Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 6 : 14—16. Maak u een ark van goferhout; met kameren zult gij deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten met pek. En aldus is het dat gij haar maken zult: drie honderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen hare breedte en dertig ellen hare hoogte. Gij zult een venster aan de ark maken en zult haar volmaken tot eene elle van boven; en de deur der ark zult gij in hare zijde zetten ; gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken.

3e Serie.
XXX.
In Gods Woord verschijnt het arbeidsleven in hooger licht. Het gansche cultuurleven wordt toegeschreven aan de gemeene werking van Gods Heiligen Geest, die verschijnt als de groote Onderwijzer van ons geslacht. Zoo wordt in Jesaja 28 het oordeel over Israël aangekondigd, dreigt de Heere : „En Ik zal het gericht stellen naar het richtsnoer en de gerechtigheid naar het paslood, zooals Hij zijn zal tot een Geest des oordeels dien, die ten oordeel zit."' En zoo vergelijkt de profeet de wijze, waarop de Heere werkt in Zijne oordeelen, met den landman, die den tijd en de wijze kent, waarop hij de onderscheidene werkzaamheden moet uitoefenen. En wijst hij er op, hoe de landman aan zijne vakkennis komt. „Neemt ter ooren", zegt de profeet, „en hoort mijne stem, merkt op en hoort mijne rede!" En dan leidt hij ons naar den akker, teekent ons, hoe hij ploegt en egt en zaait en zoo alles doet op juisten tijd en plaats, om dan te besluiten met deze woorden : „En zijn God onderricht hem van de wijze, Hij leert hem." Zoo verschijnt dus de landbouw als door God zelven den menschen onderwezen. De vakkennis van den landbouwer is dus vrucht van goddelijk onderwijs. En niemand denke, dat zulks in onzen tijd anders is, omdat wij landbouwscholen kennen, Hoogenglandbouwscholen bezitten en eene landbouwwetenschap, die ons allerlei buitengewone voortbrengselen van landbouw brengt, die de voorgeslachten niet kenden. Want al is het waar, dat de moderne menschheid met haar wetenschap dingen voortbrengt, die de voorgeslachten als wonderen zouden aanmerken, toch mag niet voorbij gezien, dat in den diepsten grond ook de voortgang der menschelijke wetenschap slechts een vrucht is van de onderwijzing van de natuurlijke werking van des Heeren Geest. Door Zijne werkzaamheid in het historisch leven der menschheid, verkreeg ook de moderne mensch zijne verlichting, wetenschap en techniek, dus zijne hooge cultureele gaven, al is het waar, dat zij daarmede zich in den tempel harer heerlijkheid zelve verheerlijkt en dus met de gaven den Gever alles goeds voorbijgaat. En wat nu hier geldt van den landbouw, dat geldt eveneens van de kunst. Denk slechts aan den tabernakel. De Heere zeide. Exodus 31, tot Mozes: „Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda. En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid en met verstand en met wetenschap, namelijk in alle handwerk, om te bedenken vernuftigen arbeid, te werken in goud, in zilver en in koper en in kunstige steensnijding om in te zetten, en in kunstige houtsnijding om te werken in alle handwerk."
En zoo zegt Hij nu ook van Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan en van alle kunstenaars: „en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb."
Daar wordt het ons dus duidelijk geopenbaard, hoe de goederen der cultuur, ook kunsten en wetenschappen, van den Vader der lichten als Zijne gaven afdalen.
