Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

PROF. AALBERS OVER HET REORGANISATIE­ VOORSTEL VAN DE VEREEN. »KERKOPBOUW«.
Ook prof. Aalders, theol. hoogleeraar te Groningen, die veel over de Kerk geschreven heeft en ook in de vergaderingen der Synode altijd gepleit heeft (toen kerkelijk-hoogleeraar en praeadviseur zijnde) voor een reorganisatie der Hervormde Kerk naar de lijnen van de belijdenis, heeft z'n gedachten uitgesproken over het Ontwerp van »Kerkopbouw«, dat nu bij de Synode berust en straks door haar zal worden behandeld.
Prof. Aalders is geen lid van »Kerkopbouw«, óok niet van "Kerkherstel«, maar heeft op de Conferentie, die 11 en 12 Juni j.l. te Hemmen gehouden is en belegd was door leden van »Kerk-herstel«,  gesproken over deze belangrijke aangelegenheid en in „Nieuw Kerkelijk Leven", maandblad van »Kerkherstel«, vinden we van zijn referaat een uitvoerig verslag, dat we hier gaarne overnemen ter oriënteering bij kwesties, die nu aan de orde zijn.
Het onderwerp van prof. Aalders' referaat was: „Wat nu ? " en wat hij gezegd heeft, vinden we aldus weergegeven in het verslag, boven bedoeld:
De titel bedoelt enkel vraag te zijn, geen stelling. Bovendien is het een vraag, die een antwoord verwacht, geen kreet in de ruimte. Een vraag, waarvan men weet, dat bij God het antwoord is. Een vraag tenslotte, die men weet, door God gewekt te zijn.
Spreker is geen lid van »Kerkherstel«, maar nog veel minder van »Kerkopbouw«. Persoonlijk heeft hij als predikant van meet aan gestreden voor reorganisatie. Het is zijn gevoelen, dat alleen in den kerkdijken weg een actie gevoerd kan worden. Spreker is wel eens mismoedig geweest ; hoe dikwijls is reeds aangedrongen op reorganisatie. En vruchteloos. Maar hij wil de vergadering daarmee niet ophouden. We moeten verder. Daarom die vraag : Wat nu ?
Spreker wil het eerst hebben over „Nu" — de situatie. Daarna over „Wat" — de eisch. Hoe is de situatie op het oogenblik ; wat is de eisch nu ?
De kerkelijke situatie. Evenwijdig met de belangstelling voor geestelijke grootheden, die in de wereld bestaan, leeft de belangstelling voor de Kerk weer op. Men stelt belang in grootheden als Staat en Volk. Grootheden, die wij niet maken, maar vinden.
Zoo komt er ook weer belangstelling voor de Kerk, die daarom belangrijkk is, omdat men gaat vragen naar de Kerk als stichting van God, als bovenaardsche grootheid.
Deze stichting van God is echter op aarde, onder menschen. De Kerk, waarvan nu sprake is, is de strijdende Kerk, de Kerk in-hope, die niet gelijk is aan het Koninkrijk Gods.
De Heiland heeft de Kerk gegeven een aardsche toekomst. Paulus heeft het gedaan. Alle grooten hebben het gedaan, Augustinus, Bernhard, Luther, Calvijn.
De Kerk bemoeit zich met de menschen zooals ze zijn, om hen te winnen voor Gods Koninkrijk. De Kerk is dus een grens-grootheid. De Roomsche Kerk heeft dat onderscheid tusschen Kerk en Koninkrijk Gods vergeten.
Bij de Kerk staat voorop de Verzoening. Bij het Koninkrijk Gods staat voorop de Verlossing. Ook is er onderscheid tusschen Kerk en Secte.
De Kerk is breed, tolerant.
De Secte is smal, intolerant.
De Kerk is altijd een lichaam met een dubbel karakter. Daar is de schat in het aarden vat. De schat gaat dwars door de aardsche werkelijkheid heen, gaat er tegenin. En daar is het aarden vat, waarmee bedoeld wordt, dat het gaat om menschen en dat de Kerk daarom veel geduld moet hebben. Met nadruk wordt dus vastgesteld, dat de Kerk niet hetzelfde is als het Koninkrijk Gods. Dan valt er over de Kerk, en ook tegen de Kerk, veel te zeggen.
