Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 5 : 21—24. En Henoch leefde vijf en zestig jaren en hij gewon Methusalach. En Henoch wandelde met God, nadat hy Methiisalach gewonnen had, drie honderd jaren, en hij gewon zonen en dochteren. Zoo waren al de dagen van Henoch drie honderd vijf en zestig jaren. Henoch dan wandelde met God. En hij was niet meer, want God nam hem weg.

2e Serie.
LXII.
De eerste gemeente heeft dus reeds een diep inzicht gehad in het genadewerk, dat de Heere doet aan en in de zielen zijner kinderen. Zij heeft aan Henoch's voorbeeld reeds gezien de wondere kracht van het leven des geloofs, hetwelk zioh in een wandel met God openbaart. En dientengevolge heeft zij ook reeds zoo vroeg de vergezichten ontdekt, die zich ontsluiten, en eene deur in den hemel geopend gezien, waardoor het eeuwig licht in wonderschoone, alles-opklarende banen stroomde over, den akker der ziel. Deze eerste gemeente heeft dus ook reeds een bewustzijn gehad van onze onsterfelijkheid, want indien haar dit had ontbroken, zooals van moderne zijde wordt beweerd, dat in het Oude Testament er van eene kennis der opstanding geene sprake is geweest, welke beteekenis zou dan deze door traditie ons bewaarde verdwijning van Henoch voor haar hebben gehad ? Deze wordt toch in een onmiddellijk verband gebracht met zijn godzaligen wandel, en dat God hem wegnam, hem overzette, zoodat hij op deze aarde niet meer gevonden werd, dat heeft toch zeker eene geheel andere beteekenis, dan dat hij door die overbrenging nu als vernietigd moest worden beschouwd. Integendeel, door deze overzetting bereikte Henoch blijkbaar naar het oordeel van deze eerste gemeente zijne eindbestemming, werd hij tot eene levensvolkomenheid opgevoerd, waarin zijn wandel met God hier op deze aarde het hoogtepunt bereikte. Hij werd weggenomen door God. En deze wegneming had ten doel en tot gevolg, dat hij op deze aarde niet meer gevonden werd. De menschen zochten hem wel, maar vonden hem niet meer. Nergens kon hij meer worden ontdekt, zoodat zij verbaasd stonden over deze plotselinge verdwijning uit hun midden. En zij verklaarden deze gebeurtenis uit de bijzondere genadewerking Gods, die hem had weggenomen en dus overgebracht naar eene andere orde van zijn, waarin Henoch het einddoel van zijn wandel met God bereikte en alzoo kwam tot eene volkomene, rijker, heerlijker gemeenschap met het goddelijk Wezen, zooals ons deze eeuwen later werd beschreven als de eind-ontwikkeling. De apostel beschrijft ons deze alzoo : wanneer de dood als de laatste vijand zal te niet gedaan zijn, dan zullen alle dingen zijnen voeten onderworpen zijn. Waarbij hij er den nadruk oplegt, dat wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen onderworpen zijn, wel moet worden bedacht, „dat Hij uitgenomen wordt, die Hem alle dingen onderworpen heeft". Doch zoodra die onderwerping plaats heeft gehad, zal ook de Zoon zelf onderworpen worden Dien, die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen". En wanneer nu deze Henoch door God wordt weggenomen, wordt overgezet, de verandering ondergaat, die ook de laatsten der heiligen zullen ondergaan, zoodra Jezus weder­ komt, dan wordt ons daarmede verzekerd, dat Henoch den hemel inging en 'de tegenwoordigheid Gods mocht genieten om te deelen in het heerlijk erfdeel van den staat des hemels, dat de heiligen Gods hebben ontvangen vóór Christus' hemelvaart.
