Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 6 : 18. Maar met u zal Ik mijn verbond oprichten ; en gij zult in de ark gaan, gij en uwe zonen en uwe huisvrouw en de vrouwen uwer zonen met u.

3e Serie.
XXXV.
Er is een principieel onderscheid tusschen de moderne evolutionistische wereldbeschouwing en die, welke ons In Gods Woord geopenbaard werd. Dat onderscheid is zoó diep, dat er van eene verzoening tusschen deze beide, hoe dikwijls ook beproefd, toch wezenlijk geene sprake kan zijn. In het moderne evolutionisme is het geloof in een goddelijk Wezen vrucht van de ontwikkeling, die de menschheid geestelijk doorloopen heeft, is dus de erkentenis Gods door het menschelijk bewustzijn zelf voortgebracht, is God dus een gewrocht van den menschelijken geest. En daarmede is wel het bestaan van godsdienstige gevoelens als waardevol voor de levensontwikkeling aanvaard, maar het bestaan van het goddelijk Wezen zelf in beginsel ontkend. Daaruit is het dan ook verklaarbaar, dat de menschen dezes tij ds den mond vol hebben over godsdienstig gevoel, maar van God zei ven eigenlijk niets weten. Zij kennen Hem niet, zoeken Hem niet en begeeren Hem niet.
In Gods Woord is het echter juist andersom. Het eerste bijbelvers kan het ons leeren: „In den beginne schiep God den hemel en de aarde", dus het gaat daarvan uit, dat God is. Wezenheid en bestaan heeft, afgedacht van het schepsel. Daarom zegt ook Jesaja met zoo grooten nadruk het getuigenis : „opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelve ben, dat vóór Mij geen God geformeerd is en na Mij geen zijn zal, Ik, Ik ben de Heere, en er is geen Heiland behalve Mij". In Gods Woord is God afgedacht van alle schepsel, dat Hij in het aanzijn roept.
En nu is het duidelijk, dat deze principieele tegenstelling tusschen de moderne wereldbeschouwing en die van Gods Woord, beteekenis heeft voor geheel de wijze, waarop de menschheid naar haren oorsprong, naar haar wezen, naar hare historische ontwikkeling beoordeeld wordt. Onder den druk dezer evolutionistische wijsbegeerte moest de moderne wetenschap wel terugkeeren tot de beschouwingen der oude Epicureën, die ook geleerd hebben, dat de mensch langs een weg van mechanische evolutie was opgekomen uit een dierlijk voorgeslacht, dat wij dus stammen uit redelooze wezens, die, omdat zij redeloos waren, een dierlijk leven leidden. Men spreekt dan ook met voorliefde van den oer-mensch, die men zich denkt, levende als een soort kuddedier, als in groepen rondzwervend. En zulk een groep noemde men dan eene „horde". In zulk eene „horde" zou er dan eene dierlijke samenleving hebben geheerscht, waarin dan als het embryo van het sociale leven moest worden onderkend. Die „horde" zou dus bestaan hebben uit los naast elkander levende individuen, wier geslachtelijk le­ ven nog ongeregeld was. Van een familie-leven was dus geene sprake nog en eigenlijk was dus zulk een oer-mensch een wezen, dat bij menig kuddedier, dat wij nu nog kennen, achterstond.
Dat wij bij zulke beschouwingen, die zich met zekeren ophef als „wetenschappelijk" aandienden, toch slechts met phantasie-beelden van doen hebben, geboren uit den wijsgeerigen wortel, waaruit deze geleerden leefden, ligt voor de hand. En dat zij dit alles zoo maar als vaststaande zekerheid verkondigen, leert alleen, dat de lichtgeloovigheid, evenals het bijgeloof, zelfs onder mannen van wetenschap niet sterft. Zulk een „horde" toch is nooit en nergens aangetroffen onder menschen. De geschiedenis der cultuur heeft haar nimmer ontdekt. Stammen, die als zulke „horden" leefden, trof men nimmer aan. Zij zijn een gewrocht der verbeelding, dat geëischt werd door de theorie der evolutie. De „horde" moest er wel geweest zijn, ook al was er geen enkel feitelijk gegeven, waardoor haar bestaan werd verzekerd, want anders kon de leer der evolutie niet gehandhaafd worden.
