Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

PETRUS.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen begon hij zich te vervloeken en te zv/eren : Ik ken den mensch niet. Matth. 26 vers 74.

In de leerschool der genade onderwijst de Heere de Zijnen met groote lankmoedigheid en onuitsprekelijke ontferming. Hoeveel moet de Heere Zijn gemeente afleeren. Soms geeft Hij u in enkele uren zulk een les, die gij nooit weer vergeet. Het hollende paard heeft een harden ruk noodig aan den teugel om tot staan gebracht te worden. Veel genadewerk moet in uwe zielen verheerlijkt, zult gij sterven aan uzelf, zult gij uzelven kennen in uw nood en uw vloek, in al uw armoede en naaktheid voor God. Zelfkennis — een moeilijke en harde zaak, maar onmisbaar voor God en menschen — dat geeft de Heere. Vraag het niet aan de menschen, vraag het niet aan uzelf, wie ge door de zonde zijt geworden, maar bid den Heere : Ontdek mijne oogen, dat ik mijzelven kenne in mijn bange zielsellende en levensnood. Alleen zoo zult gij elken dag weer noodig hebben den Borg en Middelaar, om met algenoegzame genade u te bewaren in den geestelijken strijd met wereld en satan en eigen vleesch. Uzelven kennende, hebt gij Christus noodig om Zijn grootheid en heerlijkheid te toonen aan den grootste der zondaren. Dat gij in de lijdensweken de grootheid van Christus zien moogt! Dat de ontferming van den Man van Smarten u moge ontdekt worden : gij minder wordende. Hij voor u wassende ; u die gelooft is Hij immers dierbaar, ook in Zijne vernedering.
Welk een droef tafereel. Hoe moet alle hoogmoed daardoor worden vernederd en hoe moet ons alle zelfverheffing en zelfvertrouwen vergaan. In den binnenhof van Kajafas' paleis speelde het af. Daar staat. Petrus bij het vuur, met een aantal vangeren van Jezus. De deurwachtster heeft Petrus blijkbaar goed opgenomen. Heel onverwacht klinkt hét: Gij waart ook met Jezus den Nazarener — ja zeker, hij behoort er ook bij. De verzoeking komt wel heel onverwachts, als een dief in den nacht. Wat zal Petrus doen ? Ach, de vesting zijns harten is onbewaakt. Zonder slag of stoot geeft hij zich gewonnen; bij de eerste verzoeking bezwijkt hij reeds. Ondeelbaar oogenblik geaarzeld en getwijfeld. Dan, luid en hard, om de spraak van zijn geweten te overstemmen, klinkt het: Ik toen niet. Ik ken hem niet. Heb niets met Hem te maken.
Dat was de eerste keer. Simon, Simon, wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen.
Korten tijd later. Petrus is niet rustig. Zal hij weggaan of blijven? „Ook gij zijt van die!" Dat is de tweede proef. Het vuur wordt hem na aan de schenen gelegd. Een eenvoudige ontkenning baat nu niet meer. Hij roept God aan als getuige. Het is waarachtig, dat hij geen enkelen band met dien mensch heeft. Op welk een heilloozen weg is deze discipel geraakt. Waar zal dat eindigen. Wel wordt Petrus gezift in de zeef van Satan. Een uur iaat men dezen discipel met rust. Tot bezinning komt hij niet. Een bloedverwant van Malchus heeft hem scherp opgenomen : Heb ik u niet gezien in den hof ? Ja, ja, uw spraak maakt u openbaar.
Het is een schrikkelijk oordeel Gods, dat hij zonde met zonde straft. Het gaat in den zondedienst, zooveel aan den zondaar hangt, van kracht tot kracht voort. Verharding gaat voort. In Satans netten raakt Petrus volkomen verstrikt. Ellendig mensch ! Wie zal heem verlossen ? Vloek van de booze daad — Petrus loochent ten derden male eenigen levensband, iedere betrekking met den Heere. De vloek des Heeren mocht hem treffen, als hij iets met dien mensch te maken had : Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken den mensch niet. Nu is het zelfs den vijanden genoeg.
