Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

IN GODS HANDEN.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus, roepende met groote stem, zeide : Vader, In Uw handen beveel ik mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest. Lukas 23 vs. 46.

Lukas' verhaal van de kruisiging van Jezus is om meer dan één reden voor ons van bijzondere waarde. Hij alleen van al de evangelie-schrijvers heeft ons bewaard, wat Jezus zeide op het oogenblik, dat Hij met de twee kwaaddoeners aan het kruis werd genageld. Degenen, die met dat werk belast waren, kregen heel wat te hooren en waren heel wat gewend. Vloeken, kermen, om hulp schreeuwen, smeeken om toch maar terstond te mogen sterven, en in' het beste geval een gesnik als een gebed van boetvaardigheid om Gods vergeving in dezen uitersten nood.
Deze Gekruiste bad ook; maar een gebed, zooals de kruiswacht en de omstanders nog nooit van hun leven hadden hooren spreken : Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Hiermee begint Lukas' verhaal van het kruislijden van Jezus ; en het eindigt met ons te vertellen, wat als tekst boven deze lijdensoverdenking staat. Daartusschen verhaalt hij ook, zooals de andere evangelisten, van den schimp en den spot van het volk. En ook van het drie uur lange duister op Golgotha. Uit de andere evangeliën weten we, welke angstige klacht van Godverlatenheid in dat 'donker uit Jezus' hart werd geperst. Maar dan, als het tegen het einde loopt van dit lijden, als de dood nadert, weet Lukas nog van een ander woord, waarmee Jezus gestorven is. IViattheus en Markus zeggen alleen, dat deze kruiseling met een luiden kreet, „een groote stem", is heengegaan. Maar Lukas weet, wat Jezus zoo luid heeft geroepen. En Jezus, roepende met groote stem, zeide : Vader, in Uw handen beveel ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest.
Jezus alles volbracht hebbende, Jezus aan het kruis - in den spot en de macht der hel besloten, en Zichzelf als gehoorzame en gewillige knecht van God zoo gering en niets achtend, dat Hij ook daarin wil zijn. Hij daarin met degenen, die om hun schulden rechtens onder de macht en de heerschappij van den Booze zijn, Jezus den dood stervend van den allerverworpensten mensch op aarde, den dood van degenen, voor wie er geen enkele verwachting meer was, bij God niet en bij de menschen niet, den dood, die het merk droeg van den vloek en van het misnoegen des Heeren, Jezus riep nochtans met een groote stem: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest.
En Jezus riep het met een groote stem ; Hij riep het luide, zoodat allen het konden hooren. Hij riep het zoó, dat het door alle tijden heen zou kunnen klinken voor menschen in stervensnood en in gewetensnood.
En Hij riep het zoó dat nu allerwegen, tot degenen, die al hun leven in vreeze des doods gevangen zijn, en die zich om het kwaad, dat zij gedaan hebben, rechtens ver van Gods goedertierenheid af weten; tot die allen gezegd kan worden : hoort gij het ? Jezus Christus is zoo roepende, gestorven. Hij heeft met Zijn geest Zijn gansche volbrachte werk in de Vaderhanden van God gesteld, in zulk, een overgave van al het Zijne, dat gij getroost al uw zorg en bekommernis en ongetroostheid in Gods almachtige en getrouwe handen moogt neerleggen, ja, veel meer, nog vóór Zijn verzoende aangezicht.
Die laatste woorden zelf, waarmee Jezus, volgens Lukas' evangelie-verhaal, aan het kruis in den dood is gegaan, zijn woordelijk aangehaald uit Psalm 31. Het is opmerkelijk om er op te letten, hoe Jezus, onze Heere, Zijn gansche leven lang uit de psalmen en de profeten geleefd heeft. Hij heeft hierin waarlijk meer dan één onzer geleefd bij alle woord, dat uit den mond Gods uitgaat. Hij heeft, toen de Verzoeker Hem aan het begin van Zijn roeping onzeker zocht te maken en ongehoorzaam, weerstand geboden met een Schriftwoord. Hij heeft ook in Zijn laatsten gang en in Zijn laatsten strijd Zich vastgehouden aan psalm-woorden, in psalm-woorden troost en sterkte gevonden. In Zijn allergrootsten angst en aanvechting aan het kruis heeft onze Heiland in een psalm-woord Zijn benauwdheid uitgesproken.