Geheel anders daarentegen leert Gods Woord. De Heere Jezus zeide tot de Pharizeën : „Hebt gij niet gelezen, die van den beginne de menschen gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw ? " Gods Woord laat ons den mensch zien, als van den beginne levend in geslachtsverband, zoodat het gezin de levenscel der gemeenschap is. In Gods Woord leven de menschen niet naast elkander als individuen, maar altijd in een sociaal verband, dat wortelt in den oorsprong des menschen. En dit nu wordt bevestigd door de gegevens, waarover de cultuurgeschiedenis beschikt. Waar menschen ooit werden aangetroffen, hoe ver ook achtergebleven op den weg der beschaving, hoe ook naderend tot het laagste levenspeil der cultuur, steeds verkeerden zij in familiale verbanden, die alle ongeregelde geslachtsverhouding weerden en met de strengste wetten bloedschande trachtten uit te bannen. In Gods Woord verschijnt dan ook het menschelijk leven als krachtens zijn oorsprong van socialen aard. In Gods Woord is de mensch een wezen, op samenleving aangelegd, dat dus een levensdoel heeft niet in hemzelven als individu, maar in gemeenschap met anderen. En deze gemeenschap wordt grooter en ruimer en strekt haar horizon al verder uit, naarmate de menschheid opklom in cultureele ontwikkeling. Hoe hooger zij steeg, hoe verder haar vergezichten zich uitstrekten, totdat zij ten laatste in den Heere Jezus Christus heel de menschheid omvatte. Zoo blijkt dus de wereldbeschouwing van Gods Woord niet slechts in overeenstemming met de feitelijke gegevens, waarover de wetenschap beschikt, maar ook de drager van de verhevenste sociale idealen, die correspondeeren met de teederste levensgevoelens.
In dat licht verschijnt nu ook het verbond, dat God met Noach opricht. Het gaat in dat verbond niet uitsluitend om Noach, den uitverkorene Gods, den man, die genade had gevonden in de oogen des Heeren, rechtvaardig en oprecht in zijne geslachten, wandelend met God, maar in dezen Noach om de redding van zijn geslacht. Voor Gods oog verschijnt Noach als de stamvader zijns geslachts, dat, ook voordat zijne zonen geboren waren, in hem besloten lag. Het verbond met Noach strekte zich daarom uit over zijne zonen, omdat zij samen met en in hunnen vader in het verbond als een levende eenheid gekend, gerekend, en dus ook behandeld werden. En nu is zeker dit het merkwaardige in Noach's levensgeschiedenis, dat hij in zijne geslachten geheel anders in de Schrift beschreven wordt dan zijne vaderen. Van de vaderen, die zijn opgesomd in het boek van Adams geslacht, eindigt de geslachtsbeschrijving steeds met de mededeeling : „hij gewon zonen en dochteren". Dat wordt gezegd van Adam, nadat het getal zijner jaren na Seth's geboorte werd aangegeven en voordat zijn sterven wordt vermeld. En zoo is het bij Seth en Enos, bij Kenan en Mehalal-el, bij Henoch en Methusala-el, ook bij Lamech, Noach's vader. Doch alleen van Noach wordt dit niet meegedeeld. Noach's drie zonen worden alleen genoemd. „Noach gewon", zoo staat er, Genesis 5 : 32, „Sem, Cham en Jafeth", maar van zijne dochters wordt niet gesproken. En ook in het vervolg van het zondvloed-verhaal wordt er uitsluitend gewag gemaakt van Noach, van zijne huisvrouw en van zijne zonen met hunne huisvrouwen. Maar van Noach's dochteren lezen wij niet. Nu zou men ut den aard der zaak daaruit de conclusie kunnen trekken, dat deze dochteren daarom niet genoemd worden, omdat Noach geene dochteren zou hebben gehad. Deze opvatting is echter niet waarschijnlijk. Men zou, gesteld zij ware juist, hebben mogen verwachten, dat wij dan er opmerkzaam op zouden gemaakt zijn, dat Noach in onderscheiding van alle zijne voorvaderen, geene dochters gewonnen had. En dit doet de gewijde schrijver niet. Dat de dochters worden voorbijgegaan, is dan ook niet toevallig, maar hangt in dit geval ongetwijfeld samen met de bedoeling, waardoor Gods Woord wordt gekenmerkt als openbaring. God de Heilige Geest beschrijft ons het genadewerk Gods, zooals het in de geslachten, die onder de verkiezing liggen, openbaar geworden is. Hij trekt in de Schrift de gouden draad der genade door de historie en deze loopt door de geslachten. En deze geslachtslinie verschijnt nu in de Schrift steeds als loopende over de hoofden des Verbonds. En deze verbondshoofden zijn de vaderen. De familie, zooals deze in de Schrift verschijnt, is de patriarchale familie, waarin de man het hoofd, de vertegenwoordiger van allen is. Deze familie-vorm is de Schriftuurlijke. De geheele Schrift door treedt voor de familie de man als het hoofd, als representant op, die in de plaats van zonen en dochteren en verdere verwanten, die in de groot-familie leven, verschijnt als aller gemeenschappelijke vader, als bezitter en ook als bestuurder van de gansche gemeenschap. En omdat nu de Schrift de bedoeling heeft ons het genadewerk Gods in de geschiedenis der menschheid te teekenen, trekt zij de lijn des verbonds door de hoofden der geslachten. Dus noemt zij ook alleen die hoofden en beweegt zich over deze mannen de linie der genade-werking. En dat was des te meer te verwachten, nu ons bij de groote catastrophe, die over de toenmalige menschheid gekomen is, het wonderbare uitverkiezende, dat die reddende genade kenmerkt, in het licht wordt gesteld. En het is duidelijk, dat waar nu bij Noach voor de eerste maal sprake is van dat genadeverbond Gods, daarbij uitsluitend de verbondshoofden op den voorgrond treden en dus van Noach's dochteren niet wordt gesproken. De dochters waren, om zoo te zeggen, geene stamhouders. Zij huwden en gingen daardoor over in andere families, kwamen onder andere stamhoofden en zijn dus in het verhaal buiten beschouwing gelaten nu het er op aankwam het verbond te belichten.
