Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERSPREIDE GEDACHTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSPREIDE GEDACHTEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De ware kennisse Gods komt op uit het levende geloof van Gods Kerk, en daarom wordt ook de theologie door dit geloof gedragen en kan zij alleen 'in het licht des geloofs beoefend worden.
Wij kunnen niet zeggen, dat God zich klaar in de Schrift heeft geopenbaard, zóó, dat een ieder, die een helder verstand heeft, zich maar op den bijbel heeft te werpen, zooals een leerling van het gymnasium zich werpt, op zijn Latijnsche grammatica en hij zal leeren kennen, wie God is en peilen de diepe Godsgedachten, die ons daar geopenbaard zijn.
Wie dezen weg wil volgen, vergeet, dat hij God gemaakt heeft tot een voorwerp, waarvan hij zich meester maakt en waarover hij beschikt, zooals de anatomicus beschikt over het konijn, dat hij opensnijdt en aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpt; dat hij m.a.w. eerst God onttroond heeft en den levenden God veranderd heeft in een stel doode begrippen, waarmede de mensch naar hartelust opereeren kan.
De natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Het scherpste verstand en het nauwgezetste onderzoek zijn niet voldoende om uit de Schriften te komen tot de kennis van den levenden God. De Heilige Geest, die de eerste en voornaamste auteur der Schrift is, kan ons de Schrift alleen verklaren, kan ons alleen door het getuigenis der Schrift wijs maken tot zaligheid. In 'Zijn licht alleen zien wij het licht.
Dit onderwijs des Geestes is echter niet verbonden aan de mate van ons natuurlijk verstand ; integendeel wordt vaak voor de wijzen en verstandigen verborgen gehouden, wat den kinderkens geopenbaard wordt. Het oprechte geloof, dat mede als een gave des Heiligen Geestes moet worden gezien, geeft alleen oogen om het licht der goddelijke openbaring te schouwen, maakt 'alleen bekwaam om het getuigenis, des Heiligen Geestes te hooren.
Als zoodanig is de kennis Gods immer een kennis des geloofs. Het subject, dat gelooft, kan nimmer uitgeschakeld worden. Aan de kennisse Gods en aan de theologie zal altijd een subjectieve zijde verbonden zijn, wijl het gaat om de kennis, die het subject, de mensch, ontvangt van God.
Wanneer wij strijden tegen het subjectivisme, is dat dus volstrekt niet, omdat wij het kennende subject op zij zouden willen schuiven en zouden vergeten, dat geen kennis Gods mogelijk is zonder bekeering en geloof. Terecht hebben onze vaderen tegenover het zegevierend rationalisme, dat den lof 'der rede zong, wijl men meende, dat de mensch door middel van zijn ratio zelfs in staat was in de diepten Gods door te dringen, den nadruk gelegd op 'de noodzakelijkheid eener bevindelijke kennis, waarmede zij ten slotte niet anders hebben bedoeld dan wat wij hierboven reeds aanwezen, n.l. het groote verschil tusschen den levenden God en een stel doode begrippen over het Goddelijk Wezen. Waar de mensch komt tot de kennis van den levenden God, blijkt hij noch veroveraar noch ontdekkingsreiziger te zijn ; hij verwerft zich deze kennis niet, noch ontdekt ze, maar hij ontvangt ze in allen ootmoed uit Gods hand; het subject is hier weer tevens object, dat van God geleerd wordt.
Het subjectivisme In zijn scherpsten vorm treedt dan op, als dit laatste ontkend wordt. De mensch brengt de kennisse Gods uit zich zelf voort en in laatster instantie ook God zelf. Daarmede proclameert de mensch zich zelf tot het hoogste wezen; de God zijner voorstellingen is hij zelf.