Zoo deed nu ook de Heere met Noach. Hij onderwees hem door Zijnen goddelijken Geest in het maken van al wat tot zijne redding dienen kon. Daarom gaf de Heere als een wijze bouwmeester aan Noach het bouwplan der ark. Hij gaf hem de maten, opdat het vaartuig straks zijne lading niet alleen zou kunnen dragen, maar ook in staat zou wezen om golfslag en stroomen te doorstaan. Van goferhout moest de ark gemaakt, van een harsrijke houtsoort, volgens sommigen een soort cypres, of ook een cedersoort, in elk geval dus een tegen den invloed van water bestand hout, dat aan Noach wordt aangewezen als bij uitnemendheid geschikt. En dan, het vaartuig moest in volstrekten zin waterdicht worden gemaakt, en daartoe van binnen en van buiten met pek worden bewerkt, terwijl de inrichting zoó móest worden, dat het de gelegenheid bood tot verzorging van al hetgeen, waaraan deze ark eene inwoning bieden moest. Met het oog daarop nu wordt er aan toegevoegd : „Gij zult een venster aan de ark maken." Zoo staat het in onze Statenvertaling. Prof. Böhl zet aldus over : „Een dak zult gij op de ark maken." Ook Calvijn heeft in zijn commentaar er reeds op gewezen, dat deze beschrijving der ark niet in alles zoo volledig duidelijk is, omdat het den gewijden schrijver niet te doen geweest is ons over dit alles tot in bijzonderheden in te lichten, en ook hem was het bekend, dat er over de vertaling dezer plaats wel eenig verschil van gevoelen bestond, zooals ook over de inwendige inrichting der ark en de juiste grootte der maten, waarvan ons niet alles tot in bijzonderheden bekend is. Het komt er voor alle dingen op aan, de aandacht te vestigen op de groote daden der genade Gods, op Zijne mogendheid en macht, die openbaar werd in de redding van Zijne kinderen. Wanneer dan ook hier verschil van opvatting is over de vraag, of hier van een venster dan wel van een dak moet worden gesproken, dan is het zeker juist, dat in Genesis 8 : 6 het eigenlijke woord, dat „venster" beteekent, gebezigd wordt, terwijl hier op deze plaats, zooal niet aan een gewoon venster, dan toch aan een soort lichtopening wordt gedacht. Door enkele latere onderzoekers (Yahudi, die Sprache des Pentateuch in ihren Beziehungen zum Aegyptischen, I, S. 200, Berlin, Leipizig, 1929) wordt gedacht aan een karakteristieke opening, een luchtgat, dat in Egyptische huizen en tempels werd aangetroffen, een langwerpige of halfronde opening boven deur of venster aangebracht, dat licht doorliet, wanneer deuren en vensters vanwege de groote hitte gesloten moesten worden, of ook om het indringen van den regen te voorkomen. In elk geval, zoo wordt er op gewezen, moest deze opening aangebracht worden dicht bij het dek, terwijl de opening niet hooger zijn mocht dan eene el. Het doel van dit venster was dus, dat er licht zou zijn, dat van een punt uit boven de bewoonde afdeelingen zich zou verspreiden, terwijl het water ook van boven af er niet zou kunnen doordringen, daar het door de kap van het dak tegen den instroomenden regen afgesloten was. Zoo bleef er dus toch steeds een schaarsche verlichting, ook al moest het eigenlijke venster bij storm en hooge zee worden gesloten. En zoo wordt er dan ook op gewezen, dat deze drie afdeelingen niet als geheel afgesloten verdiepingen moeten worden voorgesteld, maar als boven elkander gelegen ruimten op bepaalden afstand van de buitenwanden, met een langs alle zich uitstrekkenden corridor, die tot de drie verdiepingen toegang gaf. En nu is de veronderstelling deze, dat aan de buitenzijde van dezen corridor in de hoogte boven het venster de lichtopening geweest zou zijn, waarvan hier sprake is, zoodat het licht door deze langs alle verdiepingen liggende gang zich verspreiden kon. Zoo werd dus het plan der ark door den goddelijken Bouwmeester geschetst, opdat Noach nauwkeurig zou weten, hoe hare inrichting wezen moest, als zij aan haar doel beantwoorden zou. Zij moest huisvesting bieden voor den mensch en stalling voor de dieren, terwijl de bovenste zoldering voor de vogels zou zijn bestemd.
En eindelijk werd nu ook nog er aan toegevoegd, dat de deur van de ark in hare zyde moest worden aangebracht. Zij werd geplaatst aan de zijde. Of hierbij overeenkomst valt op te merken met huizenbouw in Egypte, zooals Yahudi beweert, dan wel met antieke scheepsbouw, kan worden daargelaten. Of het juist is, te veronderstellen, dat deze deur zoo hoog werd geplaatst, dat zij lag verre boven de waterlinie, om alzoo de ark te behoeden voor het indringen van het water, daarvan blijkt niet. Yahudi brengt daarvoor geen enkelen grond bij, zoodat zijne meening aangaande deze hooge plaatsing der deur slechts berust op zijne voorstelling, dat zij zich moet bevinden verre boven den waterspiegel, opdat bij diepgang en golfslag het lekken zou worden voorkomen. Uit den tekst blijkt daarvan echter niet. En als wij daarbij bedenken, dat Genesis 7 : 16 nadrukkelijk gezegd wordt, dat „de Heere", nadat alle dieren waren ingeladen, „achter hem toesloot", dan wordt daardoor toch wel heengewezen naar eene buitengewone sluitingswijze, die voor een zeer hooge plaatsing dezer deur niet zou noodig zijn. En wanneer wij daarbij opmerken, dat menschen en dieren ingaan zonder dat daarbij van ladders of andere hulpmiddelen sprake is, dan is er geen reden zich de plaatsing dezer deur op andere wijze te denken, dan gewoonlijk de deur of de ingang van huis of voertuig wordt gezet.
