Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

HEERLIJK TROOSTWOORD !

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het huis mijns Vaders zijn vele woningen ; anderszins zou Ik het u gezegd hebben; ik ga heen om u plaats te bereiden. En zoo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zoo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben. Johannes 14 vers 2—4.

„Kinderkens, nog een kleinen tijd ben ik bij u", zoo sprak Jezus tot Zijne discipelen, toen Hij voor 't laatst in hun midden aanzat aan den Paaschmaaltijd. Straks zou de scheiding plaats hebben. De discipelen ontroerden echter, toen zij deze woorden hoorden. Zij lagen zoo aan Hem gebonden door geestelijke banden, door Hem zelf uit genade gelegd. Zij hadden Hem liever gekregen dan de geheele wereld en alles buiten Hem. Zij konden zoo in oprechtheid getuigen : „Heere, tot wien zouden wij heengaan ? Bij U zijn de woorden des eeuwigen levens".
Jezus echter, deze ontroering Zijner discipelen ziende, sprak hun aldus toe : „Uw hart worde niet ontroerd". En Hij, die deze woorden tot hen sprak, was niet een mensch, die vaak troost tegen beter weten in. Neen, Hij deed Zijn discipelen ook verstaan waarom zij geenszins behoefden te ontroeren, hen aanzeggende, dat Hij nog maar een kleinen tijd bij hen zou blijven.
Het zou toch een scheiding zijn tot hun eeuwig nut!
Het zou ook voor hen heerlijke vruchten afwerpen dat Hij heenging op een weg, waarop zij Hem nu niet konden volgen.
Hoort hoe Jezus er op volgen liet: „Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zou Ik het u gezegd hebben ; Ik ga heen om u plaats te bereiden en zoo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zoo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben".
Welk een heerlijk troostwoord voor de discipelen, met het oog op de aanstaande scheiding ! Het was tot hun nut hun eeuwig nut. Het was maar een scheiding voor een tijd, welke eenmaal plaats zou maken voor een eeuwig met Hem vereenigd worden in Zijn Vaderhuis.
„In het huis mijns Vaders.zijn vele woningen", zoo getuigde Jezus dan tot Zijne discipelen; Hij sprak dus van den hemel der heerlijkheid onder 't beeld van een „huis". Niet alsof de Heere zou besloten zijn binnen eene begrensde ruimte, want Hij is toch de Alomtegenwoordige God, Wien de hemel der hemelen niet omvatten kan. Maar in den hemel is Zijn troon ! Daar is Hij bizonder tegenwoordig in Zijn goddelijk Wezen. Daar omringen Hem de legerscharen der engelen en de reeds verloste zielen Zijner van eeuwigheid gekenden.
Welnu, in dat huis-mijns Vaders, zegt Jezus, zijn vele woningen, is plaats voor velen.
„Vele" woningen. ;
Maar spreekt de Heere dan, niet in Zijn Woord van een zalig worden van weinigen, vergeleken bij degenen die verloren gaan ?
Waren het niet weinigen in de dagen van een Noach, Lot, Elia en de profeten, die den Heere vreesden in geest en waarheid, vergeleken bij degenen die zich uitleefden in den dienst der afgoden en in den dienst van zichzelf ?
Heeft Jezus zelf niet gesproken : „Breed is de weg en wijd is de poort, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die op dezelve wandelen, maar de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en „weinigen" zijn er, die dezelve vinden".
Staat er dan niet geschreven : „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren" ?
O, zeker ! 't Waren door alle eeuwen heen maar „weinigen", die den Heere vreesden, in vergelijking met de „velen" die zich vroom of goddeloos uitleefden in den dienst van zichzelf. Ook in onze dagen zijn het er maar „weinigen" te midden van de millioenen naam-Ohristenen. Het is maar een „klein" kuddeken ook in onze dagen, dat er van getuigen mag, hoe het van den Heere gevonden is toen het naar Hem niet zocht en met 'n Groenewegen „zijn weg en zaken" vertellen mag, hoe de Heere hen is ontmoet.
Maar toch zijn in het huis des Vaders „vele" woningen !
Die „weinigen", vergeleken bij degenen die verloren gaan, vormen toch eene schare, die niemand tellen kan!
De Vader heeft in Christus in Zijn huis plaats bereid voor velen ! En het nieuwe lied, dat in het huis des Vaders zal opklinken uit het binnenste der gezaligden, zal een lied zijn dat gezongen zal worden als met eene stem van vele wateren !
Vele.... „woningen".
O, wat ligt in dat woord „woningen" een leven van zaligen troost voor de strijdende Kerk van Christus op aarde. Die in het huis des Vaders opgenomen zullen worden, die zullen er eeuwig „wonen". Adam en Eva moesten om der zonden wil het heerlijk Paradijs weer verlaten ; Israël werd om der zonden wil uit Kanaan weggevoerd in bange ballingschap naar Babel.