Simon ! Simon ! Zijt gij dezelfde, die eens uwen Heere beleden hebt en die zalig gesproken werd: Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona, want vleesch en bloed hebben u dat niet geopenbaard ? Ja, dezelfde Simon. Eén schrede tusschen ons en den dood, — tusschen de heerlijkste belijdenis en rampzalige zelfverloochening. Ook na ontvangen genade zijt gij niet boven zonde verheven of tot de volmaaktheid voortgeschreden, maar nog tot alle boosheid geneigd. Satan wil niet gaarne zijn dienstknechten verliezen. Wat rukt hij aan de banden, die den Heere en Zijn arme volk verbinden. Hij wil u losscheuren van Hem, die het leven uwer ziel is geworden. De grootmachten der duisternis werpen zich op Christus, maar ook op Zijn gemeente. Wie zal bestaan in de zifting des Satans ? Zijn macht is zoo groot. Petrus is nog wel gewaarschuwd, ernstig ver­ maand. Wat kan de levenslijn.diep dalen. Hij heeft het wel goed bedoeld als hij zich bereid verklaarde om met den Heere in den dood te gaan. Was de Heere niet zijn rots, zijn deel, zijn eeuwig goed ? En wilde hij aan die keuze van zijn hart niet trouw blijven ? Het is zoo gemakkelijk gezegd : Ik zal U volgen tot in den dood ; maar als het er op aankomt, dan verteert het vuur van onze liefde voor de wateren van des Boozen verzoekingen, tenzij de Heere op verborgene wijze uw hart versterkt en uw liefde verwakkert.
In één oogenblik is Petrus, met al wat hij meegemaakt heeft en ervaren, gewillige prooi van den zielevijand. Kunt gij dat van uzelf wel gelooven ? Uw hart even bedriegelijk ? Weet gij dat wel, dat gij evenmin één oogenblik veilig zijt ? Gij kunt wel zeggen: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid, maar wee onzer, als de Heere Zijn aangezicht verbergt. Dan is de bittere verschrikking en benauwing daar. Wees niet hooggevoelende, maar vrees, als gij ziet, hoe deze groote in het Koninkrijk Gods viel.
Petrus had nog zooveel vastheid in zichzelf. Vleeschelijke overmoed, valsche gerustheid en ijdel zelfvertrouwen. Het vuur der verzoeking en beproeving moet Petrus van deze dingen verlossen. Dat is een harde weg, als wij met al 't onze beschaamd uitkomen en te schande worden, ja, verloren gaan. Als gij met uzelven recht bekend zijt gemaakt, dan zult gij verstaan, hoe nauw de weg der zaligheid is. Dan wordt gij bedelaar aan de deur van vrije genade, eiken dag weer, niets bezittende, alles missende. De discipelen, in het bijzonder Petrus, wilden iets zijn voor den Heere, in plaats van als kiekens onder Zijn vleugelen te schuilen. Daar en daar alleen zijt gij veilig. In benauwdheid en verzoeking, in nood en in dood.
Wat zullen wij nu doen ? Uit de hoogte op Petrus neerzien ? Onze plaats is naast den trouweloozen discipel. Is ons leven van nature niet één verloochening van den Zaligmaker en Zijn werk ? Hoe staat gij tegenover Jezus ? Zijt gij ook één van die ? In de lijdensweken, als Christus onder ons geteekend wordt als den Man van Smarten, komt die vraag ook tot ons. Ik ken hem niet. Velen zullen zoo moeten antwoorden. Ik wil hem ook niet kennen, zegt de zondaar, die de duisternis liever heeft dan het licht, die nog nooit het dreigend verderf heeft gezien, dat gaapt als een afgrond voor zijn voet. Gij verloochent den Heere, als gij op iets anders uw hope stelt voor leven en sterven, dan wat dé Middelaar in kruis en lijden en dood verwierf.
Welk een bange toestand !
Waar moet dat heen, als alles in de wereld ons ontzinkt ? Als de dood als een knecht Gods komt. Buiten Christus niet bereid om God te ontmoeten, niet bereid om te sterven. Gij nu : Ik ken hem niet. Uw leven dan één verloochening.
Maar als gij zoo sterft, dan zal de Heere u zeggen: Ik ken u niet, gij, die de ongerechtigheid werkt. Ken dan uzelven in uw vloek en dood, het hoofd buigende over uw zonde : Zoo gij, Heere, in het recht wilt treden
Harde en bittere verootmoediging, eigen hart te leeren kennen. Wee onzer, als de moker van 's Heeren Woord ons harde hart stukslaat. Wee onzer dan. Voor mij nog genade ? Alle pad dan toegemuurd en alle weg afgesloten. Het valt niet mee als gij ziet tegen Wien gij gezondigd hebt; uw leven schijnt onder te gaan in dien donkeren nacht van zelfontdekking. En toch, zalig onzer — want alleen in dien weg wordt het verbrijzeld hart verheugd en in uw ziel de ware rust geboren. In de benauwdheid wordt het leven geboren. Zoo leert gij den Middelaar kennen in Zijn algenoegzaamheid, in Zijn heerlijkheid. Als een volkomen Zaligmaker zal Hij zich den ontdekten zondaar openbaren. Gij zult Hem kermen en daarin de beginselen des eeuwigen levens bezitten en bekennen : Ik ken Hem — uzelven verloochenende, de zonde en de wereld verloochenende.
