Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTVAARDIGMAKING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de dagen der hervorming was het stuk der rechtvaardigmaking een der belangrijkste in den strijd met Rome.
Al werd eenerzijds een bittere strijd gestreden met het formalisme van de Roomsche Kerk, waardoor alle godsdienstig leven in haar midden versteend en verstard was tot een ijdele vormendienst, aan de andere zijde wortelde de strijd toch veel dieper. Een verlevendiging van het godsdienstig leven in de Roomsche Kerk kon geen uitkomst brengen. Rome en de hervorming vertegenwoordigen twee tegenovergestelde geestesrichtingen. Het ging in den diepsten grond jn dezen strijd over de vraag : uit God of uit den mensch ?
Ook bij de rechtvaardigmaking ging het om deze vraag. De hervorming kan niet toelaten, dat in een stuk van zoo groote beteekenis God van zijn eere wordt beroofd.
Aan weerszijden leeft het besef, dat zonder voldoening aan de door God gestelde rechtsnormen geen verkeer, geen gemeenschap tusschen God en mensch mogelijk is. De vraag is nu : Is de rechtvaardigheid, met welke de mensch alleen voor God bestaan kan, uit den mensch, of is zij uit God, d.w.z. is zij den mensch, die schuldig staat voor God, door God uit genade gegeven ? Rome kiest voor het eerste. Daarmede wordt door haar de hulp en bijstand, die de mensch van de goddelijke genade ontvangt, niet ontkend. Integendeel, zelfs wordt daarop groote nadruk gelegd. Nochtans, al is het met hulp van goddelijke genade, de mensch zorgt voor die gerechtigheid, die hem noodig is om voor God te verschijnen.
Hiertegenover staat zeer klaar het getuigenis der hervormde kerken, dat deze vereischte rechtvaardigheid een rein genadegeschenk Gods is. Wij worden om niet gerechtvaardigd uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is. Vandaar de groote nadruk, die gelegd werd op de rechtvaardigmaking uit het geloof alleen, in welke uitdrukking naar het voorbeeld van den apostel, het geloof wordt gesteld tegenover de werken. Niet uit de werken, maar uit het geloof.
De geest, die men in Rome bestreden heeft, keert later in het midden der hervormde kerken in andere gedaante terug in het remonstrantisme. Ook hier ging het er in den diepsten grond om, de volkomen eere der verlossing aan God te ontnemen en in handen van den mensch te leggen.
In de gedaante van een engel des lichts verscheen hier de vader der leugenen. Want de nadruk werd niet, gelijk door Rome, op de goede werken gelegd, maar op het geloof. Doch het was een ander geloof dan waaruit en waarvoor de hervormers gestreden hadden. Men sprak wel van geloof, maar bedoelde met dit geloof een werk. Want in laatster instantie werd door de remonstranten de rechtvaardigheid, met welke wij voor God bestaan, gezocht in het geloof. Dat wil hier zeggen in den mensch. En ook hier doet zich het merkwaardige voor, dat men spreekt van de hulp en bijstand van Gods genade en Geest in het gelooven, maar ten slotte is dit geloof geworteld in den goeden wil des menschen en Is het niet meer een verloochenen van alle gerechtigheid van den mensch, maar wordt dit geloof juist tot een nieuwe gerechtigheid.
Na de Dordtsche Synode treedt het stuk van de rechtvaardigmaking meer en meer op den achtergrond. Dat wil niet zeggen, alsof de strijd tusschen het licht en de duisternis, tusschen de waarheid en de leugen tot een einde komt. Die strijd komt nooit tot een einde. Maar die strijd wordt na de Dordtsche Synode op een ander front gestreden. De geest, die den mensch eere wil bereiden, legt meer en meer zijn christelijk gewaad, dat hij eeuwen lang gedragen had, af. In de wijsbegeerte heeft dit proces der ontkerstening allereerst een plaats, maar vandaar tracht het zich op alle terrein een plaats te veroveren. De heidensche wijsbegeerte zoekt ten slotte een heidensche cultuur op den bodem van haar beginselen op te bouwen.
Tegen den strijd in dezen vorm is de kerk aanvankelijk niet opgewassen. Men ziet dikwijls wel de gevaren, maar beschikt niet over de juiste wapenen. Voor een groot deel hangt dit samen met een inzinking van het godsdienstig leven. De scholastiek draagt daartoe het hare bij. Zooals de schriftgeleerden de wet van Mozes, d.i. het levende Godswoord, meer en meer uitwisselen voor hun eigen inzettingen, zoo voert de scholastiek de gemeente weg van het levende Godswoord, om zich te verdiepen in de vastgestelde leerbegrippen. Het leven des geloofs verdort; een rationalistisch leerbegrip komt op. Daardoor staat men tegenover de rationalistische wijsbegeerte vaak machteloos.
Dat echter de gevaren gezien werden, blijkt uit het opkomen voor een bevindelijke kennis, waarvoor in het laatst van de achttiende eeuw velen en alom de stem verheffen. In den grond der zaak bedoelt men daarmede niet anders dan de erkenning van de levende Godsopenbaring door Woord en Geest. De kennisse Gods in de geloovigen is niet uit den mensch, maar uit God.