De Hebreënbrief leert ons, hoe dit aan Henoch is bereid, wanneer gezegd wordt: „Door het geloof is Henoch weggenomen geweest". In de wondere verandering, die er met deze wegneming plaats greepi, heeft nu Henoch's geloof eene functie vervuld. En dit niet in dien zin, alsof die verandering geboren werd door de geloofskracht van Henoch. Niet zóó dus, als kwam zy tot stand door de spankracht van zijne ziel, op dezelfde wijze als zulks het geval is wanneer door sterke psychische aandoeningen zielszieken zich als in eene andere wereld verplaatst weteïi, geesten beweren te kunnen oproepen van afgestorvenen. Alzoo is het niet bedoeld. Slechts leert ons de Hebreenbrief, dat het geloof als een instrument is geweest, waarvan de Heere Zich bediend heeft om Henoch in zulk een toestand te brengen, waarin hem deze wondere genadedaad kon te beurt vallen. Het was de vrijmachtige en ook onwederstandelijke, almachtige werking des Heiligen Geestes, waardoor Henoch voor zijne tijdgenooten, doch ook voor alle komende eeuwen een leerend, leidend, trekkend voorbeeld worden moest. In de geschiedenis van Henoch is er dus voor de gemeente der eerste wereld eene wondere verdieping van inzicht in de verborgenheden van het leven Gods, en alzoo tevens eene verrijking van kennis, een verdere voortgang van de ontplooiing der Godsopenbaring. Deze oudste gemeente verkreeg daardoor eene verheldering, eene opklaring, zoodat er bij haar geboren werd, wat de apostel Paulus in later eeuwen heeft afgesmeekt voor de gemeente van Ephese : „verlichte oogen des verstands", zoodat zij meer leerde verstaan van den „rijkdom der heerlijkheid van zijne erfenis in de heiligen". Daartoe strekte bijizonderlijk Henoch's voorbeeld. En al bleef ook die gemeente der eerste wereld verre beneden hetgeen in den Heere Jezus geopenbaard werd, kan van haar niet gezegd worden, dat haar bekend gemaakt was „de verborgenheid van Zijnen wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; al stond zij nog in de schaduw der toekomende dingen, vanuit die schaduwen ging haar toch in Henoch's leven en opgang in heerlijkheid een licht op over eeuwige dingen, die met den voortgang der eeuwen al klaarder zouden worden verstaan, totdat Hij komen zou, die zelve het Licht, het eenige, ware Licht is.
En het geloofsleven van Henoch was daarin het instrument, dat de Heere tot zijne toebereiding aanlegt. Het geloof toch is niet alleen de schoonste gave, waardoor Gods kinderen het heil des Heeren deelachtig worden, niet alleen dat groote geestelijke goed, waardoor hun kindschap Gods hun wezenlijk bewust wordt, maar het is anderzijds ook een instrument, dat in des Heeren hand de strekking heeft Zijne-kinderen in zulk een staat over te brengen, hun die gaven te verleenen, waardoor zij door Hem kunnen worden aangenomen en de genadegaven ontvangen, die hen kan leeren Zijne gunst te smaken. Het geloof is op zichzelf eene genadegift en geen. goed werk, dat de zondaar doen kan, als ware het eene vrucht, gegroeid op den akker van het natuurlijk hart. Het is vrucht van de vrijmachtige genade Gods, die het door Zijnen Heiligen Geest werkt in de harten dergenen, die geroepen worden uit de duisternis tot het wonderbare licht, opdat zij dat goddelijk levenslicht zullen aanschouwen. Het geloof is dus op zichzelf niet eene verdienstelijke daad, ook al zijn wij er toe verplicht, maar het is en blijft vrucht der souvereine genade onzes Gode. Doch zulk eene vrucht, waardoor de Heere den Raad Zijner genade volvoert in deze wereld door Zijn volk, in de harten Zijner kinderen, opdat zij het ware leven zullen deelachtig worden.
