Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 1 en v.v. Daarna zeide de Heere tot Noach : Ga gij en uw gansche huis in de ark; want Ik heb u gezien rechtvaardig voor mijn aange

4e Serie.
I.
Inleiding.

Genesis 7 : 1 en v.v. Daarna zeide de Heere tot Noach : Ga gij en uw gansche huis in de ark; want Ik heb u gezien rechtvaardig voor mijn aange­zicht in dit geslacht.
Hetgeen de eerste hoofdstukken van Genesis ons mededeelen over de oudste geschiedenis der menschheid, is geput uit hetgeen langs den weg der traditie door de gemeente Gods aan latere geslachten werd overgebracht. Uit de bron der overlevering is het opgeweld en eindelijk in de schriftmatige bedding saamgevloeid. Gods Heilige Geest, de eenige Leermeester van Gods Kerk, heeft dus eerst hetgeen God aan de gemeente openbaren wilde, aan die eerste uitverkoren geslachten verkondigd en opdat die verkondiging zou worden verstaan, aan hen ook die wederbarende daad voltrokken, waardoor zij Gods openbaring konden verstaan. Alzoo konden de elkander opvolgende geslachten de sprake Gods, die in den loop der eeuwen tot hen kwam, ontvangen en als een schat des levens onfeilbaar bewaren. En daar Gods openbaring niet ophoudt, maar zich in steeds klaarder volkomenheid doorzet, was er dus in den gang ook dezer oudste geschiedenis, eene verrijking in kennisse Gods. De Godsopenbaring, zooals deze dan ook traditioneel overging van geslacht op geslacht, verloor zoo niet van haren inhoud, doch werd onder den levenwekkenden adem van God^ Geest tot steeds voller ontplooiing gebracht. En voor zoover nu de geschiedenis dezer eerste wereld met die openbaring Gods aan Zijn volk verband hield en historische gebeurtenissen in en voor Gods Kerk van beteekenis waren, worden ook deze mede in die overlevering opgenomen. Zij waren de groote, de op den voorgrond tredende momenten, waarin en waardoor Gods werk door de gemeente het helderst kon worden aanschouwd. Daarom zijn de historische feiten, die de voorwaarden brachten voor verdere ontwikkeling, mede in het openbaringsproces opgenomen.
Deze traditioneele overbrenging van geslacht op geslacht is dan ook allerminst een gevaar voor de historische betrouwbaarheid. Zij is niet minder zeker, niet minder vast dan de geschiedenis, 'die uit geschreven bronnen tot ons kwam. In de eerste plaats reeds daarom niet, wijl God de Heilige Geest de Hoeder van Gods waarheid was ook in die oudste Kerk. Ook zij was er zich van bewust, dat zij het profetisch Woord had, dat zeer vast is. Het was ook, toen de schrijfkunst nog niet was uitgevonden, voor de eerste Kerk een licht, schijnende in eene duistere plaats. En ook zij heeft er uit geleefd en er in gewandeld, zooals de geschiedenis ons van de groote helden Gods, een Henoch en een Noach leert. Trouwens de ervaring leert, dat de volken, die geen schrift hebben, steeds de groote feiten in hunne vroegere geschiedenis door overlevering in hunne heugenis bewaarden. De feiten, het wezenlijk gebeurde, vormen kernpunten, die van geslacht op geslacht overgingen als een erfgoed, waarvoor zij angstvallig hebben gewaakt om ze ongeschonden aan de komende geslachten over te geven. Maar er is dit onderscheid tusschen Gods volk en de kinderen der wereld, dat de uitverkoren gemeente blijvend stond onder de bijzondere leiding van Gods Heiligen Geest, terwijl de wereld' aan hare natuurlijke gaven en dus aan haar eigen geest was overgelaten. En daaruit is dan ook het groote onderscheid te verklaren tusschen de traditie van Gods gemeente en die der wereld. In beide gevallen zijn de feiten, is het wezenlijk gebeurde, uitgangspunt, het kernpunt, dat van geslacht op geslacht overging, maar liet licht, dat Gods volk over deze feiten was opgegaan, is: een ander dan dat, waarin de andere tijdgenooten deze zagen. Het licht des Heiligen Geestes laat de feiten zien, zooals zij verschijnen onder Gods souverene Majesteit, onder Zijne gerechtigheid en genade, als geschied onder het eeuwigheidslicht van Zijnen goddelijken Raad, als momenten dus in de komst van Zijn Koninkrijk. De menschheid buiten Gods bijzondere openbaring en dus overgelaten aan de natuurlijke