Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zijt gij dan een Koning ? Johannes 18 : 37.

't Is een woord uit één van de bekendste, rijkste Schriftgedeelten, dat ge boven deze meditatie afgedrukt ziet. Och, eigenlijk moeten we niet spreken van rijke en minder rijke Schriftgedeelten. Want ook een op het eerste gezicht onbegrijpelijke en weinig beteekenisvolle tekst blijkt soms later, bij nadere beschouwing, een verborgen schat van wijsheid en troost te bevatten. Maar ge begrijpt mijn bedoeling : de bladzijde van den bijbel, waarop het woord staat, waarover we een oogenblik willen mediteeren. Is hierom zoo bekend en geliefd, omdat ze ons een blik gunt in het hart van het Christendom en ons het wezen van het Rijk van Christus onthult.
Laat ik u met enkele woorden het tekstverband in herinnering mogen brengen en het zoo noodig en mogelijk, verduidelijken.
De Heere Jezus is door het Sanhedrin wegens Godslastering ter dood veroordeeld. Kajafas heeft met een vroom gebaar zijn kleed gescheurd. Jezus van Nazareth heeft zich genoemd de Christus, de Zoon des levenden Gods. Welnu, wat hebben de heeren nog meer beschuldiging van noode ? Hij is des doods schuldig. Alleen maar jammer, dat het Sanhedrin wel een doodvonnis vellen, doch het niet ten uitvoer brengen mag zonder toestemming van den romeinschen landvoogd. Maar hoe zij pruttelen en mopperen, zij moeten zich aan de wet onderwerpen, en daarom brengen zij Jezus van Kajafas naar het rechthuis van Pilatus. De vrome leden van den joodschen raad passen er echter wel voor op, dat zij geen voet in het huis van een onbesnedene zetten, want dan zouden zij wegens verontreiniging het pascha niet mogen eten. Weé u, gij schriftgeleerden en farizeën, gij geveinsden ! want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en ongerechtigheid
Pilatus, de romeinsche stadhouder, kan zich niet van de zaak afmaken. Maar tusschen de regels lezen we toch heel duidelijk zijn wrevel.
Nu dit weer I Moeilijk volk om te regeeren, die Joden ! Hij benijdt misschien wel zijn collega's, die aan het hoofd van het bestuur van een gemakkelijker en gemoedelijker volk geplaatst werden !
Zooveel is in een onderhoud met de leidslieden van het volk, vóór het rechthuis, den stadhouder duidelijk geworden, dat de mensch, die voor hem gebracht is, schuldig moet zijn aan opstand tegen het romeinsche gezag. Nu, deze Jezus van Nazareth is niet de eerste, en zal ook wel de laatste niet geweest zijn, die poogt het romeinsche juk af te werpen. Maar hoe het zij, deze beschuldiging is te ernstig, dan dat de stadhouder er zich met een glimlachs en een schouderophalen van af zou kunnen maken.
Officieel stelt Pilatus den Heiland dan de vraag : Zijt gij de Koning der Joden ? Het antwoord, dat Christus geeft — zegt gij dit van uzelf of hebben het u anderen van mij gezegd — houdt een verwijt voor Pilatus in. Immers, hij heeft van tevoren de zaak niet ernstig onderzocht en gaat slechts af op losse beschuldigingen van de overpriesters en schriftgeleerden, die hij eigenlijk maar bij geruchte heeft vernomen. De leidslieden van het volk hebben . Alleen maar op Pilatus' vraag : Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen mensch, geantwoord : , Indien deze geen kwaaddoener ware, zoo zouden wij hem u niet overgeleverd hebben.
Doch het wederwoord van den Heere Jezus laat reeds doorschemeren dat Christus straks de goede belijdenis onder Pontius Pilatus zal afleggen. Want Hij ontkent het niet, dat Hij een Koning is. Hij begint zich zelf niet heftig te ontschuldigen, door Zijn aanklagers te beschuldigen : ze begrijpen me niet, Mijn volksgenooten ! Werkelijk, heer rechter. Ik zoek geen aardsche macht; Ik ben van zins en willens om Mij aan het gezag van den keizer te Rome, te onderwerpen. Waardig en onverschrokken vraagt de Zone Gods slechts dit: Zegt gij dit van uzelf of hebben anderen u dit van Mij gezegd?