En zoo was het nu ook met Henoch. Van hem zegt de apostel in de nadere toelichting, ons In Hebreen XI gegeven, dat hij , door het geloof is weggenomen", om ons daardoor te doen verstaan, niet dat zijn geloof de groote kracht was in Henoch's overbrenging, niet dat zijn geloof de werkende oorzaak was van Henoch's buitengewoon verscheiden van deze aarde, maar alléén, dat deze Godsman door zijn geloof, dat de Heere in hem had gewerkt, de voorwaarden verkregen had, waardoor hij in zulk een staat verkeerde, dat hij voor deze wegneming geschikt bevonden werd. Doch deze overbrenging was zelve een bijzondere daad van de souvereine genade Gods, dus een wonder van genade. Alzoo verschijnt Henoch als een exempel van de genadewerking Gods, als een man, in wien Gods souvereine genade op geheel eenige wijze heeft uitgeblonken en die als zoodanig voor de Kerk van alle eeuwen na hem een lichtend voorbeeld is geworden. Het is dan ook op grond daarvan zeer begrijpelijk, dat hij door de na hem komende geslachten beschouwd werd als een groot profeet en getracht is uit het weinige, maar tevens grootsche, dat van hem bericht werd in dit boek van Adams geslacht, zijne figuur te construëeren, zooals men meende, dat hij wel geweest moest zijn. En dat deze waardeering van de persoonlijkheid van dezen Henoch ook juist was en tot op zekere hoogte zelfs eene nadere toelichting op hetgeen ons oorspronkelijk van hem wordt bericht, daarvan geeft de brief van Judas ons het bewijs, wanneer ons de profetische werkzaamheid van Henoch wordt omschreven, als die het oordeel aankondigt en het gericht, dat zal gaan over de goddeloozen en hunne werken.
Henoch was dus een profeet, een man met bijzondere Godskennis, met een groot geloof, dat zich in zijn werken en woorden openbaarde, zoodat hij een geweldigen indruk maakte op zijne tijdgenooten, op allen, die hem gekend hebben. De wereldlingen hebben hem gehaat, omdat zij hem vreesden, omdat hunne consciëntdën hen veroordeelde, wanneer zij Henoch's woorden hoorden, Henoch's daden zagen. En de uitverkorenen hebben hem geëerd als een vader in het geloof, als een gezondene Gods, als een man Gods, als een held des geloofs. Zoo was hij een prediker der gerechtigheid, een schaduwbeeld van Christus. En ook zijne wegneming is nu een trek in dat schaduwbeeld. Hij was in een grooten strijd gewikkeld met de wereld zijner dagen over de dingen van het Koninkrijk Gods. Hij getuigde tegen haar over het ware geloof, over de gehoorzaamheid en de eere, die zij Gode schuldig was, zegde haar de oordeelen des Heeren aan, zooals hij haar ook het loon der gerechtigheid voorstelde. Hij was een strijder Gods, een held des geloofs, wiens leven heenwees naar den Heere Jezus Christus, die Satan overwonnen schouwde, toen Hij hem als een bliksem uit den hemel vallen zag. De weerschijn daarvan blonk reeds in Henoch's geschiedenis, als ons zijn levenseinde wordt voorgesteld niet als een sterven, maar als eene overzetting, als eene verandering in een punt des tijds, als eene opneming in heerlijkheid. Al wat de Heere JEZUS in opstanding en hemelvaart als Hoofd zijner uitverkoren Kerk voor haar tot stand bracht en al hetgeen Gods kinderen aan verlossende daden nu in dit leven, en eenmaal in de opstanding ten laatsten dage en in hunne verheerlijking met Christus hun Hoofd, zullen deelachtig worden, het is aan de Kerk der eerste wereld reeds in Henoch's levenseinde profetisch voorafgeschaduwd, opdat zij de eeuwen door zou uitzien in het geloof. Hem zou verbeiden, die alle dingen nieuw maken zal.
Zoo staat deze Henoch dus als een lichtende toorts, stralend van de wondere genade Gods, als een ster in den nacht der eeuwen, die de gemeente des Ouden Verbonds heenleidt naar de volheid des tij ds, waarin Hij verschijnen zal, die het licht der wereld is en die den levensgloed in 'zich draagt, waaraan ook Henoch's geloof is ontstoken.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's