Over de kerkelijke situatie in het algemeen kan gezegd worden, dat algemeen het leed beseft wordt, veroorzaakt door de zondige gebrokenheid van 'de Kerk. De Conferenties van Stockholm en Lausanne zijn voorbeelden van dit besefte leed. Het is daarom wel duidelijk geworden, dat de uitdrukking „pluriformiteit der Kerken" slechts duldbaar is wanneer men bedoelt „veelvormig-heid." Dan valt er tenminste over te praten. Maar niet, wanneer de gedachte aan veelvuldigheid voorzit. Want er is maar één Kerk. Het lichaam van Christus kan niet gedeeld zijn.
De Conferentie van Stockholm had tot doel, dat men als Kerken practisch zou samenwerken. Men ontdekte echter, dat men als Kerken niet kan samen werken, als men niet samen gelooft. Zoo dreef „Stockholm" tot „Lausanne", omdat men gedrongen werd tot gemeenschappelijk geloof. Na Lausanne ging men één dogmatisch punt bestudeeren : de Genade. Het resultaat is niet bevredigend. De indruk van spreker is, dat wij zoo niet verder komen. De methode, dat men verschillende opvattingen naast elkaar zet, die elkaar moeten aanvullen, is funest.
De algemeene situatie van thans geeft dus nog weinig licht.
Hoe is de toekomst ten onzent ?
De wijze, waarop de organisatie, welke in 1816 tot stand kwam, werd verdedigd, is humanistisch, niet reformatorisch.
Wat de humanistische opvatting over de Kerk is, kan Kant ons leeren. Deze filosoof zocht de taak der Kerk in het bevorderen der zedelijkheid, de Kerk is draagster van zedelijke waarden. Dan is het doel bij den mensch. Maakt men op deze wijze de Kerk tot een „Vereeniging tot bevordering van " en vul dan maar in wat men .haar alzoo wil laten bevorderen, b.v. „Godsdienst", dan maakt men niet alleen een formeele, maar een principieele fout.
Door groote en „kleine" ontevredenen is dan ook tegen zulk een Kerkopvatting geprotesteerd in de vorige eeuw. Men denke aan de Afscheiding.
Een feit is, dat de Vrijzinnigheid zich nooit heeft verzet, maar heeft aanvaard.
Bij de Rechtzinnigen was verscheidenheid. Een deel had alleen oog voor den inhoud, voor de ziel van de Kerk, en was onverschillig voor den vorm. Maar daartegenover zijn er altijd geweest, die op verschillende wijze zijn opgekomen voor reorganisatie.
De huidige toestand doet zien, dat de vraag naar de Kerk op het oogenblik wel zeer brandend is. Bepaalde toestanden in de wereld en onder de volken 'hebben daartoe mede .bijgedragen. B.v. in Duitschland, waar de Kerk gezien wordt als een uiting van ras en volk, waartegen verzet is aangeteekend.
In ons land zijn heet de Volkstelling, het sectewezen, het zich vormen van groepen, het feit, dat er streken zijn waar de Hervormde Kerk te sterven ligt.
In de laatste jaren neemt de belangstelling voor reorganisatie toe. Dat wijst op nieuwe oriënteering. Deze wil zich fundeeren op het beginsel der Reformatie en de Heilige Schrift. En ook heeft ze oog voor de werkelijkheid. Vooral op het beginsel komt het aan. Is men vast in het beginsel, dan kan. men „open" zijn voor bijzaken.
Dit verlangen naar reorganisatie moet gepaard gaan met het besef, dat alles gedaan wordt onder hooger beroep. Wat wij doen, is voor herziening vatbaar, maar staat onder den toets van wat God wil.
En nu de eisch, die de situatie meebrengt.
De nood wordt gevoeld en het besef : er moet iets gebeuren om Gods wil ! Hier maant spreker tot voorzichtigheid. Ten aanzien van de Kerk geldt wel in bijzondere mate, dat als er iets gebeurt, het Gods werk is. En Gods Tijd laat zich niet aflezen van menschelijke klokken. Wanneer wij dus zeggen, dat er iets moet gebeuren, bedoelen wij niet te zeggen : er moet iets gebeuren, hoe dan ook. We mogen niet optreden, alsof wij iets moeten regelen. Wij kunnen de reformatie der Kerk niet laten gebeuren naar een bepaald schema. En ook kan er nog veel gebeuren. Door den predikant en den Kerkeraad kan er nog veel gedaan worden, in Evangelieprediking, pastorale zorg en Sacramentsbediening. Op wat er nog gebeuren kan, kan niet genoeg de nadruk worden gelegd. En wij mogen de plaatselijke verantwoordelijkheid niet afwentelen op den algemeenen toestand, alsof er niets zou kunnen gebeuren !
