Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERSPREIDE GEDACHTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSPREIDE GEDACHTEN

SUBJECTIVISME.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het subjectivisme schuilt m.i. een der grootste gevaren voor een gezonde ontwikkeling der gereformeerde richting. Juist daarom is het niet onnoodig hier eens een uiteenzetting te geven van de beteekenis van dit vreemde woord. Ik zal trachten het zoó te doen, dat ook de eenvoudigen onder de lezers leeren inzien, waar hier de gevaren liggen.
Het woord subjectivisme is natuurlijk afgeleid van het woord subject, dat men gewoon is in onze taal weer te geven met onderwerp. Tegenover subject staat object, dat bij ons wordt aangeduid als voorwerp.
Als wij thans van subjectivisme spreken, mogen we niet vergeten, dat we ons bevinden op theologisch terrein. De begrippen subject en object worden daardoor nader bepaald.
In het algemeen denken we hier aan de verhouding van God en mensch. In deze verhouding is God het object, het voorwerp, en de mensch het subject, het onderwerp.
Natuurlijk hangt deze onderscheiding daarmede samen, dat wij, sprekende over de verhouding tusschen God en mensch, deze nemen zooals zij in het bewustzijn van den mensch verschijnt. Voor den mensch is God het voorwerp, tot wien hij zich wendt met zijn gebeden, op wien hij vertrouwt enz. Hij zelf is het onderwerp, want hij bidt en roept en gelooft en vertrouwt en zondigt en doet kwaad.
In Godes troon kunnen wij ons niet zetten, maar het is duidelijk, dat voor God de mensch het voorwerp is, tot wien Hij zich wendt en dien Hij in zijn woord aanspreekt, dien Hij behoudt en zaligt, dien Hij verwerpt en verdoemt. Hier is God het onderwerp, dat al deze dingen doet.
Bij den term subjectivisme bedoelt men echter den gewonen weg te volgen en de verhouding tusschen God en mensch van den mensch uit te zien, zoodat het subject hier de mensch is. In het gewone spraakgebruik weet men echter, dat de verhouding ook van de andere zijde bezien kan worden, zoodat sommige vromen vaak met nadruk naar voren brengen, dat in den weg der bekeering de mensch niet het onderwerp, maar het voorwerp moet worden. Hiermede bedoelen zij dan, dat de mensch zich zelf moet leeren kennen als het voorwerp van Gods verkiezende en opzoekende liefde, van Gods bemoeienissen en barmhartigheden. Zoolang hij het onderwerp is, zoo bedoelen zij met hun uitdrukking te zeggen, ziet hij zich in zijn eigen werkzaamheden en bevindingen, maar als hij het voorwerp wordt, valt hij er zelf gansch buiten en ziet hij God, uitgegaan tot zijn behoudenis.
Met de gangbare beschouwingswijze, waarbij in de verhouding tusschen God en mensch de mensch het subject wordt genoemd, hangen ook de onderscheidingen objectief en subjectief, voorwerpelijk en onderwerpelijk samen. Voorwerpelijk is dan wat betrekking heeft op God, op wat Hij doet en spreekt, onderwerpelijk wat in verband staat met den mensch, met wat hij doet en spreekt, kent en ervaart.
Ook hier wordt in de meeste gevallen weer een beperking ingevoerd. Over deze dingen sprekende, handelt men meestal over het ééne noodige, over den weg der verlossing, door God in Christus gelegd. Voorwerpelijk is dus in het bizonder wat betrekking heeft op wat God gedaan heeft ter verlossing van een zondig volk, op het woord van genade, dat Hij in het evangelie tot ons zendt. Onderwerpelijk wordt dan wat in verband staat met wat die mensch in den weg der verlossing leert kennen, de bekeering, de strijd des geloofs, de rechtvaardigmaking, enz.
Een voorwerpelijke prediking noemt men dan meestal een prediking, waarbij uitsluitend over de heilsdaden Gods wordt gehandeld, over het werk der verzoening, door Christus in zijn lijden en sterven volbracht, over het woord, dat oproept tot bekeering en geloof. Een onderwerpelijke prediking wordt door de meesten zulk eene genoemd, in welke meer de nadruk valt op den mensch, die deel ontvangt aan het werk der verlossing, op wat er in dien weg in zijn gemoed omgaat, hoe hij tot verootmoediging, bekeering en geloof komt.
De wijze, waarop ik voorwerpelijk en onderwerpelijk ten opzichte van de prediking omschreef, geeft reeds aan, dat zoowel het een als het ander niet vrij is van eenzijdigheid.
Bij de verhouding tusschen God en mensch gaat het niet om de vraag, wie God is, en evenmin om de vraag, wie de mensch is, maar het gaat om de vraag, wie God voor den mensch is en wie de mensch voor God is. En het gaat ook zeer beslist om deze beide vragen. Want in deze verhouding hebben we met een wederkeerige verhouding te doen als tusschen man en vrouw. In het huwelijk verbindt zich niet alleen de man aan de vrouw, maar ook de vrouw aan den man. Over het huwelijk is niet te spreken, zonder aan deze wederkeerige verbintenis te denken.
