Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 6 : 1, 2. En het geschiedde als de menschen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters getooren werden, dat Gods zonen de dochteren der menschen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkoren hadden.

3de Serie.
IV.
De vrucht der wedergeboorte is dus van den beginne in Gods Kerk een zien van Gods Koninkrijk. En deze geheel eenige wereldbeschouwing, die het uitsluitend eigendom van Gods gemeente is, heeft nu van den aanvang af ten gevolge eene nuchtere waardeering van hetgeen er is geschied. Al de volken der oudheid, die een hooge cultuur zich verworven hadden, onderscheidden zich door eene dichterlijke phantasie, die de mythen doet geboren worden. Doch de Heilige Geest werkt in het gemeente-bewustzijn reinigend en zuiverend, schept in haar eene beschouwing, waarvan wij zouden kunnen zeggen, dat zij ëën wetenschappelijk karakter draagt, in zooverre namelijk, dat zij de mythologische trekken van hetgeen door de volken langs den weg der traditie wordt overgedragen op de toekomstige geslachten, wegwischt en de menschen weder tot werkelijke menschen, tot menschen van vleesch en Moed maakt. En zoo begint dit hoofdstuk met ons te verplaatsen in het werkelijke leven van de oude wereld. En het blijkt terstond, dat het destijds niet wezenlijk anders met de menschheid gesteld was dan thans.
De ervaring leert, dat de goddeloosheid der menschen met hun aantal gelijken tred houdt. Zie maar naar de ontwikkeling onzer moderne cultuur, met hare groote steden. Deze groote steden zijn het natuurlijk resultaat van het economisch leven. Van oude tijden af viel het op, dat de groote steden voor het godsdienstig, zedelijk leven der massa, die er woonde, niet gunstig werkten. Reeds Seneca heeft aan zijne moeder Helvia geschreven, dat er geene soort van menschen op te noemen was, die in de stad niet gevonden werd, want de inwoners waren uit alle oorden der aarde saamgevloeid. De eerzucht dreef ze er heen of hun ambt, maar ook waren er, die er kwamen om te brassen en te zwelgen. Er waren er om de wetenschap en voor den schouwburg, voor de vriendschap, maar ook waren er strevers en er waren er, die hunne schoonheid te koop 'boden, anderen hunne welsprekendheid. Alles, zoo zegt hij, komt naar de stad, waar deugden en misdaden voor hooge prijzen worden aangeboden. De beteekenis, die het aantal heeft voor de ontzedelijking, is reeds in de oude wereld bekend geweest. En het behoeft ook niet te verwonderen, want de zonde werkt en woelt in elke menschenziel. Zij leidt er de menschen toe zich te verbergen, weg te schuilen in de duisternis. En de enkeling gaat onder de massa als te loor. Hij wordt nauwelijks geteld onder de zich voortspoedende menigte. Daarbij komt, dat zooals er onder de kinderen Gods eene samenbinding is, zoodat zij zich tot elkander getrokken gevoelen, het óoik zoo is met de macht der zonde. Ook zij bindt de menschen saam, zoodat soms: gehoord kan worden de verbaasde vraag : hoe is het mogelijk, dat zij elkander vonden ? Er zijn geheime magnetische krachten, die menschen tot menschen brengen. En dat kunnen zijn krachten, die uitgaan van het werk des Heiligen Geestes, maar óok omgekeerd, satanische krachten, die menschen tot vrienden maken. In dat laatste geval wordt de kracht der zonde vermenigvuldigd. Onder de massa is zooveel verborgen werkzaam, dat ten slotte in een vlam van ongerechtigheid uitslaat.