Spreker denkt niet aan een „program van urgentie", het kerkelijk handelen „om" het een'' of ander. Het program b.v. „dat de vrijzinnigen lastig zijn" of „dat de gereformeerden gevaarlijk zijn." Dat doet er niets toe, zegt spreker. En dat gaat ons niet aan. Zoo te doen is kerkistisch.
De kerkelijke strijd mag dien vorm, of den vorm van kerkelijke concurrentie, niet aannemen.
Ook is spreker bang voor forceeren. Willen forceeren sluit het gevaar in, op korten termijn mogelijkheden af te snijden. Want er valt nog te winnen (voor Christus). Een Kerk, die niet evangeliseert, is geen levende Kerk. De Kerk moet offensief zijn, de wereld aanvallen voor Christus.
In de reorganisatie ziet spreker een gezonde beweging, in zoover daarin is de behoefte om kleur te bekennen. Reorganisatie zij niet iets op zichzelf. Maar er spreke zich in uit de begeerte, zielen te winnen voor den Heer, de levende begeerte naar Gods gemeenschap, Hem te belijden, voor Zijn naam te strijden. Wanneer wij dat doen (en ook in den vorm der reorganisatie) mogen wij niet eigenmachtig handelen. Want wat wij van ons voorgeslacht ontvangen hebben, ontvingen wij van God als een goed, dat wij als trouwe rentmeesters hebben te beheeren en waarover wij rekenschap verschuldigd zijn.
En nu ziet referent de beide vereenigingen Kerkherstel en Kerkopbouw (als buitenstaander, want hij is van geen van beiden lid) steenen aandragen tot reorganisatie der Kerk. En als belangstellend en deskundig toeschouwer overweegt hij daarvan de beteekenis.
Belangrijk acht hij het, dat men in beide groepen reorganisatie wenscht. In Kerkopbouw zijn er zelfs vrijzinnigen, die dat wenschen (vroeger niet één). In een tijd van groote bewogenheid vinden deze dingen steun. Beide vereenigingen komen in veel opzichten overeen. Met een „modus Vivendi", evenredige vertegenwoordiging of iets dergelijks, zou men tegenwoordig niet meer durven aankomen. Het wordt thans vulgair geacht.
Kerkopbouw wil reorganisatie der Kerkinrichting, herziening der belijdenis, tuchtoefening enz. De tijd waarin men vond, dat de Kerkbesturen besturen moesten blijven, gaat tot het verleden behooren. De gedachte van den Moderator valt over te praten. Er is iets voor te zeggen, dat er menschen zijn, wien men een kerkelijke opdracht geeft. Dit behoeft geen scheidsmuur te zijn tusschen de beide Vereenigingen.
Wat Kerkopbouw zegt in artikel 1 en 2 van het Rapport inzake belijdenis, kan niet worden aanvaard. Wanneer artikel 1 het heeft over „aansluiting aan hare 'historische belijdenis", dan meent referent uit het Rapport te bespeuren, dat men meer „historisch" dan „geestelijk" aansluit bij de belijdenis der vaderen.
Een belijdenis is iets „aus einem Gusz", een gaaf, afgerond, samenhangend geheel. Wijziging van de belijdenis is daarom een delicaat werk en kan alleen geschieden als uiting van kracht. Herziening der belijdenis is iets van belang, maar daarop mag men zich nu eerst wel bezien. Het zou alleen kunnen, wanneer men het vaste besef heeft, dat God groote dingen doet.
Van groote beteekenis acht spreker het van Kerkopbouw, dat men het leven der Kerk in aanraking wil brengen met inwendige en uitwendige Zending.
Verblijdend is, dat men ook in Kerkopbouwkringen de tucht wil, met name leertucht. De leer is de belijdenis der ziel, en dat men de noodzakelijkheid van tucht als zoodanig erkent, bewijst, dat men 'beseft, wat de Kerk als zoodanig waard is. De wijze van tucht, daarover is te spreken. Dat men ze aanvaardt, is een belangrijke stap vooruit.
