Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE HEMELVAARTSDAG, DE DAG VAN DEN OVERGANG.
Dr. K. Dijk noemt in een van zijn laatste preeken, in den pas verschenen bundel „Met eere gekroond" (uitgave J. H. Kok, Kampen) den Hemelvaartsdag zeer terecht : de dag van den overgang. We laten zijn inleiding op de Hemelvaartspreek hier —zij 't niet woordelijk — volgen : Het werk van onzen Middelaar valt in twee machtige perioden uiteen ; moet althans daarin worden onderscheiden. De eerste is het tijdperk van Zijn omwandeling op aarde, wanneer Hij hier den wil Gods tot onze verlossing volbrengt en de tweede is Zijn zitten ter rechterhand des Vaders in den hemel, waar Hij met eere en heerlijkheid is gekroond.
De eerste omvat Zijn bitter lijden en bang sterven, waarin Hij Gode het rantsoen betaalt en de gerechtigheid voor ons verwierf — en de tweede strekt zich uit tot nu toe en gaat door alle eeuwen als de toepassing van Zijn op Golgotha volbracht werk.
In de eerste overwint Hij den Satan en staat Hij triomfeerend op uit de dooden, — en de tweede is Zijn rijk der duizend jaren, waarin Hij de landen zal maken tot Zijn rijksgebied en Zijn gemeente, van alle taal en volk uitverkoren, vergadert en beschermt en regeert tot in eeuwig­heid.
In de eerste ontsluit Hij voor de Zijnen den weg tot den hemel — en in de tweede bereidt Hij in het Vaderhuis met zijn vele woningen plaats voor al de Zijnen.
En die beide perioden sluiten bij elkaar aan en aan in elkaar over door de hemelvaart van Jezus Christus.
Zijn hemelvaart sluit Zijn werk op aarde af en het Evangelie eindigt dan ook met dezen glorievollen tocht naar het paleis des Vaders — maar diezelfde hemelvaart is ook het begin van Zijn arbeid in den hemel, waar Hij voor ons bidt, waar Hij ons regeert, van waaruit Hij ons zegent en ons de boodschap der genade doet hooren.
Van die machtige beteekenis spreekt Lucas het begin van de Handelingen der apostelen. Lees het eerste vers van het eerste hoofdstuk maar, en dan voelen we, dat aar alle nadruk valt op de woorden : „tot op en dag in welken Hij opgenomen is". De dag van de hemelvaart vormt de overgang van wat Jezus begonnen heeft te doen en te leeren, tot wat Hij voleindigt in den hemel der heerlijkheid. Die schoone dag van Zijn opvaart ten hemel vormt de overgang van het Evangelie naar de Handelingen, van de verwerving tot de toepassing der zaligheid, 't Staat tot elkaar als zaaiïng tot maaiïng : het Evangelie de zaaitijd, de Handelingen de tijd des oogstes (zij 't het begin des oogstes). En de dag van de hemelvaart staat daar tusschen in, als het groote keerpunt en de overgangstijd in de komst van het Koninkrijk der hemelen, dat nu zijn loop door heel de wereld en onder alle creaturen en in het midden van alle talen en geslachten begint, om zijn loop naar Gods raad te volbrengen en te voleindigen, nu Satan overwonnen is en het heil voor Sion verworven.
Het is merkwaardig, hoe in dit verband Lucas zich uitdrukt in de opdracht van het boek de Handelingen.
Lucas, de arts uit Antiochië, richt zich, evenals in het begin van zijn Evangelie, tot een zekeren Theofilus, over wien deze tweevoudige opdracht verrassend licht werpt.