Maar ook nu Jezus, daar doorheen gekomen. Zijn leven vrijwillig aflegt. Zichzelf geheel en al laat verbrijzelen, nu grijpt Hij, om nochtans, tegen alles in, wat aan Hem geschiedt. Zijn geloovig vertrouwen op God alleen uit te spreken, een psalm-woord : Vader, in Uw handen beveel ik Mijn geest.
Zooals David in Psalm 31 gebeden heeft: Doe mij uitgaan uit het net, dat zij voor mij verborgen hebben ; want Gij zijt mijn Sterkte. In Uw handen beveel ik mijn geest; Gij hebt mij verlost, HEERE, Gij God der waarheid.
Maar nu het eigenaardige onderscheid, al zijn het dezelfde woorden, zooals David het bad, èn hoe en waartoe Jezus het heeft gebeden.
David bad zoo, gelijk uit den heelen psalm blijkt, om door God gered te worden van den dood. Zooals Gods hand hem al zoo vaak had uitgered uit de hand zijner vijanden en hem, in 't geen waarmee ze zijn leven benauwden ruimte had gemaakt, zoo vraagt hij ook hier : Heere, laat Uw hand mij wederom beschermen. Als ik maar in Uw hand ben, dan zullen alle aanslagen tegen mijn leven niets vermogen. En David moet in dezen zelfden psalm, als hij aan zijn dood denkt, bidden : wees mij genadig, HEERE, want mij is bange. En in Uw handen beveel ik mijn geest, om toch nog te mogen blijven leven.
En zooals David hier gebeden heeft, zoo bidden wij allen, als wij in werkelijk levensgevaar zijn en iets van Gods vreeze kennen en we danken er ootmoedig voor al de keeren, dat Gods almachtige hand ons gered heeft; maar wij gevoelen ook, hoe, als het er op aankomt, in stervensnood, ons gebed niet anders wezen kan dan eeri : wees ons genadig, Heere, want ons is bange.
Maar nu Jezus, onze Heere.
Hij, de groote Davidszoon, die ergens in de Heilige Schrift genoemd wordt „de wortel en het geslacht van David", Hij bidt deze zelfde woorden : in Uw handen beveel ik Mijn geest. Maar niet om er mee den dood te ontgaan ; maar om er zichzelf geheel en al, en gewillig i n den dood mee over te geven. En Hij bidt deze woorden, nadat Hij Zich heeft laten binden en geeselen en kruisigen door Zijn vijanden en terwijl Hij lijdt, waar David zijn leven lang zoo bang voor geweest is, in de handen van menschen gevallen — van het ongoedertieren volk.
En Jezus, Die naar Zijn eigen woord macht had Zijn leven af te leggen, maar ook om Zijn leven te behouden. Hij legt het als een geheel geofferd leven, als een leven ten vloek-en schandhout verwezen, in de handen van God. Anderen heeft Hij verlost; Zichzelf wil Hij niet verlossen. En Hij belast en beladen met alles, alle schuld en alle zonden, waarom wij den Heere van hemel en van aarde moeten bidden : Heere, wees ons genadig, Hij gaat den weg, dien wij er mee moesten gaan. Maar zelfs als Hij den allerlaatsten en allerbittersten gang ervan gaan moet, den dood aan het kruis als de bezoldiging der zonden, dan spreekt deze Gekruiste geen gebed voor zichzelf uit om genade voor Zijn ziel, dan is Hem niet bange voor het rechtvaardige oordeel van God ; neen, dan roept Hij : Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijn geest.
Hij, die geen zonden gekend heeft, Hij laat Zich aan Zijn kruis tot zonde maken en toch en nochtans bidt hij, als Hij in aller plaats het loon der zonde ontvangt: Vader. Vader in Uw handen beveel Ik Mijn Geest, beveel Ik Mijn leven en Mijn dood. Mijn ziel. Mijn lijden en Mijn gehoorzaamheid.
Er staat zoo veelbeteekenend achter, M.L. : en als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest. Ja, dit sterven is in Gods handen gekomen ; en om der wille van dit woord aan het einde van Zijn kruislijden kan deze Gekruiste aan het begin van Zijn kruislijden bidden, voorbidden voor de schuld van de anderen : Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen.
Eh Jezus is niet alleen dood geweest, maar Hij leeft tot in alle eeuwigheid. God de Vader heeft Jezus' ziel in de hel niet verlaten en niet toegelaten, dat deze Heilige het verderf aanschouwde ; en de Gekruiste is de Levensvorst.