De Huisgemeenten kan referent niet aanvaarden. Er is voor hem iets buitengewoon pijnlijks in. Er zijn menschen, die door de Kerk gemaakt zijn tot wat ze zijn. Men oefent geen tucht op hen uit. Men laat ze geworden. Daarin ligt een ernstige beschuldiging voor de Kerk.
En nu zal men dat vastleggen in de Huisgemeenten. Referent vraagt zich af, hoe men er
toch toe heeft durven komen, om een Schriftuurlijke basis - voor de Huisgemeenten te zoeken. Er is in de Schrift geen grond voor aanwezig. Ook de Gemeenten in de oude Christenheid bieden daarvoor geenerlei grond.
En hoe kan men zóó de toepassing maken van het presbyteriale beginsel der Kerk ? Ouders kunnen uit de ouderlijke macht over hun kinderen worden ontzet. Dat is een brevet van onvermogen voor de ouders. Het ergste wat een Kerkeraad kan overkomen, is toch wel, dat hij „ontzet wordt uit de ouderlijke macht" over minderheden. En dat geschiedt bij het instituut der Huisgemeenten.
Ook is dit concept van Kerkopbouw formeel voorbarig. De nieuwe organisatie zou men eerst moeten laten functionneeren, om te zien hoe of ze werkt. Ook wacht men, bij dit concept, niet af, tot langs den weg van de kerkelijke vergaderingen is komen vast te staan, wat „ernstige gronden" zijn.
Dit heele gedeelte is een „Fremdkörper" in het geheel der voorstellen. Het past er niet bij. Men wil direct de vruchten plukken van het boompje, dat men gaat planten.
Dit voorstel kan niet worden aanvaard. Wel zou men een parochiestelsel kunnen aanvaarden. Door parochiestelsel zou vanzelf de beoogde differentiatie ontstaan. Ook moet elke Kerkeraad weten, wat hij voor God verantwoord is. Maar dit punt van het Kerkopbouw-rapport is beslist onaanvaardbaar.
Natuurlijk is elke orgnisatie moeilijk. De Kerk is Gods Stichting en tegelijk menschenwerk. Zoowel het pogen „den boel bij elkaar te houden" als de begeerte „schoon schip te maken" is ongeestelijk.
Spreker besluit met den raad, er niet te veel „beginselen" op na te houden. En het geduld te hebben om te kunnen wachten.
Het is geraden, dat men tracht zich met elkander te verstaan. Er zijn punten, waarop men kan samenwerken. Mits Kerkopbouw het punt der Huisgemeenten maar wil loslaten.
Als Paulus zegt: „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal", dan ontvangt hij ook antwoord. Moge 't zoo ook zijn op onze vraag: „Wat nu ? "

EEN FOUT HERSTELD.
In ons artikel over de benoeming van prof. dr. M. van Rhijn in de vacature prof. Cramer, hadden we het ook even over andere benoemingen en haalden nog eens op de benoeming van prof. Van Holk, een niet-Hervormd theoloog van Vrijzinnige beginselen onder het ministerschap van mr. Terpstra ; een benoeming, die ons toen tot groote teleurstelling was en gebleven is. We schreven nu echter in ons artikel, dat prof. Van Holk de opvolger is geweest van prof. Eekhof, wat natuurlijk fout was. In de vacature prof. Eekhof is dr. Bakhuizen van den Brink benoemd en prof. Van Holk is de opvolger van prof. Roessingh en zit nu op de plaats, waar vroeger prof. Gunning en prof. Chantepie de la Saussaye Jr. doceerden.
Prof. dr. L. J. van Holk, geb. 1893, was proponent bij de Remonstrantsche Broederschap in 1918; is daarna predikant geweest te Schoonhoven ; vervolgens Algém. Secretaris van den Vrijz. Chr. Jong. Bond (1 Mei 1922) ; daarna weer predikant bij de Remonstrantsche Gemeente te Gouda (27 Mei 1923) ; vervolgens predikant te Utrecht (7 Sept. 1924) en is in 1931 benoemd tot Hoogleeraar te Leiden (20 Sept. 1931).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's