Uit den aanvang van het Evangelie blijkt, dat deze Theofilus een man van hoogen stand was, want Lucas noemt hem „voortreffelijke", of duidelijker vertaald : aanzienlijke Theofiliis ; maar deze titulatuur doet tevens vermoeden, dat hij toen nog niet tot de gemeente behoorde. In den kring der Christenen werd niemand op deze wijze aangesproken. Indien hij een broeder geweest was, zou Lucas wel gezegd hebben : „geliefde broeder", of alléén: O Theofilus, waarom deze man, wiens naam de schoone beteekenis van : „Godsvriend" heeft, zeer waarschijnlijk, toen Lucas zijn Evangelie schreef, nog niet tot het Christelijk geloof was overgegaan, maar alleen als een belangstellend heiden gaarne hoorde van de dingen des Koninkrijks. Welnu, om hem de heerlijkheid van dat rijk te toonen, schrijft Lucas zijn eerste boek. Natuurlijk niet alléén voor hem, maar toch wel bijzonder met het oog op deze zoekende ziel, en de door liefde gedragen arbeid van Paulus' medewerker draagt rijke vrucht.
Het Evangelie van Lucas („naar de beschrijving van Lucas"), waarin voor den ontwikkelden Griek de omwandeling en het werk van den Heiland met groote nauwkeurigheid wordt verhaald, mag het middel zijn om den zoekenden Theofilus te overtuigen van de waarheid van Christus. Want wanneer Lucas dit tweede boek, de Handelingen der Apostelen, aan hem opdraagt, noemt hij hem niet meer „aanzienlijke", doch zonder meer : o Theofilus. De aanzienlijke heiden is voor Jezus gewonnen en een discipel van den Zaligmaker geworden.
Aan hem draagt de arts uit Antiochië ook dit tweede boek op.
En wanneer hij dit doet, herinnert hij hem aan wat de inhoud van het Evangelie is, zeggende : „Het eerste boek heb ik gemaakt, o Theofilus, van al hetgeen Jezus begonnen heeft, beide te doen en te leeren".
Het Evangelie gaat dus over hetgeen Jezus begonnen is te doen en begonnen is te leeren.
En dat loopt „tot op den dag, in welken Hij opgenomen i s".
Hierin ligt de machtige beteekenis van Jezus' hemelvaart aangegeven. Hij staat tusschen het Evangelie en de Handelingen in. Het eerste eindigt met dien glorievollen dag van Jezus' opvaart; het laatste vangt met den dag van de hemelvaart aan.
De eerste periode loopt er op uit — en de tweede vindt in de hemelvaart het begin.
Zóó predikt het Woord Gods ons, dat de hemelvaartsdag is de dag van den overgang.

FASCISME EN NATIONAAL-SOCIALISME.
We kunnen wel merken, dat er belangstelling voor dit onderwerp is. En daarom schrijven we nog maar een artikel over deze belangrijke wereld-aangelegenheid, die ook Nederland raakt, al is het nog niet in die mate als b.v. in Italië en Duitschland — de landen, die veel meer van Communisme en Socialisme èn — van den oorlog te lijden hebben gehad dan óns Vaderland. Want aan de chaos van het na-oorlogsche leven moeten we denken, als we verklaring vragen voor de opkomst en de uitbreiding van Fascisme en Nationaal-Socialisme.
Laat ons nog iets, nu meer over de beginselen, mogen schrijven.
't Gaat om de absolute macht van den Staat. De Staat is — in de lijn van Hegel — de groote mysterieuse Persoon, die optreedt met absoluut recht. De inwoners des lands zijn er ook wel, de individuen of personen der burgers (bestaan wel, maar boven die individuen, boven die burgers, als kleine persoontjes gedacht, verheft zich met macht de groote Persoon van den Staat. En die Persoon bestaat eigenlijk maar alléén. Alle individuen moeten den Staat, dien grooten Persoon, onderworpen en dienstbaar zijn. De burgers hebben alleén rechten voor zoover ze den Staat dienen ; en als ze dat niet willen, stelt de groote Persoon, de Staat, eenvoudig rechten en oefent die rechten met macht en met geweld, net zoo lang totdat allen aan den Staat onderworpen en gehoorzaam zijn of — verdwenen.
Waar die Persoon, de Staat, met den Dictator, als éénig rechthebbende, vandaan komt ?