De geschiedenis van Petrus' verloochening is een stuk aan de lijdensgeschiedenis des Heeren. Het lijden van den Heere werd er door verzwaard. De eigen discipel wendt zich van Hem af. Dat is de derde maal, dat Petrus den Heere alleen laat. Eerst in Gethsémané ; nog niet één uur kon hij met den Heere waken. De tweede maal, wanneer allen vluchten. Indien gij dan Mij zoekt, laat dezen heengaan. Veilig gedekt kunnen zij ontkomen. Maar wat Petrus nu deed, ging al het andere ver te boven. Alleen wordt de Middelaar gelaten — van allen verworpen, verlaten, verloochend. Om alleen te lijden en te sterven. Als de eenzame, waarvan wij in Psalm 22 lezen. Zoo giet Hij zijn ziel uit in den dood. Petrus trapte den Heere op het hart. „Mijn broederen toen ik een vreemde geworden". Voor zulk een volk ging Christus den dood In. Al het diepe ver­derf van de Zijnen, al hun ellende en ellendigheid zijn op Hem aangeloopen. Hij wist, dat de Zijnen zoo waren. Wij vallen den Heere niet tegen. Hij kent Petrus oneindig veel beter, dan immers deed zichzelven. Welk een gadelooze onterming. Wat heeft u bewogen, Heere, om voor mij, diep onwaardig schepsel, Uw ziel uit te gieten in den dood ; voor mij alles af te leggen. at zal de aanbidding van 'sHeeren gemeente zijn in den grooten dag. Gij hebt ons Gode gezocht met Uw bloed. Het Lam, dat geslacht is, si waardig te ontvangen de kracht en den rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging !
Petrus liet den Heere los. Maar de Heere hield Petrus vast. Petrus wankelde, maar de Heere wankelt niet in Zijn trouw en eeuwige liefde. De Heere zal Petrus opzoeken. Hij Iaat Zijn ontrouwen discipel niet in den steek, De Heere zal Petrus in de diepte brengen, opdat hij daar zichzelven en den Heere zal vinden. De haan kraaide. Juist toen. Terstond. De Heere schikt dat zoo, om Petrus terug te leiden van zijn heilloozen dwaalweg. Dat hanengekraai is een roepstem van Godswege om op te waken uit zijn zondeslaap. Met en schok herinnert hij zich Jezus' waarschuwing. Maar méér geschiedt. Als de Heere wordt weggeleid, wendt Hij zich een weinig om en ziet Petrus aan. Rechtvaardig was het, als de Heere Petrus geen blik had waardig gekeurd. Ook in Zijn bangste lijden draagt de Heere de Zijnen op het priesterlijk hart. Hij begeeft noch verlaat.H ij heeft gebeden, opdat Simons geloof niet ophoude. Petrus, een verloren man, een meineedige, een deel aan het Koninkrijk Gods. Het oog des Heeren dringt tot het diepst van zijn wezen door. Het is, alsof de grond hem onder de voeten wegzinkt. In de eenzaamheid weent hij bitterlijk. Hij praat zijn zonde niet goed, verontschuldigt zich niet met te wijzen op allerlei omstandigheden. De dwaas zal schuld verbloemen. Zulk een Zaligmaker verloochend! In de eenzaamheid,m et den Heere alleen, daar pleit een boeteling. Wat is Petrus nu klein. Hoeveel heeft de Heere hem in één nacht geleerd, om nooit te vergeten. God, wees mij zondaar genadig. Het vonnis van veroordeeling moet hij over zichzelven strijken. Bittere tranen — want het is boos en bitter tegen God te zondigen.
De hel heeft te vroeg gejuicht als ze Petrus diep zag vallen. Satan kan wel ziften, maar niet verderven ; wel kwellen, maar niet rukken uit 's Heeren hand. Petrus zal straks den Heere ontmoeten en hij zal weten : de beproeving tot mijn nut! In een kleinen toorn heb Ik mijn aangezicht van u een oogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik mij uwer ontfermen, zegt de Heere, uw Verlosser.
Kent gij zulk een boetvaardigheid ? Kent gij 't bittere weenen om uw zonde ? Droefheid naar God? Alleen zoó zult gij hartelijke vreugde kennen in God, door onzen Heere Jezus Christus, en met den psalmist zingen :
Gij hebt mijn weeklacht en geschrei Veranderd in een blijden rei. Mijn zak ontbonden en mij weer Met vreugd omgord, opdat mijn eer Niet zwijg'; zoo klimt Uw lof naar boven Mijn God, U zal ik eeuwig loven.
Genemuiden
H. Bout

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's