En ten slotte wordt er nu, wat de inwendige inrichting betreft, er aan toegevoegd : Gij zult ze met onderste, tweede en derde verdiepingen maken", waardoor als in samenvatting Noach wordt voorgehouden, dat zij alzoo moest worden geconstrueerd, dat zij aan hare bestemming zou kunnen beantwoorden. Zij moest allen en alles bevatten kunnen, dat door de verkiezende genade Gods was voorbestemd om uit het naderend oordeel te worden gered. En dit waren niet alleen de uitverkoren menschen, maar ook die uitverkoren dieren, die in den dienst der schaduwen van het uitverkoren geslacht eene functie te vervullen hadden. Zoo diende dus heel dit samenstel van den beginne, niet slechts tot deze redding van Noach en de zijnen, maar als eene typische heenwijzing naar de redding, die Gods Kei^k heeft te bieden aan eene ondergaande wereld.
In hare constructie was deze ark, die door de benauwendste oordeelen heen Gods volk moest bewaren, een typisch exempel voor wat de Kerk des Heeren in de toekomende eeuwen zijn moest. Zij droeg in zich het uitverkoren geslacht met al wat het behoefde, opdat het een Godverheerlijkend leven leiden kon. En dit uitverkoren geslacht, dat in Noach zou besloten zijn, droeg de kiemen in zich van eene menschheid, die wel niet was eene nieuwe menschheid, omdat zij met banden des bloeds verbonden bleef aan de oude, ondergegane wereld, en dus ook met den ouden Adam, maar toch eener geredde menschheid, die haar leven dankte aan het verbond der genade, dat de Heere met de eerste geslachten had opgericht, ook al beteekent dit niet, dat ook in Noach's geslacht zich uitsluitend de verkiezing ten leven openbaren zou. De geschiedenis heeft geleerd, dat ook in dit geslacht genade geen erfgoed is geweest, maar tevens, dat de wereld, die buiten de verkiezing ligt, toch nog wonder groote zegeningen om den wille van het uitverkoren volk genieten mag. Om den rechtvaardigen Noach zijn Bij allen gespaard, zelfs de dieren des velds en vogelen des hemels. En de bouw der ark was daarop van den beginne aangelegd. Zij zou straks moeten kunnen dobberen op de baren met gansch haren inhoud. Doch ook in de donkerste dagen bleef haar nog een geopend venster, dat aan allen, die de ark droeg, licht schonk en lucht. In de grootste gevaren bleef nog de open weg naar den hemel, waarnaar bij nachten de biddende Noach zijn smeekend oog mocht opheffen, waardoor hij, wanneer de wolken waren weggevaagd, de sterren kon bespieden, die hem spraken van het eeuwige licht, getuigden van de hope, die niet beschamen zou. Lucht en licht mocht hij met al de zijnen genieten, wanneer de stormen loeiden, de regenstroomen nedergutsten en de gansche aarde verging onder de oordeelen Gods. Zoo was hem de Heere reeds in de ontvouwing van het plan dezer ark een voorzienig God, die Zijn oog liet gaan over alle nooden en behoeften Zijner kinderen, reeds voordat de gevaren zelve gekomen waren. Voordat Noach beseffen kon, wat er straks over hem zou komen, was de Heere reeds daar, om al de nooden der Zijnen te vervullen. En zoo betoont Hij zich nu nog de Vader der barmhartigheid voor Zijne kinderen, die niet zal toelaten, dat zij de verderving zien. Daarom is er ook thans in Noach's voorbeeld de troostrijke leering des geloofs, dat ons, onder alles wat over ons komt, doet vasthouden, ziende den Onzienlijke, die ons niet begeven, noch verlaten zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's