Zoo begint nu dit hoofdstuk, dat den ondergang der oude wereld inluidt, met de mededeeling, dat de menschen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen. Er was dus eene groote toename der bevolking ingetreden. In den beginne moet deze vermeerdering wel zeer snel zijn geschied. Allereerst reeds daarom, dat de levensduur der eerste geslachten zooveel grooter was dan die der latere menschheid. Wanneer wij zien welke beteekenis de cijfers van de jaren, die den levensduur aangeven, hebben voor onze statistieken der bevolking, dan is er geen twijfel aan of de zeer veel grootere vitaliteit der eerste menschengeslachten moet wel een geweldigen invloed hebben geoefend op de stijging van het getal der menschen. En als nu de, Schrift ons daarvan spreekt en vertolkt wat dienaangaande in de traditie bewaard bleef, dan is het ongetwijfeld hare bedoeling om ons te zeggen, dat de heugenis der menschheid weet van eene zeer groote vermeerdering der geslachten. Het bevolkingsproces leidde tot een zeer snellen groei. Zoo verplaatst zij ons dus in een wereld, rijk aan menschen. Zij leidt ons binnen in eene maatschappij, die zich wijd en zijd uitbreidde en die in evenredigheid daarmede ook een rijke cultuur bezat. Die oude wereld was dus niet slechts reeds eene groote menschenwereld, maar ook eene hoog ontwikkelde. De Kaïnitische cultuurkracht had haar tot een rijk en ook weeldevol leven gebracht. Want de geschiedenis leert steeds, dat cultuurontwikkeling gepaard gaat met levensverrijking en weeldezucht. Daarmede was dus deze oude wereld gekomen in een toestand, die de voorwaarden biedt voor zedelijke verwording.
Het is dus niet van beteekenis ontbloot, dat ons als eene inleiding op de naderende catastrophe wordt meegedeeld, dat de bevolking zoo zeer was toegenomen. Ja, er wordt bij gezegd, dat die vermenigvuldiging nog pas begonnen was, als wilde de Schrift ons daarmede te kennen geven, dat zich voor die vermenigvuldiging nog onberekenbare mogelijkheden ontsloten. De toenmalige menschheid wordt ons geteekend als in zich dragend geweldige ontwikkelingskrachten niet slechts wat het getal aangaat, maar ook wat hare cultuur en hare zedelijke ontwrichting betreft. Zoo wordt ons een blik gegund in dat diepe zedelijke verval, waardoor zij gekenmerkt was. De wereld was volkrijk, was weeldevol, was overgegeven aan de uitgieting der ongerechtigheid. En de aard van haar zondeleven wordt ons beschreven in de mededeeling, dat aan de menschen dochters geboren werden.
Het ligt voor de hand, dat de bedoeling dezer toevoeging niet alleen is om ons te doen verstaan, dat de geboorte van dochters iets bijzonders is in vergelijking met de geboorte der zonen. Van den beginne is het gesproken: man en vrouw schiep Hij ze. En dus is het vanzelfsprekend, dat er niet slechts zonen, maar ook dochters geboren worden. Het zou dus geen zin hebben, als de bedoeling slechts deze was ons te: vertellen, dat er onder degenen, die in deze oude wereld geboren werden, ook dochters waren. De strekking dezer mededeeling is dan ook ongetwijfeld om in bijzondere mate het licht te laten vallen op het vrouwelijk geslacht. Alzoo worden wij daarover ingelicht, dat het sexueele leven in deze oude wereld gedegenereerd was, dat zich op het gebied van het geslachtsleven verschijnselen voordeden, die als gruwelen gebrandmerkt worden. En zoo worden wij door deze eene sobere mededeeling er reeds op voorbereid, dat zich in die oude maatschappij een diep zedelijk verval openbaarde. De Schrift legt nadruk op de geboorte der dochteren om ons daardoor een bijzonder licht te doen opgaan over de sexueele verwording dier dagen. En alzoo krijgt de oudste gemeente Gods reeds een blik in de diepe gronden van het verval harer eigen cultuur. De openbarende daad Gods heeft daarvoor hare oogen geopend, zoodat de Schrift op deze wijze reeds een blik gunt in de oorzaken van het verval van culturen.
