Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 6 : 14, 15, 16. Maak u eene ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken en gij ziüt die bepakken van binnen en van buiten met pek. En aldus is het, dat gij haar maken zult: rie honderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen hare breedte en dertig ellen hare hoogte. Gij zult een venster aan de ark maken en zult haar volmaken tot eene elle van boven; en de deur der ark zult gij in hare zijde zetten ; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken.

3e Serie.
XXIX.
Noach was een man des geloofs. De Heere sprak tot hem, dat hij zich eene ark van goferhout zou maken, ingericht tot het herbergen van vele wezens, terwijl hij eigenlijk niet kon weten, waartoe dit alles dienen moest. Eerst als hem tot in de kleinste bijzonderheden de teekening van dit gevaarte was voorgelegd, verneemt hij in vers 17 het eigenlijke doel. Zoo wordt ons dus het karakter van de daad des geloofs duidelijk voorgesteld. Het geloof leert luisteren naar de woorden Gods, heeft voor niets anders oor, noch hart. Het geloof legt een volstrekt beslag over de ziel, zoodat alle aandacht op de woorden Gods gevestigd wordt. Het geloof redeneert niet, maar leert buigen onder Hem, die spreekt en gebiedt. Wij lezen dan ook niet van eenige vraag, laat staan van eenige tegenwerping uit Noach's mond. Hij staat alleen maar voor des Heeren aangezicht, luisterende naar de sprake, die uitgaat tot zijne ziel. Wanneer ik daarop nu de aandacht vestig, dan is dit niet om den indruk te wekken, als hebben wij in het geloof met iets onredelijks te doen, zooals de kinderen dezer wereld het dikwijls aan Gods kinderen verwijten, als zouden wij tegen alle rede in, van de menschen vergen, dat zij wit zwart zouden noemen en als waar zouden moeten erkennen hetgeen wij voor onze oogen zien, dat niet waar is. Dat is eene beschuldiging, die alleen uitwijst, dat zij, die haar uiten, geheel vreemd staan tegenover het leven des geloofs. Noach hoort Gods stem, die hem opdraagt de ark te maken naar het door God hem voorgeschreven plan. En Noach's ziel ontvangt deze woorden als Gods woorden. Dus is het niet onredelijk, dat hij zich daaraan met eerbied onderwerpt. De mensch is toch, wanneer hem de majesteit Gods geopenbaard wordt, slechts een aardworm, een nietige stofbewoner, die zich er alsdan diep van bewust is, dat hij tegenover den eeuwigen, almachtigen Schepper, niets heeft te stellen dan eerbiedige onderwerping. Zoodra het ongeloof in zijne ziel opkomt, begint hij te redeneeren en tegenover Gods woorden de overleggingen van zijn natuurlijk hart te stellen. Dan komen de vragen en de twijfelingen op, stelt hij zich zelfs wel tegenover zijn God. Dan wordt hij ontevreden, komt in opstand tegen Gods weg. Daarom zegt de apostel : "Vernedert u onder de krachtige hand Gods." De onwil houdt eerst dan op, als de mensch onder God komt. Dan verstomt de tegenspraak, de twijfel en het vragen, omdat het dan waar wordt in de ziel: , Die door de vlakke velden rijdt, Zijn Naam is Heer der Heeren." Dat het aan God onderworpen kind des Heeren dan zwijgt en niet redeneert, is dus niet onredelijk, maar juist redelijk, omdat we in zulk een ziel niet anders verwachten kunnen. Zoo is het nu met Gods Woord en de wereld, ook dikwijls met de vrome wereld. Omdat zij Gods Woord niet hoort in de Schrift, staat zij op tegen de Schrift, scheldt zy den Bijbel voor een papieren paus, die zoo maar opgelegd wordt en waardoor den mensch de vrijheid zijner rede zou worden ontnomen. En die zoogenaamde vrije rede houdt de wereld voor haar hoogste en edelste goed. Daarvan af te staan is haar de grootste dwaasheid, dus is zij vol van critiek op het Woord Gods, op de werken Gods, doch aan haar zelve gaat zij voorbij. Daarom gaat de moderne menschheid op in den tempel harer zelfverheerlijking. Dit is het werk van den mensch der zonde, den zoon des verderfs. Zoo stelt zij zich tegen en verheft zij zich boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt en gaat zij in den tempel Gods zitten, zichzelve vertoonende, dat zij God is. Zij hoort des Heeren stem niet, noch in Zijne werken, noch in Zijne woorden. Daarom begrijpt zij ook Gods kinderen niet.