Wanneer wij boven zeiden, dat de kennisse Gods ten nauwste verbonden is aan het levende geloof, wordt daarmede niet bedoeld, dat het levende geloof die kennis in zich zelf zou omdragen en uit zich zelf zou voortbrengen. Het geloof is receptief van aard, door het geloof wordt de openbaring Gods ontvangen, zoodat de stelling ongerept blijft, dat geen kennis van God mogelijk Is dan door de openbaring, met welke Hij zich zelf aan ons openbaart. Het geloof veronderstelt deze openbaring en is zonder haar niet te denken. Geloof op zich zelf bestaat niet, wijl geloof niet anders bedoelt te zijn dan aanduiding van de betrekking, waarin de mensch staat tot het voorwerp des geloofs, d.i. den zich aan hem openbarenden God.
Door de nieuwere wijsbegeerte, die tijdens de Hervorming opkwam en na de Hervorming zich krachtig ontwikkelde, wordt deze grondslag, waarop de kerkelijke theologie gebouwd is, geloochend. Zij weet niet van een openbaring, waarmede de levende God zich geopenbaard heeft en nog openbaart aan den mensch. Zij weet alleen van den mensch, die op zoek is naar kennis, ook op zoek naar kennis van den laatsten grond der dingen, die zij God noemt. Daarom kan deze wijsbegeerte, die heel den nieuweren tijd beheerscht en op alle levensterrein ontkerstenend werkzaam is, in de Kerk feitelijk niet veel meer zien dan een soort wijsgeerig genootschap, waar men, zoo al niet op wetenschappelijke, dan toch op religieuze wijze peinst over God en zijn gedachten over God ten slotte uitgeeft voor een product van bizondere openbaring.
Door deze wijsgeerige gedachten geleid, kwam men er in de vorige eeuw toe te meenen, dat theologie als wetenschap niet te handhaven was en heeft men dientengevolge de faculteit der godgeleerdheid veranderd in een faciliteit voor godsdienstwetenschap. Van God als voorwerp der kennis wist men niet meer ; men had slechts den mensch overgehouden, den godsdienstigen mensch en men maakte zich op om den godsdienst van den mensch in zijn verschillende openbaringen te onderzoeken.
Het spreekt van zelf, dat men op dit standpunt min of meer de betrouwbaarheid der godsdienstige voorstellingen kan aannemen en uit de kracht van het religieuze leven kan besluiten tot het waarheidsgehalte van den godsdienst en alzoo tot het bestaan van God. Maar men kan evengoed op grond van het uitgangspunt die betrouwbaarheid in twijfel trekken en zelfs tot de conclusie komen, dat de godsdienst een verschijnsel is in de ontwikkeling van den mensch, waaraan hij bezig is te ontgroeien en dat hij straks achter zich zal laten, zooals de menschen eens het spoken-en heksengeloof achter zich gelaten hebben.
Het modemisme is een van de meest godsdienstige openbaringen van deze wijsgeerige strooming, die in wezen heidensch is, terwijl het ongeloof van het communisme een van de meest ongodsdienstige openbaringen is, maar vergeten mag niet, dat beide aan den zelfden wortel ontsprongen zijn.
De verdraagzaamheid, waarmede de Kerk in de vorige eeuw het modernisme verdragen heeft, is dan ook het beste bewijs van haar inzinking. Zij liet een strooming in haar midden toe, die bezig was de grondslagen der Kerk als Kerk te ondermijnen, want het modernisme moge verdraagzaam zijn en met waardeering alle godsdienstige meening tegemoet treden, het kan dit alleen en moet het in zekeren zin ook ten opzichte van alle gedachte, die op denzelfden grondslag van het subjectivisme rust, maar het kan niet verdraagzaam zijn tegenover de Kerk, die leeft uit het Woord van God en die krachtens goddelijke roeping in onverdraagzaamheid moet veroordeelen al wat zich aan dat Woord van God niet onderwerpt.
Maar als de zaken zoo staan, zullen misschien enkele van onze lezers zeggen, dan hebben wij van het subjectivisme toch niet veel te vreezen, want wij belijden gaarne, dat alle kennis uit de openbaring Gods voortkomt en dat wij in de Schrift het orgaan dezer goddelijke openbaring hebben.