Het is een merkwaardig verschijnsel, dat elke ondergaande beschaving teekenen vertoont van een verval in de zeden, een verval, dat niet op zichzelf staat, maar gepaard gaat met ontaarding van het godsdienstig leven der volken. Zoo zijn de oude cultuurvolken van Azië, waaronder ons de profeten van Israël verplaatsen, ondergegaan in zedelijke ontaarding, die met de religieuse ontwikkeling gepaard gaat. Heeft niet Jesaja, , de zoon van Amos, in den last van Babel, dien hij gezien heeft, gezegd : Alzoo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid en de hoovaardigheid der Chaldeën zijn gelijk als God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft ? En zoo heeft hij ook Jeruzalems oordeelen aanigekondigd door nadruk te leggen op de ijdelheid der dochteren van Zion, „ die zich verheffen, en gaan met uitgestrekten hals en lonken met de oogen, al gaande en trippelende daarhenen treden en alsof hare voeten gebonden waren". In dat alles teekent de profeet Jesaja Jeruzalem's zedelijke verwording. En zoo is het ook geweest in de dagen der verschijning van onzen Heere Jezus Christus op de aarde. Ook toen neigde de Romeinsche cultur , misschien wel dank zij de geweldige rijkdommen, die de Romeinen zich verworven hadden, tot den ondergang. En de apostel Paulus spreekt in Rom. 1 van den toorn Gods, die van den hemel geopenbaard wordt over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der menschen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden. En dan somt hij de gruwelen op, die gieriglijk en onbeschaamd worden bedreven, hoe zij in de eerste plaats godsdienstig zijn vervallen. God kennende, hebben Bij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt. Zijne heerlijkheid hadden zij veranderd in de gelijkenis eens beelds, maar zij waren ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinheid om hunne lichamen onder elkander te onteeren. Ja, hij wijst er zelfs op, dat het zedelijk verval zoó diep was, dat ook hunne vrouwen in de vuilste ontucht verzonken waren.
Zoo wordt ons door den apostel Paulus een blik gegund in den poel van zedelijk verderf, waarin de maatschappij verzonken was, waarin Christus en 'Zijne eerste discipelen optraden. En zoo wordt het duidelijk, dat een paar eeuwen later die Romeinsche cultuur tot ondergang gedoemd bleek. Christus, de Verrezene, heeft toen op hare puinhoopen eene nieuwe cultuur doen opkomen. En wie nu naar onze dagen ziet, voor dien kan het niet verborgen blijven, dat onze moderne Westersche cultuur tot ondergang neigt. Overal zien wij in de wereld de ontbindende krachten werkzaam, zien wij de zedelijke ontwrichting op elk gebied en onder alle volken op de vreeselijkste wyze hare verwoestingen aanrichten te midden der weelde van het moderne leven. Wij zien het ook onder ons volk. Die zelfde verschijnselen, die zelfde sexueele ontucht, diezelfde (goddeloosheid, maar ook diezelfde neiging tot den ondergang, zijn onder ons waar te nemen. Daarom juist zijn deze dagen zoo ontroerend ernstig, dat zij de teekenen dragen van het verderf. Gods Woord laat ons over de geschiedenis der eerste wereld het licht opgaan, want ook deze dingen zijn tot onze leering geschreven, opdat wij den Heere zullen zoeken, zullen verstaan, dat in bekeering tot Hem alleen redding mogelijk is.
Het is dus niet van belang ontbloot, dat ons van de oude wereld wordt gezegd, dat „hun dochters geboren werden". Het is niet maar een ijdele toevoeging, maar het heeft de strekking ons het licht te doen opgaan over het cultuurverval dier dagen, dat den absoluten ondergang inleidde. De verdierlijking van de menschheid dier dagen wordt er door aangewezen. De Kaïnieten hadden een grootsch cultuurwerk tot stand gebracht en te midden dezer wereld waren er ook nog de uitverkoren geslachten, die den Naam des Heeren aanriepen. Maar de invloed dezer laatsten taande. Zij werden hoe langer hoe meer teruggedrongen, de wereldsche cultuur groeide verre boven het hoofd van Gods gemeente. En ook die gemeente onderging er den invloed van. Haar geestelijk leven zonk in en de kinderen der Kerk werden wereldgelijkvormig. De stemme des Woords verzwakte, werd overstemd door het geruisch der wereld. Het zout werd smakeloos. De Heere Jezus heeft zelve het ons aldus omschreven : „Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende". Zoo leefden zij in onbezorgdheid niet alleen, maar zorgeloos. Zij gaven zich geen rekenschap, zelfs niet toen Noach in de ark ging, toen de ure des oordeels was gekomen. Zij bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam. Alzoo, zegt Hij, zal ook zijn de toekomst van den Zoon des menschen. En deze dagen wijzen op den ondergang. De Heere houdt het ons voor, opdat wij tot Hem ons zullen bekeeren en onze ziel uitdragen als een buit.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 april 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 april 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's