Pilatus heeft de verborgen beschuldiging gevoeld. En is verontwaardigd. Ben ik een Jood ? Al de verachting voor het volk, dat hij haatte, zal hy in deze vraag hebben gelegd. Liever zou hij zich met al die rumoer en last veroorzakende joodsch-pplitiek-religieuze kwesties niet inlaten. Maar 't moet nu eenmaal. En daarom : Wat hebt gij gedaan ?
'Geen zweem van angst voor den ruwen toon van den landvoogd verraadt de blik of het woord des Heeren, als Hij rustig' en vol koninklijke waardigheid antwoordt : Mijn Rijk is niet van deze wereld.
Zelfs Pilatus komt onder den indruk van dit woord van den Zaligmaker. Maar aan den anderen kant vindt hy het zoo uitermate belachelijk, dat die gebonden man, die nu letterlijk niets aan zich heeft, dat aan een koning doet denken, behalve dan misschien die oogen en die stem, over een Rijk en over Koningschap spreekt.
En een bekend schrijver zal wel gelijk hebben, als hij veronderstelt, dat in Pilatus' vraag : Zijt gij dan een koning ? bevreemding, spot en onderdrukte ontroering op zonderlinge wijze vermengd zijn.
Zijt gij dan een Koning ? Dat is met betrekking tot Christus wel echt een vraag van het natuurlijke hart. Neen, dat kan een heiden als Pilatus, die aan het .begrip koning onlosmakelijk verbindt uitwendige pracht, schittering, geweld, dwang, rijkdom, eer, aanzien, zich niet indenken, dat een mensch zonder zwaard en met een eenvoudig gewaad. Koning kan zijn ! En neen, dat kunnen wy ons van natuur toch ook niet indenken, dat een kind in de kribbe en een verlaten kruiseling, die ellendig sterft. Koning kan zijn !
Is het dan zoo heel verwonderlijk, dat onze tijd weer naar een Heiland gaat vragen, van zuiver ras, een krachtmensch, die zijn vijanden wel leeren zal, met geweld van wapenen ? Pas op, zeg niets van het Christendom van hen, die in de plaats van den Man van Smarten een barbaarschen heros willen stellen. Want zij hebben de begeerte van het natuurlijke hart, het verlangen van den onherboren mensch aan hun zijde. En wij, die toch nog altijd liever buigen voor een Heiland, die zachtmoedig is en nederig van hart, zullen door hun driest geroep overstemd worden. Als het u om menscheneer, straks om een geziene positie te doen is, pas dan toch op. Want merkt ge niet, hoe Jezus de Ariër hoe langer hoe grooter terrein wint ? Hoort ge niet, hoe de roep om een Koning met een zwaard steeds meer aanzwelt ? ? En leest ge op de gezichten van de menschen niet de verachting voor een gebonden Jezus, die zachtmoedlgen, treurenden, vredemakers, vervolgden zalig spreekt ? Allerwegen beluistert het doorboorde oor de met meer of minder minachting uitgesproken vraag : Zijt gij dan een Koning ? Het Christendom - en ook Christus - moet pasklaar gemaakt worden voor onzen nieuwen tijd. Een verwereldlijkt Christendom met een verwereldlijkten Christus ! Een Christendom, waarin voor een gebonden Christus geen plaats meer zijn zal. Wij willen niet, dat deze Koning over ons zij ! Wij begeeren niet een Koning, die dient, maar die gediend wordt.
Doch — laten we eerlijk zijn en onszelf niet verschuilen achter bedekte of niet .bedekte beschuldigingen, die wij uitspreken aan het adres van wat wij de wereld noemen, 't Is zoo goedkoop en gevaarlijk om zich een air van zuiverheid en vroomheid aan te matigen.
We zijn er niet, als we weten, hoe het bij een ander niet moet zijn, maar slechts dan, indien we zelf den rechten weg bewandelen. We zijn er niet met het: „Och, och, wat is onze tijd toch diep gezonken" zeggen, en ons dan verder geruststellen met het uiterlijke vasthouden aan overgeleverde geloofsvoorstellingen.
Het hart is arglistig, meer dan eenig ding. Wij probeeren altijd weer een grond te maken van wat geen grond is. We houden voor echt wat schijn, we houden voor voldoende, wat nog maar het allereerste begin is. We weten heel goed, dat het in de wereld niet is, zooals het behoort te zijn. We moeten echter méér weten ; dit n.l., dat het bij ons wel is, zooals het behoort te zijn.
