Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERSPREIDE GEDACHTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSPREIDE GEDACHTEN

SUBJECTIVISME.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit artikel willen wij nog even wijzen op het subjectivisme in de prediking en de gevaren, daaraan verbonden ten opzichte van de leiding en opvoeding der Gemeente.
Het is verkeerd gezien, zoowel van vóór-als tegenstanders beide, dat het nadruk leggen op het werk des Heiligen Geestes en op de leidingen, die God met Zijn volk houdt, moet leiden tot een subjectivistische prediking. Aan dit ver­keerde inzicht is het te wijten, dat de een heel niet wil weten van een prediking, die spreekt van een echt geloof in onderscheiding van een historisch-of tijdgeloof, die aandringt op waarachtige bekeering en waarschuwt voor zelfbedrog, terwijl de ander meent, dat het sterkste subjectivisme, het uitsluitend spreken over wat Gods kinderen bevindelijk leeren kennen, een bewijs van groote getrouwheid is.
God de Heere zendt Zijn dienstknechten uit om een boodschap van Zijnentwege over te brengen tot het volk, in welks midden zij gesteld zijn. We kunnen deze boodschap samenvatten in de weinige woorden, met welke Jezus Zijn discipelen opdracht gaf tot hun taak : Bekeert u, en gelooft het evangelie. Het kan niet verkeerd zijn, als we ons een oogenblik in deze tweedeelige taak verdiepen.
Reeds onder het Oude Testament zien wij de profeten, uitgezonden tot hun volk om hen tot bekeering te roepen. Op allerlei wijze binden zij dezen eisch tot bekeering op de harten des volks. Zij maken daarbij van de dreiging met Gods oordeelen gebruik, maar versmaden ook niet het heenwijzen naar de goedertierenheden des Heeren, hun toewezen; zij bestraffen scherpelijk, maar weten ook te lokken en laten niets onbeproefd om dezen eisch ingang te doen vinden.
Het moet echter een leder duidelijk zijn, dat deze oproep tot bekeering iets anders is dan de uiteenzetting, waarin de ware bekeering bestaat, iets anders ook dan de aanwijzing van de noodzakelijkheid der bekeering. Bij den eisch der bekeering richt de prediker zich tot het geweten zijner hoorders en tracht dit tot ontwaking te brengen, maar als de prediking niet anders .behelst dan een beschrijving van de kenmerken van een waarachtige bekeering, zullen misschien velen — hoewel ik geloof, dat hun natuurlijke dwaasheid en eigengerechtigheid de meesten verhindert daar te komen — erkennen, dat zij niet bekeerd zijn, maar hun geweten wordt door deze erkenning niet in het minst geraakt, ja, de ervaring leert, dat het geweten door den eigen aard dezer prediking in slaap wordt gesust.
Het is een heel gewone zaak onder ons, dat de menschen erkennen onbekeerd te zijn. Zij erkennen dat vaak in de grootste gerustheid. Zij zijn nu eenmaal niet anders en zij willen er niet om liegen. Maar zeg dan eens tegen deze menschen, dat zij zoo niet voort mogen blijven leven, dat zij zich van hun zondige leven moeten bekeeren, dan zal men zien, vooral als de eisch tot bekeering een oogenblik wordt aangedrongen, dat de meesten daardoor geprikkeld worden en tot hun verontschuldiging en tot hun verdediging aankomen met de opmerking, dat zij het zelf toch maar niet grijpen kunnen, dat het een gegeven goed is. En tien tegen één, dat zij den man, die dus tot bekeering aandringt, voor een Remonstrant houden, die meent, dat de mensch zich zelf bekeeren kan. Wanneer de profeten van den ouden dag nog eens onder ons konden optreden, zouden zij door tal van menschen worden verworpen, als die er veel te licht over heengaan. Het subjectivisme in de prediking en in den hoorder leert de menschen om zich met een beroep op de onmacht des menschen van den eisch der bekeering af te maken ; er wordt een lijdelijkheid door gekweekt, die alle leven in de Gemeente verstikt.