Zoo stond de oude wereld nu ook tegenover Noach. Zij kon het niet verstaan, hoe het mogelijk was, dat deze man in afwijking van alle menschen gehoor gaf aan een sprake Gods, die zij niet hoorde, noch kende. Zij moest het wel aanzien voor eene dwaasheid, zooals de moderne mensch er eene hallicinatie in ziet, een ziektesymptoom. Zij hield immers soms den godsdienst voor een soort opium, dat de volksziel verdooft. Maar Noach en met hem al Gods kinderen verschijnen voor Gods heilig aangezicht en staan, ontroerd door des Heeren stem, met diepen eerbied vervuld, in ootmoed des harten zich buigend, verslagen van geest en zij weten, hoe Hij gezegd heeft: „Ik ben de eerste en Ik ben de laatste, en behalve Mij is er geen God". En dus is de Heere Koning over hen, gelijk zij Zijn volk zijn, dat zich in gehoorzaamheid en eenswillendheid buigt. En zoo nu luisterde Noach in geloof en dus ook in gehoorzaamheid des geloofs. Hij zag van de oordeelen nog niets, wist nog van geen vloed, kende alleen den diepen val der wereld, aanschouwde hare ongerechtigheid, was ook diep doordrongen van het komende recht Gods over hare zonde. En als nu de Heere zegt: „maak u een ark van goferhout", dan vraagt hij niet, maar aanvaardt de opdracht, dan redeneert hij niet over het doel, zelfs wist hij van geen watervloeden af, maar hij luistert, tot gehoorzaamheid aan Gods stem bereid.
Die ark moest hij op Gods bevel maken met kameren, haar bepekken van binnen en van buiten en stipt daarbij de maten volgen, hem door God zelven verstrekt: drie honderd ellen lang, vijftig breed en dertig hoog. Deze maten zijn uit den aard der zaak niet willekeurig, doch wijzen op verhoudingen van bijzonderen aard. Zij was zes malen zoo lang als zij breed en tien malen zoo lang als zij hoog was. En deze verhoudingen hangen volgens sommigen samen met die, welke in het algemeen de afmetingen van het menschelijk lichaam bepalen. Deze proporties zouden niet slechts het vaartuig zeer geschikt maken om golfslag en storm te trotseeren, maar de ark tevens als eene typische heenwijzing naar Christus' dood en begrafenis voorstellen en van de onze met Hem, waarbij dan gewezen wordt op Petrus' woorden over de toebereiding der ark, waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water, waarvan het tegenbeeld de doop ons nu ook behoudt, 1 Petr. 3 : 20, 21.
Met name wordt er dan op gewezen, dat ook des menschen laatste woning in het algemeen naar dezelfde proporties worden gemaakt, zes malen zoo lang als de breedte en tien malen zoo lang als de hoogte. Alzoo zou dus deze ark mede door hare afmetingen Christus' werk hebben geprofeteerd. Bekend is, dat een Mennoniet, Pater Jansen te Hoorn, in 1609 een naar de Bijbelsche voorschriften geconstrueerde ark van stapel liet loopen om hare voortreffelijke zeewaardigheid te toonen. Anderen weder trachtten op wiskundige gronden te berekenen, dat deze ark al hare bewoners en het voedsel, dat zij behoefden, kon bergen ; de kubieke inhoud toch bedroeg 3.600.000 kubieke voet. Doch afgezien van dit alles, dat meer betrekking heeft op de nieuwsgierigheid der menschen van lateren tijd, kan wel worden vastgesteld, dat ook de discipelen en op hun voorbeeld de oudste Christenheid door deze ark, die getuigend geloofsstuk was, gewezen werden op hetgeen de Heere onze God gewrocht heeft in onzen Heere Jezus Christus, toen Hij Hem heeft opgewekt uit de dooden. Zoo diep was de indruk, door Noach's geloofsdaad teweeggebracht, dat onder de zinnebeelden der eerste Christenen de reddende ark van Noach het beeld was van de reddende Kerk van Christus, die trots alle stormen der wereld de veUige haven des hemels zal bereiken. Ja, zelfs droeg het oud Christelijk kerkgebouw in zijne samenstelling nog de typische kenmerken van een schip. Het hooge koor moest de kajuit verbeelden, het lange deel, de verzamelplaats der geloovigen, het zoogenaamde schip der kerk, herinnerde aan de behoudenis, de toren wees op den mast, de stutpeilers op de riemen, de vaan met het kruis representeerde de steng met haar vlag. Het schip werd alzoo voor de oude Christenen —de katakomben leveren er het bewijs voor — zinnebeeld van het menschelijk leven, inzonderheid van de gelukkig afgelegde levensvaart. De duif op de mast beteekent de beschermende Heilige Geest, die den koers aangeeft. Jezus zelve verschijnt dan als de stuurman, met de levenswet in de hand. Zoo heeft Gods Kerk van den beginne in de ark van Noach een schoone prediking des evangelies gezien. Hebreen XI en Petrus zijn daarvan dan ook het bewijs, dat zij onder het licht van Gods Heiligen Geest in Noach's wondere behoudenis een profetisch heenwijzen onderkend hebben naar de in de volheid des tijds geboren Kerk des Heeren, die als de ark des Nieuwen Verbonds het uitverkoren volk zal behouden van den toekomenden toorn.
