Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 6 : 14. Maak u eene ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken, en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek.

3e Serie.
XXVI.
De Mosaïsche geschiedschrijving onderscheidt zich dus van die der Babylonisch-Assyrische volken door hare volkomen uitzuivering van alle mythologische smetten. En daardoor draagt zij een geheel eigen karakter, wordt ook de voorstelling der gebeurtenissen eene eenvoudige, natuurlijke, daar er voor alles wat aan magie herinnert, geene ruimte overblijft. Toch is deze geschiedbeschrijving daarom nog niet dezelfde als in onzen modernen tijd algemeen wordt toegepast. De moderne geschiedbeschrijving stelt zich ten doel de ontwikkelingsverschijnselen van het menschheidsleven wetenschappelijk te doorgronden, dus de wording en ontwikkeling der menschheid te doorvorschen, het verleden te begrijpen uit hetgeen tegenwoordig daarvan nog onder ons leeft. Daarom gaat zij van het bijzondere uit, van de monographic gaat zij tot het universeele. In de zoogenaamde algemeene geschiedenis worden de resultaten van de geschiedenis der bijzondere, particuliere gebieden verwerkt. De wereldgeschiedenis beschrijft ons de levensontplooiing van het menschelijk geslacht, zooals zich deze in den loop der eeuwen voltrokken heeft. Zij heeft ons deze in hare onderlinge betrekkingen en kenmerkende verschijnselen te teekenen, zoodat wij het historische proces in onderlingen samenhang mogen leeren kennen. Daaruit volgt, dat hoe groote beteekenis men in onzen tijd ook moge toekennen aan een nauwkeurige kennis der bronnen en welke groote nadruk er ook gelegd moge worden op een onbevangen en onbevooroordeelde waardeering van het feitelijke, wij toch in zulk een algemeene geschiedenis nimmer met eene loutere beschrijving van feiten te doen hebben. In zulk een algemeene geschiedenis, die met recht op dien naam aanspraak mag maken, hebben wij steeds van doen met eene geschiedbeschrijving onder de leiding eener wijsgeerige grondidee. In het begin der voorgaande eeuw gaf eene zoogenaamd teleologische beschouwing, d.w.z. eene beschouwing der geschiedenis als staande onder den invloed van doelmatigheids-motieven, den toon aan. Als typisch voorbeeld daarvan gold de Duitsche wijsgeer Herder en de geschiedbeschrijving opgekomen onder den Invloed der Duitsche idealistische wijsbegeerte onder leiding vooral der Hegelsche philosophie. Anderen beschouwden, onder den invloed van Oostersche wijsbegeerte en Schopenhauer, de geschiedenis als een eeuwigen kringloop, waarin zich een steeds herhalend spel van 'blinde natuurkracht aan ons voorstellen zou. En toen onder den invloed van den Franschen wijsgeer Auguste Comte zich de zoogenaamde positivistische wetenschap, de moderne exacte wetenschap baan brak, trachtte men deze methode ook op de wetenschap der geschiedenis toe te passen en ontstond het streven naar eene zoogenaamde „nornologische" geschiedbeschrijving, d.w.z. naar eene wetenschap der geschiedenis, waarbij zij gezien kon worden als zich bewegend naar vaste wetten. Zoo zou er dus ruimte komen voor eene kennis der wetmatigheid, die in staat stellen kon om uit de voorhanden gegevens besluiten te trekken aangaande de toekomst en hetgeen zij bren­ gen zou. Het verleden werd alzoo tot op zekere hoogte een leerschool voor het heden. En met deze nieuwere wetenschappelijke methode hangt nu samen de groote waarde, die aan de statistiek wordt gehecht en de groote beteekenis, die het verzekerings-wezen in de: tegenwoordige maatschappij zich heeft verworven.
En nu ligt het voor de hand, dat de geschiedbeschrijving, zooals zij in de Heilige Schrift wordt toegepast, een geheel ander karakter draagt. De Heilige Schrift teekent ons de geschiedenis als een gebied der goddelijke openbaring. Zij stelt ons de geschiedenis der in zonde gevallen menschheid voor, waarin zich nu het deugdenbeeld Gods in volle klaarheid openbaart. Niet slechts Gods eeuwig recht over den mensch der zonde, maar ook; de daad der eeuwige liefde Gods, die in Christus haar hoogtepunt bereikt. En daar dit alles ten slotte doelt op de voleinding, wordt heel de geschiedenis in dat licht ons voorgesteld. In de Heilige Schrift hebben wij dus van doen met eene geschiedbeschrijving, die in volstrekten zin religieus is, want in de geschiedenis, zooals zij die verstaat, openbaart Zich God de Haere, opdat Zijne schepping in de voleinding aller dingen hare door Hem zelven in 'Zijnen eeuwigen Raad gestelde bestemming zal verwerkelijken.
