrak, of de Heere Jezus nu eens kwam om te oordeelen de levenden en de dooden, hoe zoudt gij dan kunnen bestaan zonder de schatten Zijner genade ? Denk u eens in : staan voor den Troon en dan geen Borg te hebben. O, het zal vreeselijk zijn, te vallen in de handen van den levenden God.
Maar thans is het nog de welaangename tijd. Komt dan, volgt den raad van den komenden Clhristus op en koopt hetgeen Hij u aanbiedt.
„Ach, hoe kan ik dat, ik heb geen geld", zucht een bekommerde ziel. Gelukkig, als dat waar is. De Heere Jezus biedt Zijn schatten zonder geld en prijs aan. Er zijn ook menschen, die meenen, dat zij wel geld hebben. Zij komen met het hunne tot den Heere, met hun goede werken, met hun vleeschelijke vroomheid. En dan verwachten zij in ruil voor dit alles Zijn goederen. Voor dezulken is Jezus Christus geen Heiland. Hij is een Heiland van zondaren, van menschen, die gansch geen gerechtigheid of heiligheid bezitten en nu tot Hem vluchten met de bede :
„Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen".
Hij zal Zijn volk zaligmaken van hunne zonden. Die zijne ziel vindt, zal ze verliezen ; en die zijne ziel zal verloren hebben om Zijnentwil, zal ze vinden.
Gelukkig is de mensch, die door het werk van God den Heiligen Geest arm en ellendig gemaakt is. Niet, alsof die ellende een grond voor de eeuwigheid zal zijn. Doch hierom, is hij gelukkig, omdat zulke armen door den Heere ook verder worden geleid, zoodat zij gaan koopen, zonder geld, zonder prijs: Goud, beproefd, komende uit het vuur, witte kleederen en oogenzalf.
De teekenen der tijden spellen ons de wederkomst van Christus. Zijn wij allen bereid om Hem te ontmoeten ?
P. J. G. A.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's