En dan slechts mogen we gerust wezen, als wij den gebonden en verguisden Koning in zijn schoonheid gezien hebben, als wij den Koning aangebeden hebben in het Kindeke in de kribbe, in den rabbi, die het land doorging, leerende — en hoe hard was menigmaal zijn rede ! — en goeddoende, in den kruiseling op Golgotha.
Nooit zal één mensch uit zichzelf van Jezus zeggen : Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen. Gods genade moet ons oog verlichten. Niet, om een vluchtige, misschien kunstzinnige aandoening te wekken, maar om uiting te geven aan onze verachting voor een Koning met een kruis, in plaats van een troon, spreekt de mensch van nature het: : Is dat, is dat mijn Koning? Is die gewonde, bebloede, de wensch van mijn hart ? Neen, hij heeft inderdaad geen gedaante noch heerlijkheid — Jesaja heeft wel gelijk I — en als wij hem aanzien, dan is er geen gestalte, dat wij hem zouden begeeren. We verbergen het aangezicht voor hem en we verachten, in stee van achten, hem.
Is dat, is dat mijn koning ? Neen, neen ! Neem weg, kruis hem !
Wanneer wordt deze koning ons nu dierbaar ? Kan dat dan ? Is het werkelijk mogelijk, dat de onwaardigste onder de menschen ons dierbaar wordt ? Is het denkbaar, dat we een Man van Smarten als onzen Koning gaan aanbidden ? Ge haalt ongeloovig de schouders op en glimlacht : dan moet er toch zeker een wonder geschieden. Nu ja, dat moet ook plaats vinden. En het vindt telkens, door Gods genade, ook plaats. Dwaze menschen, die beweren, dat er geen wonderen meer gebeuren ! Dit is toch wel het allergrootste wonder, dat een hoogmoedige mensch, die zichzelf koning waant, en zich zoo heel best zelf helpen kan, knielen gaat voor een gespuwden en .gesmaden en gebonden Jezus!
O, lieve lezers, wilt ge gelukkig worden ? Ik zeg niet: grijp Jezus maar aan. Want dat kunt ge niet en dat wilt ge niet. Maar ik zeg wel: bid, of de Heere u aan uzelf wil ontdekken, opdat ge u leert kennen, meer en meer, als spotkoningen, gevallen koningen, koningen in ballingschap. Dan zult ge ook gaan verstaan, dat die Koning, aan Wien Pilatus eens ongeloovig vroeg : zijt gij dan een Koning ? , u allen weer oprichten kan uit uw vreeselijken val, u weer stellen in de vrijheid der kinderen Gods.
Ja waarlijk. Hij is een Koning — gij zegt dat ik een Koning ben ; aldus Jezus tot Pilatus — een Koning, die 'het zaligst lot, ver boven alle goön kan schenken. Hij wil zondaren, die zich als doodsschuldigen, de hoogste straf naar lichaam en ziel waardig, aan Hem leerden overgeven, maken tot koningen en priesteren God en den Vader. Ja, door Hem zult ge als koningen heerschen op aarde. In Christus, die u kracht geeft, zijt ge meer dan overwinnaar over uw begeerten, lusten, driften, uw aanvechtingen, bestrijdingen, geestelijke en maatschappelijke moeilijkheden. Ja, in en door en met Hem zult ge zelfs den dood overwinnen : Dood, waar is uw prikkel, hel, waar is uw overwinning ?
Zalig, driewerf zalig de mensch, die door de kracht van den Heiligen Geest, de grendels van de deur van zijn hart schoof, zoodat de Koning, de Vorst, zoo groot in eer, binnen rijden kon! Zalig, driewerf zalig de mensch, die burger werd van dat Koninkrijk, dat niet van deze wereld is, dat niet komt met uiterlijk gelaat, dat niet bestaat in woorden, maar in kracht.