Zoo kan ook over den dienst van God niet gesproken worden dan door te handelen over de wederkeerige verhouding tusschen God en mensch. Alleen van God te spreken, of alleen van den mensch te spreken, doet den godsdienst te niet. De godsdienst handelt niet van God noch van den mensch, maar van de wederkeerige verhouding, in welke zij tot elkander staan, al is het dan ook, dat God, de Schepper ook van den mensch, hem in deze verhouding tot zich geplaatst heeft.
Wie dus over het werk der verlossing spreekt als zijnde een werk van God, spreekt niet over een werk, dat zich buiten den mensch bevindt en dat eigenlijk, omdat de mensch hier buitengesloten is, voor hem geen beteekenis heeft. Bij wat God in Christus gedaan heeft, zendende zijn Zoon in deze zondige wereld, gevende Hem over in den dood des kruises, is de mensch aller eeuwen ten zeerste geïnteresseerd en betrokken. God plaatst zich zelf hier in een gansch nieuwe betrekking van genade tot den mensch. Wie meent, dat die nieuwe betrekking eerst begint bij 's menschen roeping uit den dienst der zonde, bij zijn bekeering, heeft het werk der verlossing nooit leeren verstaan. Hij heeft Gods daden, die een eeuwigen zin en kracht hebben, gemaakt tot een tijdelijk historisch gebeuren, dat, wijl het in het verleden ligt, buiten den mensch ligt. Het heeft dan wel beteekenis, maar het is een op zich zelf staande gegevenheid, waarin de mensch niet betrokken is ; daarom meer voorwerp van beschouwing dan van geloof. Zich hiermede bezig houden is toch eigenlijk zich bezig houden met iets, waarbij de mensch niet duidelijk en klaar geïnteresseerd is. Wie zich hier beweegt, is toch eigenlijk maar een verstandelijk geloovige.
Ten eenenmale moet met dezen laatsten gedachtengang gebroken worden. Men kan over de verlossing in Christus niet spreken als over een werk van God, dat op zich zelf staat en waar de mensch buiten staat, waar hij eerst later in betrokken wordt. Hij is er van den aanvang af in betrokken. Hij is er van eeuwigheid af reeds in betrokken. Wie over deze daden Gods meent te kunnen spreken zonder te verstaan, dat hij zelf hier in betrokken is, zonder te verstaan, dat God zich hier in een nieuwe betrekking tot hem heeft gesteld en hem in een nieuwe betrekking tot God, maakt Gods daden tot ijdele, krachtelooze begrippen. Het voorwerp wordt hier een voorwerp van beschouwing, waarbij de levende betrekking tusschen voorwerp en onderwerp gemist wordt. De verhouding object—subject is hier ook niet meer omkeerbaar ; de mensch is hier enkel en alleen subject en kan zich niet leeren kennen als object, d.w.z. in dit verband als object van Gods verlossende daden.
Op dezelfde wijze is het met het subject het geval. Wie spreekt over bekeering en geloof, spreekt niet over den mensch op zich zelf, spreekt niet over een veranderd mensch, maar over een verandering in de betrekking, waarin de mensch staat tot God. Wij mogen geen oogenblik het onderwerp losmaken van zijn voorwerp. De zonde en het geloof zijn geen kwantiteiten, geen min of meer tastbare grootheden; beide spreken van een bepaalde verhouding, waarin het subject staat tot het object.
Op grond van het voorgaande zal het de meesten misschien duidelijk zijn, dat voorwerpelijk en onderwerpelijk als twee verschillende wegen, die men begaan kan, voor ons een verwerpelijke onderscheiding beteekent, wijl hier uiteengerukt wordt, wat bij elkander behoort. Wat God vereenigd heeft, wordt hier gescheiden. Wie over het voorwerp spreekt, handelt tevens over het onderwerp en omgekeerd ; wie bij het subject begint, moet bij het object uitkomen.
Toch ziet men telkens weer een poging doen om van elkander te scheiden, wat onlosmakelijk vereenigd is, om over het voorwerp op zich zelf genomen te handelen, of over het onderwerp op zich zelf genomen te spreken. Men meent dan over het object te kunnen handelen, terwijl men het subject laat rusten, of men meent over het subject te kunnen handelen en het object terzijde te kunnen laten. Dit is een dwaling van ontzaglijk groote beteekenis en deze dwaling wordt eenigszins reeds aangeduid in het isme van objectivisme en subjectivisme. De beteekenis van het woord subjectivisme is daarmede tevens gegeven. Het wil niet alleen zeggen, dat hier van een overschatting van de beteekenis van het subject sprake is, maar het geeft ook aan, waaruit deze overschatting voortkomt, n.l. daaruit, dat men vergeten heeft, dat het subject alleen subject is krachtens zijn verhouding tot het object.
O. a/d IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 augustus 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VERSPREIDE GEDACHTEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 augustus 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's