Deze Schriftuurlijke geschiedbeschrijving is dus, wanneer wij haar uit wetenschappelijk oogpunt beschouwen, volstrekt niet minder waardevol dan de wijsgeerige of de sociologisch moderne. Zij is, wat de feiten betreft, niet minder nauwkeurig, kent ook eene doelmatigheid, daar de Heere schept een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, maar staat er verre van af, deze wereld te maken tot een wild spel van krachten, door willekeur en toeval beheerscht. Er is dus ook in deze volstrekt religieuse geschiedbeschrijving een strikte wetenschappelijke orde te onderkennen, zoodat zij in geenen deele behoeft achter te staan bij wat de moderne philosophie op dit gebied heeft geboden. En zoo zien wij dan ook in Genesis, dat er een voortdurend streven is op te merken om het gebeurde als zoodanig wezenlijk los te maken uit het mythologisch omhulsel, waarin de volkeren het hadden verstoken. En dat inderdaad de mensch, die buiten Gods bijzondere openbaring leeft, de neiging heeft het historisch gebeurde mythologisch te verdichten, daarvan zijn de voorbeelden niet zeldzaam. De mythologie zelve leert, dat niet alleen het natuurgeschieden als 'b.v. opgang en ondergang der zon, maan en sterren, voorwerp werden van deze dichterlijke aandrift, maar dat ook personen en gebeurtenissen dikwijls zeer phantastisch worden vervormd, wanneer de mythen-scheppende geest zich er meester van heeft gemaakt. Doch met name het zondvloed-verhaal, wanneer men het vergelijkt met wat dienaangaande 'bewaard werd uit de grijze oudheid en thans uit het stof der eeuwen werd opgedolven, leert, hoe de Mosaïsche beschrijving het gebeurde zelf uitlicht uit de nevelen der mythologie, om het dan voor te stellen in het licht van den Zich aan zijne Kerk openbarenden God. Tegenover de phantasieën der mythologie stelt de Heilige Schrift hetgeen gebeurt als geschiedende onder de voorzienige leiding van den Zich aan zijn volk openbarenden God, die in die geschiedenis Zijn recht en Zijne genade. Zijne oordeelen en Zijne liefde ten toon spreidt. Daarom verschijnt de oude menschheid onder het oordeel als een zedelijk gericht, dat zich door de geweldige verschijnselen der natuur voltrekt en verschijnt ook het uitverkoren geslacht als bijzonder voorwerp Zijner reddende en voorzienige leiding.
Zoo is het duidelijk, hoe het komt, dat het Schriftuurlijk zondvloed-verhaal, ondanks menig punt van overeenkomst met hetgeen ons uit de Babylonisch-Assyrische oudheid bewaard werd (Deze zondvloed-verhalen zijn te vinden in het werk van Dr. Hugo Gressmann, Altorientalische Texte zum alten Testament, Berlin, u Leipzig, 1926), toch wezenlijk zoo geheel anders is. Het gaat er wel van uit, dat de kern van hetgeen de volken dienaangaande mythisch bewaard hadden, historisch is, maar het stelt dan ook deze kern in bijzonder monotheïstisch licht, laat ons dezen zien als het rechtvaardig oordeel Gods eenerzijds, als eene daad van vrijmachtige genade anderzijds.
De oude wereld zelve leefde gedachteloos, onbezonnen voort in hare zonde, ging op in materialisme en stofvergoding, terwijl zij doof bleef voor de roepstemmen der Godsmannen, die tot haar gezonden werden. Ondanks de voortdurende prediking, door de alleroudste patriarchen haar gebracht, ging zij hardnekkig voort in hare onbekeerlijkheid. En aan de andere zijde gaat nu ook over de steeds slinkende gemeente des levenden Gods een voortdurend helderder wordend licht op, zoodat zij de diepte van den val, den gruwel harer goddeloosheid, de zekerheid van haar verderf, des te beter moest kennen. En daarom, als het oordeel zal worden voltrokken, toont God aan Noach nog eenmaal als in samenvatting den bundel harer ongerechtigheden. Het oordeel zou beginnen. God zeide tot Noach : „het einde van alle vleesch is voor Mijn aangezicht gekomen." De toestand was een hopelooze geworden. Alle verwachting op de bekeering der menschheid dier dagen was afgesneden. De aarde was vervuld met wrevel en het besluit Gods werd aan Noach verklaard : „Ik zal hen met de aarde verderven." Noach moest het dus goed weten, dat er ditmaal geene ontkoming meer zijn zou, want alle hope op verdere lankmoedigheid Gods was vergaan.