De zonde maakt op aarde gedurig gevoelig scheiding tusschen God en de ziele van Gods kind.
Maar die in het Vaderhuis zullen ingaan, die zullen er eeuwig „wonen" ! O, zalig vooruitzicht!
Ja, de discipelen konden deze aanzegging van Jezus vast gelooven. Hij toch was de waarachtige God, zij konden vast vertrouwen op wat Hij hun ook nu aanzegde. „Anderszins zou Ik het u gezegd hebben", voegde Hij er dan ook aan toe. En nu ging Jezus van hen heen, maar waartoe ? Om in dat Vaderhuis met zijn vele woningen plaats te bereiden.... ook voor hen !
Maar moest dan voor de discipelen nog plaats worden bereid ? Heeft de Heere dan niet voor heel Zijn Kerk plaats bereid in Zijn Vaderhuis, reeds vóór de grondlegging der wereld ? Staat dan niet geschreven, dat de Heere spreken zal tot degenen die aan Zijn rechterhand zijn : „Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld" ?
Zeker, God heeft Zijn volk van eeuwigheid reeds plaats bereid in Zijn Vaderhuis, maar in Christus, die Zich in den eeuwigen vrederaad Gods reeds stelde tot een Borg voor dat volk, om voor hen te voldoen aan de onkreukbare gerechtigheid Gods.
De verordineering tot de eeuwige inwoning in Gods Vaderhuis is gegrond in recht, in Hem van Wien we lezen in de Openbaring van Johannes : „Het Lam is geslacht vóór de grondlegging der wereld".
God en Zijn recht zijn één. Hij kan en zal geen enkele zonde door de vingers zien. Zijn recht moet z'n loop hebben en zal 't hebben ! Niemand zal ooit het huis des Vaders bewonen, voor wiens zonden niet is genoeg gedaan aan Gods heilig recht. De verkiezing tot de zaligheid is dan ook gegrond in Hem, die Sion zou verlossen door recht en gerechtigheid.
Maar daarom moest de Christus ook Zijn discipelen verlaten. Hij moest gaan den weg naar het kruis, een hellevaart doorworstelen op Golgotha om Zijn volk voor eeuwig te verlossen van een rechtvaardig verdiende hellevaart en plaats te bereiden door volmaakte vervulling der wet in de hemelsche woningen.
Als Hij echter in den dood gebleven ware, dan kwamen al de Zijnen nog eeuwig om. Met een dooden Jezus bleven ook Zijn discipelen nog eeuwig buiten het Vaderhuis. Maar ten derden dage opende de Vader door Zijn engel de deur van het gevangenhuis des doods, opdat Zijn Zoon zou uitgaan. Toen sprak de Vader het goddelijk „Amen" uit op het: „Het is volbracht".
Toen ging de Borg uit de grafspelonk uit als Overwinnaar van dood en graf, om Zijn volk deelachtig te maken de vruchten van Zijn Borgtochtelijk werk en Hij zond de boodschap tot Zijn discipelen : „Ik vaar op tot Mijnen Vader en tot uwen Vader, tot Mijnen God en uwen God".
Ja, na veertig dagen op aarde te hebben vertoefd, tot verzekering van Zijn Kerk dat Hij waarlijk leefde, waaraan toch alles voor de Zijnen gelegen was, om dan aan hen verschijnende 'hen nog te onderwijzen en te troosten, vaart Hij op tot Zijn Vader, van Wien Hij was uitgegaan, tot redding Zijns volks en tot hun plaatsbereiding daar waar Hij is.
Hij is ingegaan in het binnenste heiligdom om daar te verschijnen met Zijn borgtochtelijk werk voor 's Vaders aangezicht, waarna de Vader Hem zette aan Zijn rechterhand en in Christus is van Gods kant heel Zijn Kerk in den hemel gezet. Ja, in de ure des doods varen zij allen in Hem van stonden aan op tot Zijn Vaderhuis, om daar zalig bij Hem in te wonen eeuwig en altoos!
En ziet, nu troostte Jezus z'n ontroerde discipelen met die persoonlijke aanzegging, dat Hij van hen scheiden moest om hen daar plaats te bereiden.
Ik ga heen, zoo sprak Hij, om „u" plaats te bereiden.
O, welk een aanzegging ! Het zou de discipelen niet gebaat hebben te weten dat in Zijns Vaders huis vele woningen zijn en dat Hij van hen heenging om er anderen plaats te bereiden. Neen, maar nu troostte Hij hen met die persoonlijke aanzegging dat Hij er hen persoonlijk ging plaats bereiden. Op dat woordje „u" kwam het juist voor hen aan !
