Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„KERKHERSTEL” GAAT NIET MET „KERKOPBOUW” IN ZEE.
Over het Reorganisatie-rapport van de Vereeniging „Kerkopbouw" is nog al wat te doen. Het is nu bij de Synode ingediend en reeds is besloten, dat er een buitengewone Synode zal samenkomen in Januari 1935, om over het lot van dit stuk te beslissen. Intusschen zal een Commissie uit de Synode het Ontwerp bestudeeren en een rapport uitbrengen, dat in de buitengewone Synode dan tot leiddraad kan dienen bij de besprekingen.
Op ’t laatste oogenblik heeft „Kerkopbouw" nog enkele wijzigingen in het Concept aangebracht. De meeste zijn van zuiver technischen aard, zoodat we daarbij niet verder behoeven stil te staan. Van iets méér beteekenis zijn : dat in art. 7 nu gesproken wordt van de ambten: predikant, ouderling en diaken — terwijl de heer inspecteur, superintendent of Moderator (opperkerkvisitator) nu niet meer onder of naast de ambtsdragers wordt genoemd. Art. 7 sterretje is nu ingevoegd: „De Kerk zal uit haar predikanten door elke Provinciale Synode een Provincialen Kerkvisitator en door de Algem. Synode een Algemeen Kerkvisitator met den titel van Moderator benoemen." Hiermede is tegemoet gekomen aan den wensch van Kerkherstel; dat ook de schijn, alsof hier een nieuw ambt zou worden ingevoerd, worde weggenomen.”
Ook wat de huisgemeenten betreft is in art. 40 een wijziging aangebracht. Er stond: „Alleen zij, die als lidmaten der Ned. Hervormde Kerk bij de plaatselijke gemeente zullen zijn ingeschreven, kunnen leden van de huisgemeente zijn". Het woord „lidmaten" is thans veranderd in „leden." Hiermee is de ruimte voor de huisgemeente vergroot, doordat niet lidmaten nu ook tot de huisgemeente gerekend worden ! Volgens de toelichting van prof. Brouwer moeten ook nlet-lidmaten tot de huisgemeente kunnen behooren, omdat anders practisch b.v. alle catechisanten van de huisgemeente er buiten zouden vallen. Deze opmerking van prof. Brouwer heeft zeer zeker waarde, maar 't komt ons voor, dat deze wijziging vooral bedoeld is om vele vrijzinnigen, die geen lidmaat zijn, invloed te laten uitoefenen bij de vorming van een huisgemeente en in zooverre kunnen we ons begrijpen, dat deze wijziging aan „Kerkherstel" weinig sympathiek is.
Ook is Art. 44 gewijzigd en bepaalt nu, dat er onderscheid zal zijn tusschen huisgemeenten, die door den Kerkeraad zelf ingesteld zijn, en die buiten den Kerkeraad om ontstaan ; waarbij een huisgemeente, die door een Kerkeraad zelf is ingesteld, niet behoeft te voldoen aan verschillende eischen, die gelden voor een huisgemeente, die bulten een Kerkeraad om ontstaat (zoo b..v. dat zij niet behoeft te bestaan uit minstens een derde van de stemgerechtigde lidmaten of uit ten minste 200 lidmaten). „Door deze wijziging tracht „Kerkopbouw" meer nadruk te leggen op de Zendingsgedachte, die ten deele in de idee der huisgemeente besloten ligt, " wordt als verklaring opgegeven.
Toegevoegd wordt tenslotte nog een nieuw artikel 75, bepalende, dat het Algem. Reglement om de 10 jaren door de Synode opzettelijk behandeld zal worden, met de bedoeling om na te gaan, welke wijzigingen noodig zijn.
De Secretaris van , Kerkherstel' schrijft: „De leden van „Kerkherstel" zullen begrijpen, dat deze wijzigingen, vooral gezien de verschillende samensprekingen van de Commissie van Contact, die waren voorafgegaan, en die veel meer deden verwachten, een groote teleurstelling waren." „Het was dan ook voor het Hoofdbestuur van „Kerkherstel" onmogelijk gezamenlijk met „Kerkopbouw" een adres aan de Synode te richten. Op het desbetreffende verzoek van „Kerkopbouw" heeft het Hoofdbestuur van „Kerkherstel" afwijzend beschikt. Immers al onze oorspronkelijke bezwaren tegen het Ontwerp van „Kerkopbouw", zooals deze geformuleérd zijn in onze brochure, blijven onverkort van kracht. We moeten dus helaas constateeren, dat „Kerkopbouw" niets, en ook niets heeft gedaan om aan onze bezwaren tegemoet te komen. Dit klemt te meer, waar wij van onzen kant tot vérgaande concessies bereid waren. Het podium van de mislukking rust dus op „Kerkopbouw.”