Doch daarbij bleef het nu niet. God wijst aan Noach ook den weg ter ontkoming. Hij ontvangt een goddelijk onderwijs, dat hem, terwijl de oude wereld van niets weet, op geen rampen bedacht is, tot in de kleinste bijzonderheden laat voorbereiden, hetgeen tot zijne redding noodig zal zijn. Noach wordt op de school des Heiligen Geestes aangaande zijne behoudenis onderwezen. Hij wordt van boven geleerd. En ook daarin wordt nu het principieele onderscheid openbaar tusschen Noach en die wereld, waarin hij leefde. Bij Noach de innigste levensgemeenschap met God, en in de wereld niemand, die Hem meer kennen wil en naar Hem vraagt. Daarom is die wereld met zichzelve alleen, terwijl Noach haar ziet te midden van haren afval en onder de wolke van haren ondergang. Zoo wordt nu ook Noach daardoor als een laatste teeken voor die oude wereld. De Hebreënbrief zegt van hem : „Door het geloof heeft Noach, door goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen, die nog niet gezien werden en bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin, door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld." Alle onschuld werd haar daardoor en voor goed ontnomen.
Het was toch voor de oude wereld, in welker midden Noach woonde, iets merkwaardigs, dat daar, terwijl er niets was in den hemel boven, noch op de aarde beneden, dat kon doen vermoeden van eene naderende catastrophe, alleen deze ééne man, en dat nog wel deze bijzondere man, die de laatste was dergenen, die voorheen als de gemeente des Heeren, als de aanroepers van Zijnen Naam bekend stonden, zich voorbereidde op behoudenis uit een gevaar, dat niemand komen zag. Zij hebben hem wel voor een dwaas moeten aanzien, daar hij zoo geheel anders deed dan alle anderen, voor een redelooze, daar hij dingen deed, die indruischten tegen het gezond verstand. Hij ging een schip bouwen, terwijl zij misschien wel op het droge behoefte hadden aan water. Hij bouwde zich een ark, een theba, zooals er staat, die zou moeten drijven op een watervloed, die er niet was, die er nog nooit geweest was, waarvan niemand zichzelven een voorstelling maken kon. Ja, Noach moet wel een wonderlijken indruk gemaakt hebben op zijne tijdgenooten. Zij hebben verbaasd gestaan over deze dwaasheid en zij hebben den spot gedreven met dezen man. En zoo werd hij dus juist voor hen een teeken. Ieder sprak er over, lachte er om, haalde er de schouders over op. Maar zoo kon ook niemand zeggen, dat hij er niet van geweten had. Deze Noach moest alzoo in bijzondere mate de aandacht trekken, want hij werd als een schouwspel voor elks oogen.
Voor Noach zelve was dit geen aangename toestand, want er is iets smartelijks in, soms een diepgaand leed. Denk maar hoe Job zich daarover beklaagde, dat hij, om het dan plat te zeggen, „over de tong ging." Heeft hij niet geklaagd, dat de Heere hem „tot een spreekwoord der volken" gesteld had, „zoodat hij een trommelslag" was voor ieders aangezicht, en heeft hij het ook niet aldus gezegd : „maar nu ben ik hun een snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord !" Neen, het was voor Noach geen kleine zaak, dat hij dingen doen moest, die niemand begreep, die ieder onredelijk en dwaas achtte. Toch deed hij het, want hij beluisterde in zijne ziel de stemme zijns Gods, die tot hem zeide : „Maak u een ark van goferhout." De wereld kon dat niet verstaan, omdat zij de verlichte oogen des verstands niet had, waarmede Noach haar aanschouwde. Zij was blind voor zichzelve, voor hare zonde, voor de oordeelen Gods, zooals zij doof was voor Zijne stem. Daarom kon zij het gevaar niet zien, waarin zij verkeerde, de dreigende donkere wolken der gerechtigheid Gods niet zien opkomen aan den horizon. Voor Noach was dit alles eene ontroerende werkelijkheid, in welker midden hij verkeerde, een onafwendbare zekerheid, die des te banger werd, toen hij de hemelsche sprake hoorde, die hem gebood de ark te bouwen. En zoo werd die bouw tot een daad des geloofs, tot een daad der gehoorzaamheid. En daarom stond hij in die oude wereld als een prediker, als een profeet des Heeren, en verschijnt hij in de Schrift als een held des geloofs, als een blijvend voorbeeld van het volk, dat zijne ziel uit de ondergaande wereld - zal uitdragen als een buit.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's