Ja — dat is juist de kwestie. Die Persoon komt op, zegt men, uit „het geheimzinnig verleden" en is gehuld in een mysterieus kleed, maar draagt de kroon van de absolute macht. Want men wil den Staat als een „machtsstaat". Van een „rechts-staat" kan men eigenlijk niet spreken, 't Gaat om een machts-staat, waarbij de Dictator zelf het recht schept, het recht stelt en toepast en verandert, naar eigen welbehagen, naar de regels van een belangen-politiek.
Voor den Christen is God de souvereine Machthebber. En de souvereine God geeft en stelt de machten die er zijn ; dat dan machten Gods zijn, om als dienaressen Gods te regeeren, afhankelijk van en verantwoordelijk aan het Woord en de Wet en den Wil Gods (Rom. 13 ; Art. 36 Ned. Gel. Bel.). Voor den Christen is geen sprake van een absoluten Staat, die uit het geheimzinnige opkomt en alles wil zijn en alles wil doen, naar eigen welbehagen. De Christen spreekt niet en wil niet hooren van het absolutisme van de Overheid, die eigen recht schept en eigen recht oefent. De Christen weet alleen van God, den Schepper en Onderhouder aller dingen, Wien allen eerbied hebben te toewijzen ; en de Overheid is dan dienaresse Gods, om in Gods weg en naar Gods wil te regeeren, ons ten goede. Overheid en volk moeten gedekt zijn onder de hoede van Gods Woord ! Daar ligt de macht en de kracht en de taak van de Overheid, daar ligt de veiligheid van de rechten en de waarborg van de vrijheden van het volk. Saam heeft men den Heere, als onzen Koning en Wetgever en Rechter, te dienen en te vreezen. Dan is gerechtigheid het sieraad van Overheid en onderdanen ; en gerechtigheid verhoogt een volk.
Maar het Fascisme en het Nationaal-Socialisme hebben de moderne democratie zien werken en zijn getuigen geweest van de werking van de volkssouvereiniteit, met de fatale en rampzalige gevolgen voor Volk en Vaderland. En nu is er helaas ! geen oog voor de rechten en inzettingen en ordinantiën des Heeren, maar de evenaar is finaal omgeslagen — van Communisme, Socialisme en Bolsjewisme had men genoeg — naar het absolutisme van den Staat. De Staat is te voorschijn getreden als de groote Persoon en heeft al de rechten aan zich getrokken. Niets en niemand wordt geduld, wat de Staat niet in z'n eigen belang acht te zijn ; om met absoluut gezag te heerschen. Wil men dat niet, dan wordt men eenvoudig veroordeeld, bedreigd, ontbonden, verboden, weg gewerkt; enkel en alleen op hoog bevel van den Dictator, naar het welbehagen van den Leider. Zonder hooger beroep, zonder vorm van proces.
De souvereiniteit Gods kent men niet en wil men niet. Men noemt God nog wel. Maar men zegt niet welken God men bedoelt, t Is een of andere eigengemaakte God, een afgod, dien men willig dient; maar waarbij men zich zelf tot God is. De God der Schriften kent en eert men niet.
Dát is de groote verandering, die op 't oogenblik plaats grijpt in de landen van Europa, met name in talie en Duitschland, en waarvan de werking ook te voelen is onder óns volk, omdat velen genoeg hebben van de verwoestingen, door de individuen, door de democratie aangebracht, toen, volgens de leer van de volkssouvereiniteit, ieder evenveel te zeggen had en de meest gruwelijke z.g.n. vrijheid (in werkelijkheid bandeloosheid zijnde), ellende op ellende gebracht heeft over Volk en Vaderland.
Men wil nu den één-partij-Staat, met het absolutisme van den Leider.