Aan de Synode is intusschen het volgende adres gezonden door „Kerkherstel” :
»Het Hoofdbestuur van het Ned. Herv. Verbond tot Kerkherstel enz., neemt de vrijheid U toe te zenden een brochure : „Het Reorganisatie-Rapport van Kerkopbouw beoordeeld", waarin het zijn bezwaren tegen genoemd Ontwerp heeft geformuleerd. Het verzoekt Uwe vergadering in het Ontwerp van de Vereeniging Kerkopbouw dusdanige wijzigingen aan te brengen, dat de presbyteriale lijn van een Gereformeerde Kerkorde, voorzoover en waar zij in dit Rapport ontbreekt of schuil gaat, onverkort en klaar aan het daglicht trede. Mocht Uwe vergadering zoodanige wijzigingen willen aanbrengen, dan verzoekt het Hoofdbestuur U met den meesten aandrang om het in bovenbedoelden geest omgewerkte Ontwerp Reglement aan de Kerk ter beoordeeling voor te leggen.«

KERK EN BELIJDENIS.
Men wil geestelijk in de ruimte blijven. Men wil geestelijk niet gebonden, nog veel minder gedwongen worden — zeggen velen, met name onder de Modernen en onder de Ethischen. Waar de Geest is, daar is vrijheid. Men dweept met de vrijheid van den christenmensch. En men maakt er dan van, dat ieder als geestelijk apparaat moet opvangen wat de Geest tot den mensch zegt. Individualistisch redeneert men en voor de vrijheid strijdt men. Subjectief neemt men de dingen, omdat elke ziel eigen ervaringen heeft, die dikwijls geenszins de ervaringen zijn van een ander. Vrijheid, blijheid. En daarom kan er ook eigenlijk geen samenleven zijn in één Kerkgemeenschap. Wel samen spreken en samen bidden en samen getuigen in geestesgemeenschap als gezelschap, als kring van geloovigen — maar geen eigenlijk samenleven in één Kerkgemeenschap. Want — zoo zegt men — dan komt de gebondenheid aan een belijdenis ; dan moet de een gelooven en belijden wat de ander gelooft en belijdt, en dat strijdt (zegt men) met de vrijheid van den christenmensch ; dan wordt het een leven bij wat een ander voorzegt; dan gaat het mooie, het persoonlijke, het geestelijke er af ; dan wordt het vormelijk, dan wordt het maakwerk ; dan worden het woorden, formules, dogma's ; dan wordt het een geraamte ; dan wordt het „de dood in den pot.”
Zoo redeneeren vele Modernen en vele Ethischen, hoewel ieder het lied dan weer zingt op z'n eigen wijs.
Al het objectieve, al het vaste, al het Schriftuurlijke, al het geopenbaarde Gods tot zaligheid is dan wèg. 't Wordt subjectief varen op eigen compas, subjectief spreken van eigen ervaring, het Woord Gods en de belijdenis der Kerk is dan wèg. Tegenover de Heilige Schrift als het boek van goddelijke waarheden, wil men vrij staan en vrij blijven staan, zooals dat aan geestelijke menschen, die door den Geest leven, toekomt. ledere tijd, ieder geslacht heeft weer z'n eigen geestelijke leiding en geestelijke vorming; iedere tijd heeft z'n eigen geestelijk kapitaal en daarin moet men vrij zijn en vrij blijven, om het te gebruiken zooals men zelf meent dat noodig, nuttig en goed is. En in veel sterkere mate geldt dat ten opzichte van de belijdenis, de Confessie, 't Mag z'n nut hebben om de belijdenis van vroeger te lezen ('t kan ook nutteloos zijn, die oude belijdenissen te lezen !), maar de tegenwoordige tijd en het tegenwoordig geslacht is er boven uit gegroeid, staat er geestelijk heel anders tegenover, weet het op gansch andere en veel betere manier te zeggen of niet te zeggen. En daarom wil men vrij zijn en vrij blijven ten opzichte van den B ij bel; maar veel meer nog wil men niet gebonden worden aan een belijdenis; allerminst aan een belijdenis van vroeger, maar óók niet aan een belijdenis van den tegenwoordigen tijd (als die er is), omdat men dan veel te veel in de formules komt vast te zitten en in de woorden van anderen verward raakt. Een ander — zegt men — kan 't nooit zeggen, zooals ik het voel. En zooals ik het zeg, kan een ander het weer niet aanvaarden. Daarom geen belijdenis. Eigenlijk ook geen Kerk. Slechts „een vergadering van geloovigen" (gemeente) is verdedigbaar. Waarbij allerlei menschelijke en vormelijke dingen het zoo spoedig kunnen komen bederven. En spreekt men al van een „Kerk", dan geenszins een Kerk met een belijdenis. Vrijgeloovig wil men leven en niet kerkelijk-gebonden aan een belijdenis.