En dit sterven staat in alle eeuwigheid bij God om ons hart tot levensgenade en tot stervenstroost te zijn. Om der wille van dit sterven, dat wij op den Goeden Vrijdag herdenken, is iedere oprechte bede : wees mij genadig, o Heere, een verhoorde bede, en worden wij op Jezus Christus in geloove ziend, er zelfs toe verwaardigd, dat wij de woorden, waarmee Jezus gestorven is, ook mogen bidden, zoo als Hij ze eerst voor ons gebeden heeft. Gelijk wij het van Stefanus in Hand. 7 lezen, dat hij stierf onder de steenworpen uit de hand zijner vijanden, van buiten benauwd, maar van binnen, in de ruimte van de genade staande door het bloed van Jezus en dat hij stervend kon bidden: Heere Jezus, ontvang mijn geest.
En Jezus roepende met groote stem, zeide : Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En.als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest.
M.L. De overdenking van het laatste woord van Jezus, en dat hierom bij Hem en bij geen ander ons heil is, lezen we niet zonder dat dit woord ons ten oordeel óf ten voordeel is. „Bekeert u en gelooft het Evangelie", zoo klinkt het ook hier. En dit woord ontneemt ons elke verontschuldiging om in de zonden te blijven ; om, nu wij van dezen dood getuige zijn geweest, ons heil te blijven zoeken in dingen, waarin ten laatste alleen onheil en schuld en verderf en dood over blijft. En nu Jezus' Heilandsstem ons tot Zich roept door alle tijden heen, ook door de verwarring van dezen tijd, in het gezantschap van Zijnentwege onder ons, het woord der prediking, nu is er geen grooter zonde, dan dat we volharden in de boosheid en in de ongerechtigheden en ons hart onbekeerlijk blijft. En voor die Christus' bloed en kruis verachten blijft geen genade meer over.
Van de scharen, die samen gekomen waren om dit te aanschouwen, die daar eerst hadden staan spotten met den gekruisten Jezus, lezen wij, dat zij „ziende de dingen, die er geschied waren".
Toen gingen naar Jeruzalem, slaande op hun borsten, d.w.z. bij wat daar alles gebeurd is, zijn wij de schuldigen. Tot die belijdenis moeten ook wij leeren komen : Heere, ik ben mee schuldig aan Uw vloekdood ; ook de zonde en boosheid van mijn leven heeft U dit mee gedaan.
Dan is er in dit woord, waarmee Jezus gestorven is aan het kruis, een uitnemende troost. En deze troost strekt zich zeer wijd uit en tot zeer velen. Want Jezus sterft aan het kruis niet alleen den dood van de zondaren; Jezus sterft den dood vóór de zondaren. Hij betaalt in Zijn sterven een volkomen rantsoen voor de zonden en Hij brengt in Zijn lijden en dood een eeuwige gerechtigheid aan.
En Hij stelt met het laatste woord, dat Zijn stervenden mond heeft gesproken. Zijn. gewillige gehoorzaamheid en het geduld van Zijn lijden en dragen van de straf zoo met macht in Gods handen, dat wij nu al het onze, onze zonden, onze krachteloosheid, ons gebrek aan geloof en de weifelingen van ons hart ook in Gods handen mogen stellen. En Jezus' laatste woord is ons als een erfenis van Hem, waar we uit louter genade en om niet deel aan mogen hebben, om in dit woord van onzen Heiland tot den hoogen God in den hemel te naderen en alzoo tot Hem te spreken : onze Vader in de hemelen ; vergeef ons onze schulden, en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze.
En de verhooring van dit gebed is gewis en zeker, om Jezus' wil.
Want nu Jezus Christus, onze Heere, Zijn volmaakte offerande in Gods handen gesteld heeft, nu heilagen wij aan God, met al ons gebrek en onze armoede aan geestelijk leven en aan geestelijk goed in Gods handen te stellen, alles wat ons bevreesd en beangst en onzeker maakt, alles, v/aar over wij te klagen hebben bij onszelf.
Dat alles wil God van ons hebben ; dat wil Hij om Christus' wil van ons aannemen. Want in deze offeranden van een verbroken en verslagen geest komt allermeest Gods heerlijkheid uit in de gemeente, Gods barmhartigheid over Zijn volk. Zoo alleen toch maar zijn we tot lof van God en ontvangt het eenige offer van onzen gekruisten Heere roem en heerlijkheid. En dat dit het eenige offer is, dat aan God behaagt.
En geloofd zij Jezus Christus tot in eeuwigheid.
Moerkapelle,

J.E. Uitman

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's