Er mag geen partij-politiek meer zijn. Men mag niet meer spreken van beginselen, waarvoor men vrijheid en toepassing vraagt. Dat moet nu maar eens uit zijn, voor de Communisten en Socialisten en Bolsjewisten, maar óók voor de Christenen; althans voor die Christenen, die iets bijzonders willen. De gematigde, bezadigde Christenen (zoo redeneert men) die zijn wel te gebruiken en die willen den Staat, den Dictator of Leider, ook wel helpen en dienen. Maar die Christenen, die zooveel noten op hun zang hebben, dat ze met „bijzondere" beginselen, dogma's of leerstellingen, wenschen en eischen komen, die moeten een toontje lager gaan zingen, die moeten ingeschakeld worden in de groep van „algemeen-Christenen", „Duitsch-Christenen" of hoe men ze verder noemen wü. Net als vroeger het Liberalisme in ons Vaderland redeneerde : „Die Afgescheidenen waren zulke extra-ordinaire Christenen en die voorstanders van Christelijk Onderwijs kwamen met zulke wonderlijke, particuliere wenschen, dogma's en eischen", — dat de Overheid daaraan het oor niet kon te luisteren leggen, om dat toe te staan. Dat bracht de rust van het volk in gevaar, dat kwam scheuring en verdeeldheid brengen onder de natie, dat deed het Vaderland schade. En de Staat, die met geweld kerkje wilde spelen en ook schoolmeester wilde zijn (de Staat fungeert zoo graag als de almachtige en alles bestierende macht, die alles in handen houdt en alles regelt, omdat het dan alleen goed gaat!! ), eischte en bleef eischen, dat men met de Staatskerk en met de Staatsschool tevreê zou zijn ; en men mocht niet alles in gevaar brengen, met bijzondere eischen van prediking of onderwijs I Beginselen moest men maar in den zak houden, dan zouden „deskundigen" wel zorgen dat alles goed ging, zoo in den geest van „het Nut van 't Algemeen". Het algemeen Christendom, met het geloof, dat boven geloofsverdeeldheid verheven was, duldde men, maar iets anders niet.
En nu komt het Fascisme en het Nationaal-Socialisme ook met den dlctatorialen ééne-partij Staat. Er mogen alleen maar Italianen voor Italië, en alleen maar Duitschers voor Duitschland zijn ; en straks alleen maar Nederlanders voor Nederland. En die moeten allen het zelfde jasje dragen, van dezelfde kleur; dan zal de Dictator aan de touwtjes trekken en dan gaat 't gezamenlijk in gesloten colonnes in de goede richting ! Die uit de pas loopt, krijgt straf en wordt onschadelijk gemaakt. De dictatoriale èènpartij Staat beveelt allen en alles, naar eigen recht.
Als er dan nog van een parlement sprake is, dan moet in het parlement niet van 'beginselen gesproken worden — geen geestelijke, religieuse (beginselen, maar óók geen sociale, politieke beginselen — doch alleen van belangen, welke belangen in dienst gesteld moeten worden van den Staat, zijnde de Dictator, alléén-heerscher. „Deskundigen" zullen daarbij helpen, zonder vraag naar beginselen.
Is er een Koning — goed ; maar dan heeft hij rechtstreeks niets te zeggen. De Dictator moet de werkelijke leider zijn, die aan niemand verantwoording schuldig is dan aan zichzelf. Hij is de Leider van den Staat en hij doet alles naar eigen recht. „De Staat ben ik", is zijn devies.
Die geheel eenige Persoon, Staat geheeten, komt uit het mysterieus verleden opzetten en heeft zich in het kleed van de mythe gehuld (niet Gods Woord is bron en licht, maar de oude traditie, de oude volkstrots en 't gefantaseerde volksideaal).
Daarbij past Romeinen 13 niet, waar we lezen van de Overheidsmacht, die van God gegeven is en aan God verantwoording schuldig is. Neen, de absolute macht van den Staat steunt in zichzelf. Hij is van niemand gegeven, maar komt zelf en steekt het hoofd omhoog ; en hij heeft te handelen bij intuïtie ; hij voelt zelf en oordeelt zelf wat goed is, en hij heeft het volk te „bezielen", dat het volk „warm" loopt voor den Staat en alléén voor den Staat. Redeneeren over beginselen past hier niet; 't haalt niets uit. Het volk moet „bezield" worden en moet komen tot de daad, tot een reeks van daden, keer op keer. Alles moet practisch worden ingericht met het oog op de belangen van den Staat, waarbij alles zich verder hult in mysterieuse nevelen, waarbij ieder verder heeft te zwijgen ! De Koning moet zwijgen en het volk moet zwijgen, alleen de Leider, omhuld van de nevelen van de mythe, zal hebben te spreken, z'n eigen woord en naar eigen recht.