Maar arm daarentegen hij, die zich koningen schept naar eigen keus en behagen en niet buigt voor onzen Koning, die van Israels God is gegeven. Onze Koning is een geschenk van het Alvermogen, terwijl de koningen der wereld gecreëerd zijn door het schepsel, en dus tijdelijk en dus vergankelijk en dus niet in staat om de diepste behoeften van onze ziel te bevredigen ! Christus is door den Vader verordineerd tot onzen eeuwigen Koning. Het is de Heere, de levende God, de God des Verbonds, die onzen Koning met den Heiligen Geest gezalfd heeft over Sion, den berg Zijner heiligheid. Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn.
Och, wereld, houdt dan maar uw koningen, uw „sterke mannen", uw koningen in het rijk van wetenschap, kunst, techniek. O neen, we verachten de goede gaven, die de Heere in Zijn algemeene genade ons schenkt, niet. We aanvaarden dankbaar de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. We ontvluchten de cultuur niet. En toch doen we geen woord af van dat: houdt uw koningen maar. Niet in hoogmoed, eigengerechtigheid zeggen we het, maar met een door dankbaarheid vochtig oog. Wat onderscheidt mij, Heere, dat ik door windselen en spotmantels en doornenkronen heen mag zien ! Ik ben toch niet beter dan de velen, voor wie het kruis een ergernis is i' Waarom is het mij dan symbool van de kracht, de liefde, de wijsheid Gods ? En de ontdekte ziel stamelt: genade alleen, vrije, souvereine genade alleen.
Zijt gij dan een Koning ? Schamper maar wereld, en spot maar. Satan !
Al roept ge al de legermachten der duisternis op — en dat doet ge — het Rijk van den Koning breekt met kracht door. Van de dagen van Johannes den Dooper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers, die tevens zachtmoedigen en vreedzamen zijn, nemen het met geweld. Niet met het geweld van zwaarden en stokken, maar door de kracht van 's Heeren Geest.
Koning is Christus, Overwinnaar, Christus Triumfator.! Koning, als Schepper ; want zonder het Woord is geen ding geschapen, dat geschapen is meer nog, Koning.als Verlosser van een volk, dat met ijzeren ketenen, achter koperen deuren gebonden zat.
Zijt gij dan een Koning ? Ja, God zij dank, ja en nog eens ja ! Hoort het, gij aarde, zee en eiland en verheugt u in uw Heiland!
Want Zijn scepter is een scepter van recht en gerechtigheid. Zijn juk is zacht en zijn last is licht. In het licht van het Koninkrijk van Christus verschijnt al het aardsche in zijn armzalige gestalte en moeten al de wereldsche koningen met hun heiren wegvluchten.
O, wij zijn veel te lauw in onzen dienst van den Koning. Ja, hoe menigmaal onteeren en bedroeven wij Hem! Laten we Hem ootmoedig om vergeving smeeken. Indien wij onze zonden belijden, ontfermt zich onze Koning zeventig maal zeven maal op het gebed.
Dienstknechten van dezen Koning te mogen zijn, dat maakt het leven nog eens de moeite van het leven waard. Dat schenkt volkomen bevrediging, dat maakt ons diep en innig gelukkig, maar wat het aller-allermeeste beteekent, dat veroorzaakt, dat God weer aan Zijn eer komt. Want slechts als wij ons heel dicht achter onzen Koning houden en in Zijn wapenrusting staan, kunnen wij leven tot eer van den Allerhoogste.
En dan, de overwinning is zeker. Donker zijn de tijden, die wij beleven. Als we ons niet sterk vergissen, staat de eindworsteling van het rijk der duisternis en het Rijk des lichts voor de deur. Zware tijden zullen aanbreken, maar geen nood, hoop op den Heer, den Koning, gij vromen !
De overwinning is aan de zijde van Christus. Dan zal de volle heerlijkheid aanbreken als ook volle werkelijkheid zal zijn geworden het woord van één van de ouderlingen : de Leeuw, die uit den stam van Juda is, de wortel Davids, heeft overwonnen, en alle tong zal moeten belijden, dat Christus is de Koning der Koningen en de Heere der Heeren.
Geen macht ter wereld zal stand houden bü de grootheid van den nu nog veelszins gesmaden, verachten, gehaten Koning van het Rijk van genade en waarheid, gerechtigheid en heiligheid, barmhartigheid en liefde, maar Elk der vorsten zal zich buigen En vallen voor Hem neer; Al 't heidendom Zijn lof getuigen, Dienstvaardlg tot Zijn eer.

Suawoude.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's