Zoo wordt ons dus dat verbond Gods van den beginne aan beschreven als gesloten met Noach en zich van hem uit voortzettende over zijne zonen en hunne families. Noach en zijne huisvrouw, zijne zonen en hunne huisvrouwen, zullen in de ark gaan. En die ingang zal geschieden op Noach's gezag, want hij blijft aller hoofd. En daaruit wordt nu duidelijk, welke groote beteekenis Gods Woord toekent aan hem, die verbondshoofd is. Noach, de Godsman, de geloofsheld, de vader zijner drie zonen, gaat door het geloof in de ark in en om zijnentwil zullen zijne zonen met hem behouden worden uit den vloed. En al leert nu het verloop der geschiedenis, dat ook in Noach's geslacht de verkiezing doorwerkt en dat aller redding van den vloed nog niet beteekent aller redding van het eeuwig oordeel Gods, toch was de omstandigheid, dat Noach hun vader, de uitverkoren man Gods was, voor alle zonen van zeer groot belang. Het werd ook in Noach's zonen en hunne geslachten waarheid bevonden, wat eeuwen later in Gods Wet geschreven werd : „Ik doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden". In Noach's redding is dit vervuld.
En zoo leeren wij dus hier, van welk een groote beteekenis het moet zijn, dat het gezinshoofd, in het Christelijk gezin, vader en moeder, menschen zijn, die God vreezen. Dat er een voorbidder is in het gezin, dat er waarachtige geestelijke leiding is, dat er in het gezin een atmospheer van vreeze Gods tot heerschappij komt. Evenals in Noach's geslacht is dit op zichzelf geen waarborg, dat alle kinderen in de voetsporen van hunne godvreezende ouders wandelen. Ook in zulke gezinnen blijkt dikwijls de verkiezende genade Gods te werken, soms zelfs op treffende en in het oog vallende wijze. Niet alle kinderen van godvruchtige ouders groeien op tot godvruchtige mannen en vrouwen. De ervaring leert het zelfs dikwijls anders. In de gelederen van het heirleger van den Antichrist zijn er velen overgegaan, die stamden uit gezinnen, die onder het verbond Gods leefden. Menig ouder ziet met droefenis aan, hoe er onder zijne kinderen zijn, die andere wegen volgen, waarvan zij zeker zijn, dat zij voeren naar het eeuwig verderf. Wie zou dit kunnen ontkennen ! Vooral in dit moderne leven met zijne veelvuldige verleiding, met zijne quasiverlichting, met zijn valschen ontwikkelingsschijn, blijken velen uit Gods volk uit te gaan, omdat zij er niet uit waren. Wat er van het kerkelijk leven onder ons volk geworden is, wijst het uit, hoezeer het ongeloof voortgewoekerd is. De invloed van het geloof, dat de Vaderen droeg, dat hun kracht was, de bron van hun moed in donkere dagen, is tot een minimum peil in ons volksleven gedaald. De toestand, waarin ons volk geestelijk verkeert, zou niet zijn, zooals deze is, indien er niet een groot geestelijk verloop was in onze gezinnen, in onze geslachten. Doch hoe klein ook, er is nog een volk Gods, een overblijfsel, dat naar de verkiezing is. En wie in zulk een gezin geboren werd en opgroeide, hij zal zijn gansche leven lang, ook al komt er geen sprake van wedergeboorte en bekeering, den zegenrijken invloed er van ondervinden, dat hij een vader of een moeder had, die God vreesden, die voorbidders waren te midden hunner kinderen. Zelfs leert het, dat ook uit dit oogpunt de toezegging vervuld wordt, dat de godzaligheid de belofte heeft des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Ook des tegenwoordigen. En daarom worden Noach's zonen met hem gered uit den ondergang der oude wereld, ook die zoon, die later bleek van het geloof zijns vaders vreemdeling te zijn.
Alzoo kan Gods verbond met Noach ons leeren onszelven te beproeven, of wij in het waarachtig levend geloof zijn en alzoo verbondshoofd voor ons geslacht, voorbidders voor de onzen, opdat wij mogen ervaren, dat de Heere ons onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwig leven onbevlekt wil stellen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's