Merkwaardig is bovendien, dat terstond die redding van Gods Kerk ons niet wordt voorgesteld als op zichzelve staande. Het gevaarte zal niet alleen menschen, maar ook van de wereld der dieren moeten herbergen. Ook dit wijst er op, dat van den beginne Gods Kerk licht heeft ontvangen op den wonderen samenhang tusschen mensch en dier en daardoor ook met de andere schepselen. In des Heeren Woord, dat blijkt hier duidelijk, verschijnen de levende wezens in een natuurlijken, levenden, socialen samenhang. Zooals, Rom. 8, de apostel Paulus er op wijst, dat het schepsel als met opgestoken hoofde verwachtende is de openbaring der kinderen Gods, dewijl het der ijdelheid onderworpen werd, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft; dan wordt daar ook aan toegevoegd : „ent wij weten, dat het gansche schepsel te zamen zucht en te zamen als in barensnood is tot nu toe." En daartegenover heeft nu reeds de oudste gemeente in de eerste wereld mogen verstaan, hoe de Heere Zijne reddende genade brengt niet alleen over Gods kinderen, hoe weinig in getal zij ook mogen zijn, maar ook over de wereld der dieren deze uitstrekt. Het reddingsplan was er op aangelegd; van meet af waren ook de dieren daarin opgenomen. En dit natuurlijk niet daarom, dat de ontferming Gods minder uitging naar de redding der oude menschheid als zoodanig, maar veeleer hierom, dat de redding des menschelijken geslachts gegeven was in de redding van Gods volk, en met dat volk van alle bestaansvoorwaarden der toekomende geslachten. Gods volk, hoe klein of hoe groot het in aantal ook moge zijn, is de kern der menschheid. In Gods volk is haar wezen, want dat volk is het lichaam van Christus, van den tweeden Adam, en Hij is hun verheerlijkt Hoofd. En zooals Adam oorspronkelijk bondshoofd was niet alleen van het menschelijk geslacht, maar tevens van de gansche schepping, zoo is dit ook de Heere Jezus Christus, de tweede Adam. Daarom is er een levensband tusschen mensch en dier en heeft dan ook de Heere, nu die oude wereld vanwege hare zonde tot den ondergang neigt en alleen de verkoren kinderen Gods, weinigen in getal, worden uitgered, die uitverkorenen, die de wezenskern vormen, waaruit de nieuwe menschheid zal opkomen, niet losgemaakt uit die verhouding tot de dierenwereld, maar onmiddellijk gesteld in het organisch verband, waarin zij krachtens schepping behooren. De bouw van de ark, waarover God zelve optreedt als de bouwmeester, die aan Noach het plan voorschrijft, nog voordat Hij van den vloed spreekt, gaat dus niet om buiten deze levensverhouding, maar is er op berekend. De bouwplannen der ark zijn aangelegd niet slechts op Noach's behoud, en daarmede op dat der menschheid zelve, maar op het behoud dier menschheid in haren organischen samenhang met de wereld der levende wezens, zonder welke de mensch niet kan zijn. En zoo zien wij dus, dat zich de barmhartigheid Gods uitstrekt naar den mensch in al zijne levensbetrekkingen, dus in de eerste plaats naar die, waarin hij staat tot de wereld der dieren. En als zoodanig blijkt het de waarheid naar Gods Woord, dat de wereld, de wereld ook der lagere schepselen, er is om Gods volk. Zonder de aanwezigheid van Gods Kerk zou de wereld niet meer zijn, niet meer kunnen zijn, omdat zij dan haar eindbestemming niet bereiken, haar doel niet verwezenlijken kan. Zoo straalt dus de wondere, heerlijke glans der genade uit over Gods kinderen en van de Kerk, welker Hoofd onze verheerlijkte Middelaar is, tot over de dieren des velds. En daarom geeft God aan Noach een bouwplan, dat doelt op de redding van mensch en dier te zamen, die samen ook smachtend uitzien naar de heerlijkheid, die aan Gods kinderen wordt geopenbaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's