En als Hij er hen plaats zou bereid hebben, dan zou Hij wederkomen en hen tot Zich nemen, opdat zij ook zijn mochten waar Hij is.
Het zou ten deele plaats 'hebben in de ure van hun dood, maar volkomen ten jongsten dage bij Zijn wederkomst. Dan zou ook hun lichaam worden opgewekt uit het graf door Zijne kracht, om, gelijkvormig gemaakt aan Zijn verheerlijkt lichaam, vereenigd met de ziele, Gods gemeenschap zalig te ervaren tot in eeuwigheid. O, dan geen scheiding meer, maar eeuwig met den Heere !
Ten slotte de vraag, medereiziger naar de eeuwigheid : waar reist gij henen ? O, keer met die vraag eens tot uzelven in waar reis ik heen ? Er is maar ééne schrede tusschen ons en den dood, den tijd en de eeuwigheid. Wat is 't leven! Maar een damp, en de dood wenkt ieder uur, en waar de boom valt, daar zal hij wezen. Welnu, waar zal uw plaats zijn, als ook uw levensboom wordt geveld ? En dat kan toch elk oogenblik geschieden. Heden nog !
Gods Woord zegt het ons aan, dat het sterven in Christus een opvaren is tot het Vaderhuis, een hemelvaart, maar het sterven buiten Christus een hellevaart, een opslaan der oogen in een ander huis, in de aarde des verderfs met zijn vele woningen, om daar ook eeuwig te „blijven". O, dan een verhuizen in de ure des doods naar de woningen van eeuwig Godsgemis en eeuwig verderf.
Welnu, waar reist gij heen ? Weet ge het voor uw eigen persoon, met een zalige wetenschap des geloofs, door den Heiligen Geest gewerkt, dat Hij ook u plaats heeft bereid in Zijn Vaderhuis ?
O, Jezus alleen is de weg tot het Vaderhuis en niemand komt tot den Vader dan door Hem ! Hebt ge dien Jezus reeds leeren zoeken, zijt ge reeds om Hem. verlegen geworden, is Hij u reeds onmisbaar en noodzakelijk geworden voor uw ziel in den weg der zaligmakende ontdekking des Heiligen Geestes ?
Van nature zijn we blind voor ons ongeluk, ellende en verlorenheid in ons zelven en zien we in Christus geen gestalte noch heerlijkheid om Hem te begeeren, en toch, buiten dien Jezus geen leven, maar een eeuwig omkomen. Brengen deze waarheden u aan Gods voeten, als gij nog het leven mist voor uw van nature doode ziel, om van den Heere te vragen om wat niet te missen is tot zaligheid in leven en sterven, voor tijd en eeuwigheid.
Misschien is er onder de lezers wel een, die bij zichzelven zucht: och, dat ik ook eens gelooven mocht dat de Heere is heengegaan om ook mij plaats te bereiden. Bij alles wat ik ervaren heb, mis ik den vrede der ziel, omdat ik nog mis de geloovige omhelzing van Jezus voor eigen hart, in Zijn volbracht Middelaarswerk. Ja, hoeveel bange vreeze kan mijn ziel vervullen hij de gedachten aan dood en eeuwigheid. Alleen in de verzoende betrekking met God in Christus ligt de vrede en troost der ziele, al is de Heere geen dorre woestijn en geen land van uiterste duisternis voor eene bekommerde en uitziende ziel. Luther heeft echter eens gezegd : zoolang een mensch nog iets heeft in zichzelf, kan Christus geen intrek nemen. Bidt daarom maar om doorbrekend, ontdekkend en afbrekend genadewerk des Geestes. Dan zult ge op Gods tijd den Christus Ieeren kennen als de God, die een afgesneden zaak doet op aarde, Zijn Naam alleen ter eere en dat Hij, intrek nemende in de ziel, alles meebrengt.
En gij, die in Christus vrede gevonden hebt met God, in den drieëenigen God ligt uw staat onwankelbaar vast. Maar wat een afwisselend standelijk leven, als vrucht der dagelijksche zonden. Als de Heere Zijn aangezicht verbergt, wat kunt ge dan verschrikt worden en beven voor dood en eeuwigheid. Maar wat zal het eenmaal zijn, als de Heere u voor eeuwig tot Zich nemen zal in Zijn Vaderhuis. Dan voor eeuwig van uzelven verlost, dan een eeuwig rusten van den arbeid der zonde, dan eeuwig met God zalig vereenigd ! Dan een voor eeuwig verbonden worden met degenen, die u reeds zijn voorgereisd naar het Vaderhuis, om den Heere samen met Hem eeuwig groot te maken in de wonderen Zijner hand.
IJsselmuiden.
DE LOOZE.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's