Dat de Overheid haar graag heeft van God en dus steeds aan Gods Wet verantwoordelijk en dus steeds geroepen is om Gods ordinantiën te eerbiedigen, wordt niet erkend. Neen, de Overheid is zelf de bron van alle recht en heeft een absolute macht, en mag (ja, moet) daarom op de meest strenge en onmeedoogenlooze en oneerbiedige wijze ingrijpen in levenskringen, waar God eigen rechten en eigen machten gaf (denk aan de Kerk, het gezin, de school; maar ook aan de wetenschap, het bedrijf, enz.). De politieke rechten van een volk warden eenvoudig genegeerd, ook de staatkundige rechten en vrijheden worden geschonden en geweld aangedaan, gelijk de Staat niet schroomt ook de geestelijke, religieuse gevoelens en beginselen te kwetsen en tekort te doen (de Kerk). Wat in den totalen Staat past is goed ; wat daarin niet past, wordt niet geduld.
Natuurlijk kan er dan hier en daar wel eenige vrijheid en zelfstandigheid zijn (Kerk, school, vakvereeniging, sociaal verband, enz.), als de Staat maar mag bevelen en controleeren en alles kan en mag inschakelen in den totalen Staat. Die den Staat ter wille is in alles, is — vrij ! Die onder curateele van den staat wil staan, is — vrij ! En zoo kan ook b.v. in Italië aan de Roomsche Kerk en geestelijkheid wel eenige „vrijheid" worden toegestaan en gelaten, maar — dat is meer toegeeflijkheid en „politiek", dan wel wat het Fascisme eigenlijk naar z'n beginsel wil. En zoo praat men b.v. in Duitschland óok wel van de „vrijheid" van de Evangelische Kerk, mits zij „Duitsche" Kerk wil zijn en van den Staat wil aanvaarden het autoritair bestuur van Rijksbisschop en Rijksambtenaren; mits zij wil gehoorzamen de wenken en de bevelen van Goering en Muller!
Daarom vertrouwen we ook het Nederlandsch Nationaal-Socialisme niet, als het spreekt van godsdienstvrijheid en gewetensvrijheid, want het is een vrijheid, die van alle kanten gebonden wordt door den Staat, die handelt naar Staatsbelangen en met beginselen niet rekent, 't Heet dan (gelijk vroeger) dat de waarlijk geloovigen en rustig godsdienstigen vrij zijn ; maar dat de drijvers, de fanatici in 't midden van een „rustig" volk niet kunnen worden geduld. Dat recept is bekend. Vooral Groen van Prinsterer, Kuyper, de Savornin Lohman en zoovele anderen hebben die „vrijheid" altijd aangevoeld als een van de meest verschrikkelijke „zegeningen" van het Liberalisme !
Het Liberalisme redeneerde eenvoudig (denk aan vereenigingen als „Het Nut van 't Algemeen") : „ieder mensch moet verstandig zijn en goed handelen, dan is de rust verzekerd en het Vaderland vaart wèl".
Maar wee ! de belijders van 's Heeren Naam, die wenschen te leven naar Gods Woord, voor hen zelf en voor hun kinderen ! Die waren onverstandig en scheurmakers en spelbrekers en moesten dus, in het belang van Staat en Volk, onderdrukt worden.
De absolute Staat, de schier almachtige Overheid, die tot alles in staat was, duldde maar één wet en wil, en dat was de wet en de wil van den verstandigen, braven, liberaal. En die niet voor dat afgodsbeeld wilde knielen, werd in den vurigen oven geworpen, om als „vuil" te worden verbrand.
Wat in Duitschland beantwoordt aan het „Duitsche Christendom" is goed. Maar wie een Christendom begeert naar de Schriften, is verdacht. Verheerlijking van het Germaansche ras eischt men en juicht men toe, vereering van den Christus Gods is te lastig en kan niet worden geduld : het brengt den Staat in gevaar, het rooft de éénheid en de rust onder het Duitsche volk. En de absolute Staat wil in den grond der zaak terugkeeren tot het heidendom, waartoe de Staat dwingend optreedt, zij het met nevelachtige, mysterieuse redeneeringen, waarbij ieder 't zwijgen opgelegd wordt.