Met den eisch des geloofs is het niet anders gesteld. Wanneer Gods genade in Christus de menschen gepredikt is, moeten zij opgeroepen het Woord van Gods genade te gelooven, opdat in den weg des geloofs de vergeving der zonde hun persoonlijk eigendom moge worden. Wij bidden u van Christus' wege, zegt de apostel, alsof God door ons bade: laat u met God verzoenen. Een oogenblik te voren heeft hij dit in het .zelfde hoofdstuk genoemd : een bewegen van de menschen tot geloof. Maar een ieder gevoelt, dat dit toch iets anders is dan een beschrijving te geven van de wijze, waarop de ware Christen tot geloof komt en van den weg, waarin de geloovige omhelzing van den Christus plaats vindt. Ja, we moeten goed verstaan, dat, als de prediker niet anders gedaan heeft dan een beschrijving geven van den weg, waarin Gods genade bevindelijk gekend wordt, hij zich zelf den weg heeft afgesneden om de menschen tot geloof te bewegen. Hij moet eindigen met de vraag, of men daar kennis aan heeft en de verzuchting, dat men zulks nog eens mocht leeren kennen. Wijl hij geen boodschap van God tot de menschen heeft gebracht, kan hij niet eischen, dat zij die gelooven zullen.
Nu moeten we ons goed indenken, dat als profeten en apostelen oproepen tot bekeering en geloof, als Gods dienstknechten nog immer met deze boodschap komen, niet zij de menschen trachten te toekeeren en tot geloof te brengen, maar de Heilige Geest door hen de menschen aanspreekt en met Zijn getuigenis komt om hen te overtuigen en tot inkeer en geloof te brengen. Deze worsteling des Gees tes met een mensch en in een mensch om hem aan de macht der zonde te ontrukken en uit het geloof te doen leven, verwekt het inwendige leven en den inwendigen strijd, waardoor men bevindelijk kennis krijgt aan den weg des geloofs.
Wie echter meent, dat de menschen op den rechten weg worden gebracht door een beschrijving van wat dan innerlijk doorleefd wordt, dwaalt wel zeer ; hij wil wijzer zijn dan God Zelf en wil meer zijn dan een spreekbuis, waarvan God gebruik maakt; hij wil eigenlijk den Heiligen Geest het werk uit handen nemen en wil de menschen zelf brengen, waar de Heilige Geest hen alleen brengen kan.
Zoogenaamd steekt hij naar de diepte af en in werkelijkheid verkeert hij enkel aan de oppervlakte ; zoogenaamd is hij een bevindelijk man en in werkelijkheid is hij een intellectualist, die verstandelijk uiteenzet, wat geestelijk is, en die vergeet, dat, als de mens.chen hem hebben kunnen volgen met hun verstand, zij nog niets verder zijn, ja misschien zich den weg versperd zien door de kennis, die hen bijgebracht is.
De gevolgen van een subjectivistische prediking zijn vaak ontzettend. Zij ontgeestelijkt den arbeid des Heiligen Geestes.
Als uit de H. Schrift één ding duidelijk is, dan is dat het verband tusschen wat wij zedelijkheid en godsdienst noemen. Met 'bedoeling spreek ik van wat wij zedelijkheid noemen, want Schriftuurlijk is het misschien niet om zoo te spreken, wijl dit verband in de Schrift zóó nauw is, dat het zedelijke mede tot den godsdienst behoort. Wanneer wij van de eerste tafel der wet tot de tweede komen, verlaten wij niet het godsdienstige terrein om dat voor het zedelijke te verwisselen, maar blijven we op het terrein, dat aan den dienst van God is gewijd. Vandaar dat het werk van den Heiligen Geest om een mensch tot bekeering en geloof te brengen, ten nauwste samenhangt met wat wij gewoon zijn de vernieuwing zijner zedelijke natuur te noemen. Zoowel de bekeering als het geloof hebben immer een zedelijken inslag en juist daardoor komt de oprechtheid van .beide tot openbaring. Benauwdheid en angst vanwege de zonde zijn op zich zelf genomen niet van zedelijken aard en daarom van geen beteekenis, als zij niet gepaard gaan met een oprechten afkeer van de zonde en droefheid over de afwijkingen. Zoo is het ook met het geloof. Het ware geloof, dat het woord van genade doet omhelzen, dat een mensch aan de zijde Gods plaatst en met Christus vereenigt, beteekent tevens een breuk met de zonde, een vernieuwing des levens. Maar juist dat wordt bij het subjectivisme maar al te zeer uit het oog verloren en de groote menigte vergeet het gansch en al.