Niet over de vraag, of de rechtvaardigheid, die wij behoeven, uit den mensch is, maar over de vraag, of de kennisse Gods, die ons noodig is tot zaligheid, uit den mensch is, ging de strijd. Zoo is het heel goed te verstaan, dat het stuk van de rechtvaardigmaking op den achtergrond kwam. Ik ontken daarmede niet, dat zij, die de kennisse Gods uit den mensch lieten opkomen, tenslotte ook in het stuk der rechtvaardigmaking dwaalden, maar wijl hier niet het hoofdfront gelegen was, heeft de poging van Holtius en Comrie, om den strijd naar dit bekende terrein te verleggen, afgezien thans van hun eigen scholastieke vorming, gefaald.
De strijd met den tijdgeest bleef een strijd om een bevindelijke kennis der waarheid. Ongemerkt echter is in dezen strijd, waarin het ging om de levende Godsopenbaring, de band tusschen deze Godsopenbaring en het geschreven Woord meer en meer verbroken, waardoor de klemtoon viel op de weerschijn van deze openbaring in de menschelijke ziel, op de werkingen, die de christen als vrucht van deze levende Godsopenbaring in zich voelt opgewekt. Hierdoor krijgen de kenmerken een plaats, die hen niet toekomt. Terwijl ze enkel dienst mogen doen als kenmerken van het ware geloof, waardoor dit geloof van alle tijden schijngeloof onderscheiden wordt, gaan ze hst geloof verdringen en de plaats van het geloof innemen. De kennis en de zekerheid van Gods genade, die alleen uit het geloof is, zoekt men meer en meer in de kenmerken van genade, met als gevolg een kwellende onzekerheid en een altijd heen en weer geschud worden door den twijfel.
Het is echter niet mogelijk, dat de kennis van den weg des levens in het midden der gemeente versterft, tenzij de gemeente zelf zou uitsterven. Daarom zijn er onder Gods kinderen ten allen tijde geweest, die zeer goed verstonden, dat de eenige troost in leven en sterven niet gelegen is in het bezitten van kenmerken der genade, maar daarin, dat we ons het eigendom van Christus Jezus mogen weten naar lichaam en ziel, voor tijd en eeuwigheid. En was het, dat de voorgangers deze gewichtige waarheid uit het oog hadden verloren en ook de groote stroom in de gemeente het onderzoek naar de kenmerken van genade voor de voornaamste weg hield om tot zekerheid van zijn staat voor de eeuwigheid te komen, dan zijn er nog immer in de conventikels geweest of onder de thuis zittende christenen, die van een anderen weg gewaagden, langs welken zij tot vrede met God waren gekomen dan het piëtisme de menschen deed zoeken.
De kennis van den weg des levens naar de Schriften is in het midden van Gods kerk nooit geheel verduisterd geweest en er was slechts een ommekeer in de algemeene geestesstrooming noodig cm te doen zien, dat die christenen, die vaak als zonderlingen op zij waren geschoven, de Schriften beter hadden verstaan dan de groote menigte, die ook in haar godsdienstig leven door den geest des tijds zich liet beheerschen.
Die ommekeer is gekomen. Reeds in de vorige eeuw begon het ongenoegzame van het subjectivisme tot velen door te dringen. Het is mede een van de groote verdiensten van dr. Kuyper, dat hij tegen het subjectivisme den strijd heeft aangebonden en daardoor den stoot heeft gegeven tot een ommekeer op theologisch gebied.
Deze ommezwaai van het subjectivisme naar een meerdere waardeering van het object, is nog lang niet voltooid. Ook in het nationaal-socialisme b.v. hebben we een uiting daarvan te zien ten opzichte van het overheidsgezag, dat door het subjectivisme van de vorige eeuw met zijn verheerlijking van den volkswil en zijn algemeen kiesrecht, geheel en al ondermijnd is.
Als zoodanig is het uit heel den ontwikkelingsgang van onzen tijd te verklaren, dat men ook in de gemeente het subjectivisme, zooals zich dat de vorige eeuwig daar had weten te nestelen, moede is geworden en dat overal de neiging zich openbaart om, al is het dan maar in schijn, een anderen weg in te slaan.
Nu hoort men het weer graag, als gesproken is over allerlei werkzaamheid der ziel ten opzichte van haar behoud, dat gezegd wordt: maar dat alles is geen grond voor de eeuwigheid ! als een mensch niets anders heeft leeren kennen, is hij nog een ongelukkig schepsel ! Men zal Christus moeten kennen, men zal in den Borg moeten ingelijfd zijn ! In sommige streken van ons land is deze ommekeer al zoó doorgetrokken, dat dergelijke uitdrukkingen reeds algemeen goed zijn geworden, die door het vele gebruik alreeds teekenen van slijtage gaan vertoonen.
In elk geval is in onze kringen het stuk van de rechtvaardigmaking daardoor weer aan de orde gekomen en daarom kan het geen kwaad om dit eens met elkander te behandelen, want de vermelding van het nationaal-socialisme als voorbeeld kan ons leeren, dat de ommekeer van het subjectivisme naar een meerdere waardeering van het objectieve lang niet altijd een terugkeer naar een gezonde ontwikkeling beteekent.
Ook de vermeerderde belangstelling voor de rechtvaardigmaking gaat gepaard met teekenen, die niet direct wijzen op een terugkeer naar den weg des Woords en daarom is het van groote beteekenis toe te zien, dat we niet van den regen in den drup komen.
Ouderkerk a. d. IJssel
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 januari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 januari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's