De souvereiniteit Gods, de autoriteit van Gods Woord en Wet, gaande over Overheid en volk, wordt geloochend. En daardoor wordt geroofd en voortdurend bedreigd de vrijheid van die levenskringen, die God geschapen en gegeven heeft, met eigen rechten en met eigen macht (b.v. de Kerk met de ambten). De vrijheid van de Kerk is weg, ook de vrijheid van het gezin, van het huwelijk, van de school, van de universiteit met wetenschap en opleiding van predikanten, enz. Ook wordt de Christelijke politiek onmogelijk gemaakt, en de /beginselen worden op elk terrein des levens als niets geacht. De belangen-politiek is aan het woord, waarbij de absolute Staat zal uitmaken, wat in het belang van het Tolk en het vaderland is en wat schadelijk moet worden geacht. Men wil de Staatsleer niet „verknoeien met bijbelteksten" (Van Hou ten, Cort van der Linden, Van der Vlugt e.a. vrijzinnigen ten onzent spraken aldus) ; de mensch heeft z'n gezond verstand gekregen, dat hem zegt wat hij heeft te doen en te laten. Wat het gezond verstand leert is goed, en wat het gezond verstand verbiedt is kwaad. Van Gods Woord, van Christus is geen sprake. Weg met de antithese. Het Humanisme, het Rationalisme is aan het woord, en dat moet ons leeren, wat we hebben te doen om God lief te hebben in een deugdzaam leven en onzen naaste lief te hebben, zooals de menschelijke rede dat ons duidelijk maakt. (Is onze „naaste" schadelijk voor den Staat, voor onze nationaliteit enz., dan moeten we onzen „naaste" haten en dooden — gelijk het „gezond verstand" den Duitscher wel leert!!) Alles moet worden beheerscht door onze „belangen" en van beginselen mag geen sprake zijn.
Als we dien weg opgaan, dan wordt de mensch souverein, om te handelen naar z'n gezond verstand (Rationalisme), vertrouwend op z'n eigen gevoelens en levend bij intuïtie, zijnde van nature goed en goeddoende (Humanisme).
Is een volk dan democratisch georiënteerd, zoo krijgt men de volkssouvereiniteit van de democratie ; is men aristocratisch georiënteerd, dan komt er de absolute Staat, met den allesbeslissenden sterken man. Dictator of Leider.
Men zet eerst de kroon op 't hoofd van den mensch, om dan te beslissen of het volk autoritair zal optreden óf dat de Staat met den sterken man het absolute gezag zal voeren. Maar steeds is het de mensch die regeert, zonder verantwoording aan God, zonder gehoorzaamheid aan Zijn Woord en Wet. Het schild van Gods Wet dekt noch de Overheid noch het volk en de grootste en wreedste willekeur voert heerschappij, naar den maatstaf van de belangen, zonder dat er van beginselen sprake is. De Leider zegt eenvoudig : „de Staat ben ik". En het volk heeft te gehoorzamen, daarmee uit!
Of de Overheid is dienaresse van het volk (volkssouvereiniteit), óf het volk is dienaresse van de Overheid (het Staatsabsolutisme). Maar in wezen is 't hetzelfde : de mensch is souverein.
Als Christen moeten we hebben de souvereiniteit Gods, met de Overheid als dienaresse Gods, Regeering en volk gedekt door het schild van Gods Woord en Wet, waarbij de souvereiniteit in eigen kring zal worden geëerbiedigd, tot zegen van volk en Vaderland. Het gezin vrij, de school vrij, de Kerk vrij, de universiteit vrij, — alles in gebondenheid aan Gods Woord, met een Overheid, die zich welbewust Gods dienaresse weet, tot heil voor den goede, tot straf voor den kwade. (Rom. 13).
Daarom vragen we ook om een Christelijke politiek, in het belang van héél het volk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 mei 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 mei 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's