Ik stem toe, dat het subjectivisme in zijn scherpsten vorm, waarbij het object geheel wordt uitgeschakeld en alleen in de voorstelling van het subject bestaat, onder ons niet het grootste gevaar vormt, maar toch wil ik even, voordat ik het subjectivisme in zijn gevaarlijken vorm voor ons en onder ons aanwijs, aantoonen, dat het zelfs in dezen vorm onder ons zijn slachtoffers maakt.
Allereerst wil ik dan wijzen op al die secten van vroeger en later datum, die den bijbel als een uitwendige letter verwerpen om zich door den Geest te laten onderrichten. Wat men hier den Geest gelieft te noemen, is niet anders dan een objectiveering van den eigen menschelijken geest. Zoo men anderen al niet bedroog, men bedroog in elk geval zich zelf. Men ontving zijn kennis niet, men bracht ze uit eigen hart voort. En als we er nu rekening mee houden, hoe onze menschen telkens in handen van dergelijke sectegeesten vallen, wordt het duidelijk, dat het gevaar van subjectivisme in zijn ergsten vorm ons veel meer bedreigt dan wij wel eens vermoeden.
In de tweede plaats willen wij er op wijzen, dat het voorgaande alleen verklaard kan worden, als wij er rekening mede houden dat de belijdenis van de Schrift als Gods Woord en bron van onze Godskennis bij velen onzer menschen slechts pro memorie wordt uitgetrokken. In de werkelijkheid van het leven leven zij niet uit de Schriften, maar zoeken zij hun kennis van God en zijn dienst van elders te halen, om dan desnoods den bijbel nog te gebruiken ter bevestiging van die kennis, die zij uit andere bron hebben geput.
In dit verband moet ik wijzen op den afgodischen eerbied, dien men onder onze menschen vaak heeft voor een mensch, die den naam heeft bekeerd te zijn. Afgodisch noem ik dien eerbied, omdat hij samenhangt met den geest, die Israël eens deed zeggen : maak ons goden, die voor ons aangezicht henengaan. Onbekwaam om met zijn gansche hart naar God te vragen, meent men op deze wijze tot God te kunnen naderen door zich eerbiedig te buigen voor den mensch, die als een bizonder kind van God bekend staat en zich door hem te laten leeren. Men verwerpt de leiding Gods, onder welke de Schrift, de bron der Godsopenbaring werd, en keert terug naar den tijd der profeten en roept den een of ander tot profeet uit.
De meesten onzer lezers weten waarschijnlijk uit hun eigen omgeving op welke teleurstellingen dit altijd uitloopt. Ik heb het althans in mijn omgeving reeds eenige keeren gezien, dat men van heinde en ver kwam om geleerd te worden van iemand, wiens kindschap Gods en wiens levende prediking alom werd uitgebazuind en ten slotte bleek deze man öf een bedrieger te zijn öf iemand, die aan vreeselijke zonden zich schuldig maakte. Men vergist zich echter, als men meent, dat deze menschen door dergelijke bittere ervaringen geleerd worden. Nauwelijks is 't eene licht gedoofd, of een nieuw licht gaat op. En weer bewondert men en aanbidt men de gezalfde taal van den nieuwen profeet. Het bewijst, dat dit alles niet door een mensch met bizondere gaven wordt te voorschijn geroepen maar dat dit verschijnsel samenhangt met de geestesstructuur van een groot deel der godsdienstige schare. De behoefte aan profeten, die bij de schare leeft, doet de profeten geboren worden.
Wie hier goed ziet, herkent hier het subjectivisme in zijn scherpsten vorm. Zoo men de kennisse Gods al niet uit eigen brein voortbrengt, men verwacht ze nochtans van den mensch. En nu kan deze kennis, wat den vorm betreft, zich een tijdlang zeer dicht aan de Schriftuurlijke kennis aansluiten, maar van den beginne aan wordt er onkruid gezaaid en de tijd komt, dat dit onkruid alles overwoekert.

O. a/d IJ.  Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VERSPREIDE GEDACHTEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's