Het eigenaardige van de subjectivistische prediking is, dat zij den weg, waarop men bevindelijk kennis krijgt aan wat er noodig is tot onzen eeuwigen vrede, voorstele als een reeks gebeurtenissen, die elkander opvolgen en die als ontmoetingen van God en mensch kunnen omschreven worden. Het zijn bizondere openbaringen, waarmede God zich openbaart, gansch willekeurig ; er is geen overeenstemming tusschen deze openbaringen en wat er te voren in de ziel is omgegaan ; het zijn inwendige openbaringen, maar ten slotte een uitwendig karakter dragend. Daarom legt men grooten nadruk op het ontvangen van een woord en van een belofte. Maar dit feit als zoodanig moet het doen. Of er aansluiting tusschen het bepaalde woord en de werkzaamheid der ziel is, of men daarna met het woord geloovig werkzaam is, daarnaar wordt vaak niet gevraagd. En zoo gaat het ten slotte met alles, zelfs met het aandeel krijgen aan den Christus. Dit wordt door menig gemeentelid zoo uitwendig opgevat, dat het geloof geheel uitgeschakeld wordt en men meent, dat het niet anders is dan het ontvangen van een hemelsere openbaring, dat men ook deel heeft aan den Christus.
Het is geen wonder, dat men op deze wijze ten diepste kan worden ingeleid in de heilgeheimen Gods, deel kan krijgen aan de gerechtigheid van den Borg, verzoend kan zijn met een drieëenig God, terwijl men nooit tot een breuk met de zonde gekomen is. De openbaringen, waar naar het volk ten slotte staat, zijn van denzelfden aard, als die, welke Mohammed eens ontving, vruchten van een geprikkelde verbeelding. En als men niet in staat is om zich zelf daar te brengen, zegt men in koelen bloede : ja, het moet een mensch gegeven worden, en zoolang als het mij niet gegeven wordt, heb ik het niet. En zonder eenige onrust vervolgt men zijn weg en hoopt er op, dat te midden van den dienst der zonde plots de openbaring zal komen : gij zijt er ook een, die onder het zegel der verkiezing ligt.
De vrijmacht Gods wordt in de subjectivistische prediking reine willekeur. De openbaring, met welke God zich nog openbaart, worden uitwendige gebeurtenissen. De verhouding tusschen God en mensch wordt ontgeestelijkt en de bizondere leidingen Gods laten de consciëntie met rust. Van een levend gemaakte consciëntie weet men niet meer, evenmin als van een teer geweten, waarmede voor Gods aangezicht gewandeld wordt.
En nu weet ik het wel, dat menig prediker het niet zoo bedoelt en dat de leidingen Gods soms nog vrij zuiver worden weergegeven, maar wat ik boven opmerkte, is nochtans de vrucht van hun prediking onder het volk. Het subjectivisme in de prediking stompt het geweten der hoorders af en daarom wordt vaak terecht van sommige gemeenten, die zulk een prediking lang hebben gehad, gezegd, dat zij dood gepreekt zijn. De bekeering wordt gezien als een bizondere openbaring, die een mensch zich zelf niet geven kan. Dat men van God gehouden is zich van zijn zonden te bekeeren, en dat God scherpelijk daartoe oproept, daarvan gevoelt men niets meer. De mensch kan niet anders dan in de zonde leven en het is misschien maar het beste, dat hij zich geheel aan de zonde overgeeft. God brengt zondaren nog vaak staande in hun wegen, maar voor farizeën is geen behoudenis. Daarom kan men in onze gemeenten tal van zulke zondaren aantreffen, die in koelen bloede van de eene zonde tot de andere voortvaren en toch met eerbied zitten te luisteren naar de verhalen, die toekeerde mensdhen doen of die men van de een of andere bekeering doet en daarbij zuchten : mocht het mij ook maar eens gebeuren. En zij zijn zoó misleid, dat zij niet meer zien, dat zij zich zelf bedriegen.
Wijl een subjectivistische prediking het werk van den Heiligen Geest, waardoor een mensch veranderd en vernieuwd wordt, tot schuldbekentenis en geloof wordt gebracht, ontgeestelijkt en het maakt tot een reeks van openbaringen, die, al worden ze in het verborgene van de ziel ontvangen, een geheel uitwendig karakter dragen en niets te maken hebben met het dienen van God in geest en waarheid, ziet men onder zulk een prediking een gebrek aan Godskennis en zelfkennis ontstaan, die des te schreeuwender zijn naarmate deze menschen zichzelf als bizonder verlichten aanmerken.
O. a/d IJ.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 september 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VERSPREIDE GEDACHTEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 september 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's