Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

VROUWENARBEID.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het behoeft niet te verwonderen, dat in een tijd van buitengewone werkloosheid, zooals ons volk die in deze dagen meemaakt, een werkloosheid, welke op dit oogenblik meer dan 400.000 mannen buiten elke verdienste stelt, de vraag wordt opgeworpen en telkens weer met grooten nadruk wordt herhaald, of de Overheid geen maatregelen behoort te treffen, die er op gericht zijn om vrouwelijke-door mannelijke werkkrachten te vervangen.
Vooral na den wereldoorlog heeft de vrouw zich op het terrein van den arbeid een plaats veroverd, die in dezen geweldigen crisistijd voor den man noodlottig is geworden.
Zoowel de Overheid als het vrije bedrijf hebben bijzonder in de na-oorlogsche jaren van de goedkoope arbeidskrachten van de vrouw een gretig en dankbaar gebruik gemaakt om haarini de Overheidsdiensten en in het productieproces te betrekken, teneinde de kosten der arbeidsloonen zooveel mogelijk te drukken.
Onlangs lazen wij, dat de invoering en de uitbreiding der Verzekeringswetten, de instelling van het Postcheque-en Girobedrijf, de instelling van tal van administratiën voor nieuwe diensten, alsmede de mechanisatie en reorganisatie, den grondslag legden voor de uitbreiding van het aantal vrouwelijke ambtenaren.
En zooals de Overheid handelt, zoo gebeurt het ook bij het particuliere bedrijf.
Wat de ambtenaren in Staatsdienst betreft, stond het cijfer in het jaar 1913 der mannelijke ambtenaren op 30192 en der vrouwelijke ambtenaren op 1653. Deze cijfers klommen in het jaar 1932 op tot 53010 en 7930. Het aantal mannelijke ambtenaren ging dus met 75% vooruit, en dat der vrouwelijke ambtenaren met niet minder dan rond 400%. Een belangrijke toename dus der vrouwelijke ambtenaren, vergeleken bij die der mannelijke ambtenaren.
Hebben deze cijfers nu uitsluitend betrekking op den Rijksdienst, ook op de provinciale griffies en in de gemeentelijke diensten zullen ongetwijfeld nog wel een groot aantal vrouwelijke ambtenaren werkzaam zijn. Hoe groot dit getal is, weten wij niet. De statistieken geven ten deze geen cijfers.
Voor het onderwijs zijn echter de gegevens wel bekend. De toestand bij dezen dienst is zelfs nog heel wat ongunstiger als in ambtenaarskringen. Van de 38000 leerkrachten bij het Lager-en Uitgebreid Lager Onderwijs, zijn niet minder dan 16000 vrouwelijke leerkrachten werkzaam.
Wanneer men nu al de cijfers van het vrouwelijk personeel in Overheidsdienst bij elkander neemt, valt het te begrijpen, dat met het oog op de ontstellend groote werkloosheid, die door het geheele land heerscht, de actie tegen vrouwenarbeid steeds scherper komt te staan en de aandrang op de Regeering voortdurend krachtiger wordt om de vrouwelijke werkkrachten door mannelijke werkkrachten te vervangen.
En wat gevraagd wordt inzake de vrouwenarbeid in Overheidsdienst, wenscht men ook toegepast te zien op den arbeid der vrouw in fabrieken, werkplaatsen, kantoren en in dergelijke andere arbeidsgelegenheden.
De vrouw moet plaats maken voor de werklooze kostwinner, althans in die functies, die niet speciaal door vrouwen behoeven te worden ingenomen.
Daarbij behoort het verbod in de eerste plaats te treffen de gehuwde vrouwen, die in Overheidsdienst dan wel in het particuliere bedrijf werkzaam zijn.
Bij het treffen van maatregelen tot het tegengaan van vrouwenarbeid is groote haast.

DE GEHUWDE AMBTENARES.
Naar aanleiding van de toezegging, welke de Voorzitter van den Raad van Ministers op 14 November deed, om de aangelegenheid van de gehuwde ambtenares nader te onderzoeken, verscheen dezer dagen een Nota, waarin de resultaten van dit onderzoek worden medegedeeld.
Aan deze Nota ontleenen wij het volgende.
Het onderzoek heeft aangetoond, dat in den geheelen Rijksdienst, de Rijksonderwijsinrichtlngen inbegrepen, onder de ruim 60.000 personen daarbij op 31 December 1933 zich 326 gehuwde vrouwen bevonden.
Van deze 326 gehuwde vrouwen waren 134 in meer volledigen dienst en 192 in nevenbetrekkingen werkzaam.
Uit deze cijfers blijkt, dat het kwaad van de gehuwde ambtenares niet zulke proporties heeft aangenomen als aanvankelijk werd vermoed.
Niet zoo gunstig als in ambtenaarskringen is de toestand bij het onderwijs.
Ten aanzien van dit deel der Overheidszorg deelt de Nota mede, dat op 1 Januari 1933 zich bij het lager en uitgebreid lager onderwijs onder de 38123 leerkrachten, waaronder 16537 onderwijzeressen zich 921 gehuwde vrouwen bevonden. Bij het nijverheidsonderwijs waren onder de 6577 leerkrachten 1977 vrouwen en bij deze 65 gehuwde leeraressen. En eindelijk viel bij het middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs vast te stellen, dat aan de hoogere burgerscholen, lycea, gymnasia en handelsscholen op een personeel van 4072 ambtenaren w.o. 685 vrouwen, 52 gehuwde vrouwelijke leerkrachten werkzaam waren.
Al zijn al deze getallen van vrouwelijke ambtenaren, die gehuwd zijn, niet groot, toch zou het geen kleinigheid zijn, wanneer het grootste gedeelte dezer gehuwde vrouwen vervangen kon worden door hoofden van gezinnen.
Opgemerkt dient te worden, dat de Nota der Regeering uitsluitend handelt over den Rijksdienst en het onderwijs. Wat de provinciën, gemeenten en overige publiekrechtelijke corporaties betreft, zoo schrijft dr. Colijn, staan de Regeering geen gegevens ter beschikking, aangaande de aantallen gehuwde ambtenaressen in dienst dier lichamen.
De Nota deelt tenslotte nog mede, dat op grond van de aanschrijving van den Minister van Binnenlandsche 'Zaken alle ambtenarenreglementen, te weten die der provinciën, gemeenten en publiekrechtelijke organisaties een regeling moeten inhouden van het ontslag van de huwende ambtenares, van ten minste even verre strekking als die van de desbetreffende artikelen van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Aanbevolen werd mede de opneming eener bepaling, volgens welke de gehuwde ambtenares-niet-kostwinster bij ontslag in de eerste plaats daarvoor in aanmerking zal komen.
Hier wordt een eerste stap in de goede richting gezet, waarvoor ook wij de Regeering erkentelijk zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's