Het Gereformeerd Protestantisme heeft zich nooit in deze en dergelijke redeneeringen van „geestelijke" en „vrome" menschen kunnen vinden, omdat het Gereformeerd Protestantisme uitgaat van de Heilige Schrift, daarin vindend de Zelfopenbaring Gods aan Zijn Kerk van alle plaatsen en van alle eeuwen, voor zooveel noodig is tot eere Gods en tot zaligheid onzer zielen. Daar vinden we alles, wat noodig is om den Heere recht te kennen en om te mogen weten, wat voor onszelf en voor anderen, voor alle geslacht, taal en volk ten eeuwigen leven dienen moet. Daar vinden we, wat we hebben te gelooven en te betrachten.
En met dat rijke en heerlijke bezit van Gods Woord is het Gereformeerd Protestantisme steeds overtuigd geweest van de noodzakelijkheid van een kerkelijk leven bij de ambten en bij de belijdenis, zooals de Heere Zelf dat aan Zijn Kerk te kennen geeft in Zijn Heilig Woord, waarin ons deze dingen genoegzaam duidelijk voor heel den Kerkedienst zijn geopenbaard.
Al die geestelijke vrijbuiterij, die geestelijke ongebondenheid is verdacht, omdat men niet wil leven bij Gods Woord en omdat men eigenmachtig zich onttrekt aan hetgeen de Kerk des Heeren volgens het Woord Gods belijdt en erkent als pilaar en vastigheid der Waarheid.
Al dat roepen: „we hebben geen belijdenis noodig !" heeft nooit tot iets anders geleid, dan tot het afbreken van het Woord van God, het verwerpen van de Heilige Schrift, om bedektelijk of meer vrijmoedig allerlei dwaalleer te verkondigen en voor te staan, omdat men bij verwerping van Gods Woord altijd gaat zweren bij eigen meening, eigen leer, eigen dogma, eigen confessie, eigen belijdenis. Die de leer der schepping naar de Schriften verwierpen, maakten een eigen dogmatiek der evolutie. Wie de leer der zonde naar de Schriften verwierpen, maakten een eigen dogmatiek van den goeden, braven, gaven mensch en het Pelagianisme en het Humanisme staken brutaal naar de kroon wat Gods Woord ons leert en de Kerk van alle eeuwen overeenkomstig de Schriften heeft beleden als waarheid.
Voor het eigen geloofsleven der Kerk èn tegenover de wereld èn voor degenen die na ons komen zullen, is in de Kerk van Christus een belijdenis naar de Schriften noodig. De Schrift eischt zulk een belijdenis, omdat Gods Woord vraagt aan de Kerk : „en Wie zegt gij dat Ik ben ? " Over Gods Wezen, over Gods werken in natuur en genade, moet de Kerk zich uitspreken in een belijdenis, die door de Kerk wordt hooggehouden en beschermd om de wille van de eere Gods en het welzijn van den mensch.
Als de Kerk een belijdenis heeft, doet zij niet anders dan wat zij behoort te doen : ontvouwen den inhoud van het Woord haars Gods, naar de mate van het geloof en het inzicht en de kennis, welke de Heere haar van geslachte tot geslachte geeft. Die belijdenis is dan geen aantasten van de Heilige Schrift, ook geen aantasten van het geloofsleven der vromen. Integendeel, die belijdenis der Kerk is er, om tegen te gaan dat de Heilige Schrift zal worden misbruikt en het geloofsleven zal ontaarden in geestelijk anarchisme.
En het is dan ook geenszins waar, dat door een belijdenis iemands geweten geweld wordt aangedaan, 't Is juist om te bewaren voor en vrij te maken van telkens opkomende dwalingen der menschen ; het is juist om de gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus. We moeten op onze hoede zijn voor allen, die in naam van de vrijheid van den christenmensch ageeren tegen de belijdenis der Kerk, Zulke menschen moeten we niet vertrouwen. Want al zegt men honderdmaal, dat de belijdenis der Kerk de ontwikkeling der waarheid in den weg staat en de openbaring van het geestelijk leven der menschen belemmert, wij vertrouwen dezulken niet. En het staat voor ons vast, dat dezulken in naam van de vrijheid van den christenmensch, de banden van Gods Woord van zich willen afschudden. Men wil vrij, los, naast, boven Gods Woord uitleven. En dan is men niet in den weg des Heeren. Dan is men niet in den rechten kerkdijken weg. Dan is men niet tot zegen, tot ontwikkeling en tot vooruitgang. Dan is men tot ontbinding, tot ontaarding, tot verwording van hetgeen we noodig hebben tot Gods eer en des menschen zaligheid.
We moeten saam in de belijdenis der Kerk uitspreken : dat Gods Woord de eenige regel voor leer en leven voor ons en voor onze kinderen is. En in de belijdenis der Kerk moeten we dan beluisteren wat de Kerk volgens het Woord van God gelooft en belijdt; wat de Kerk in haar eigen taal belijdt aangaande Gods Wezen en Gods werken ; wat we als Kerk hebben te gelooven en te betrachten, naar de Schriften.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's