ontwikkelingskracht van eigen geestelijk leven, heeft van meet af aan dichterlijke visie de nuchtere feiten van hunne nuchterheid beroofd. Zij kenden God niet meer als den oneindigen Schepper van de einden der aarde en vervielen dus tot mythologische verdichting van hetgeen eenmaal slechte een feit was en hulden het in phantastische gewaden, waarin het historische nauwlijks meer te herkennen viel. Zoo werden zij de verdichters der mythen, waarin de menschvormige goden en godinnen een rol speelden en waarin het historisch gebeurde of ook het geschieden in de natuur tot onkenbaarheid toe verschijnt in een onredelijk, grillig, magisch gewaad. Deze mythen zijn dan ook geene gedichten, in den zin zooals wij ons deze voorstellen, noch ook onze scheppingen van een religieus gemoed, zij hebben niets van uitspraken des geloofs of van dogmatische omschrijvingen, doch het zijn verhalen geworden, geborduurd op het stramien, waarin personen en feiten, ook het natuurgeschieden met de verschijnselen, die het voortbrengt, knooppunten zijn. Zoo dienen deze mythen soms om namen te verklaren of cultische handelingen te doen begrijpen in haren oorsprong, dien zij overigens vaak reeds vergeten zijn. Doch het uitgangspunt voor de mythe is toch ook steeds een feitelijk gegeven, zonder hetwelk zij niet zou geboren zijn. Doch eens geboren, doorloopt ook de mythe eene geschiedenis, waarin zij verrijkt, maar soms ook verarmt en eene reeks van phasen kan aannemen, wanneer zij door volken, die in den gang der eeuwen de aarde vervullen, worden meegedragen over gebieden, die soms zeer verre van elkander liggen.
Doch daarin wordt dan ook het groote, principiëele onderscheid openbaar tusschen het geestelijk leven van Gods Kerk en dat der wereld, die met al hare groote geestelijke gaven buiten het licht der bijzondere Godsopenbaring bleef. De traditie van Gods Kerk blijkt onder de leiding van Gods Heiligen Geest steeds te verkeeren onder de norm der werkelijkheid. Zij verliest nimmer den bodem van het feitelijke onder haren voet. Zij ziet steeds de geschiedenis in het licht der alwerkzaamheid Gods en daarom als een Godsgericht, waarin oordeel en genade, dus de zedelijke orde haar onvervreemdbaar recht heeft. Daarom draagt dan ook de geschiedenis, zooals zij in de Schrift te boek gesteld wordt, een geheel eenig, typisch karakter. Zij is als alle waarachtige historie niet verdicht, maar hare stof kwam voort uit eene eeuwen oude overlevering en werd in het Mosaïsch verhaal opgenomen op eene wijze en in een vorm, die duidelijk de sporen draagt van haren ouderdom niet alleen, maar ook van de gereinigde beschouwing, die aan Gods Kerk in onderscheiding van de wereld rondom, eigen is geweest. Ook in die beschouwingswijze der oudste gemeente openbaart zich haar bijzonder leven, zoodat zij onder de belichting van Gods Heiligen Geest de door de traditie bewaarde gegevens weet te waardeeren om deze onder den invloed van haar steeds rijker wordend leven voor te stellen. Zij gaf dus een dieper inzicht in het historisch gegeven, nam blijkbaar al wat de traditie bewaard had' met angstvallige nauwkeurigheid op, ook al vormde deze stof geen afgesloten geheel. Het is dan ook dit eigenaardige karakter, dat uitwijst, hoe de schrijver slechts gebleven is binnen de grenzen van het als gegeven hem bekende en niet over is gegaan tot eene vrije bewerking van de langs den weg der traditie tot hem gekomen stof. Hij maakte er om zoo te zeggen niets bij, maar gaf de stof, zooals hij deze vond in het licht van die Godskennis, die hij in zijne dagen met de gemeente van zijn tijd deelachtig was: geworden.
Het is juist deze methode, die aanleiding heeft gegeven tot het streven der moderne Schrifkritiek om den schrijver van het verhaal, zooals het voor ons ligt, ons voor te stellen als een man, die op eigenlijk gebrekkige wijze allerlei gegevens, die hij in onderscheidene bronnen gevonden had, zou hebben saamgevoegd, ineengevlochten en tot een geheel gemaakt, waarin de grove naden nog steeds duidelijk te zien waren gebleven. Wij zouden dus naar die moderne voorstelling te doen hebben met een soort legkaart, waarin wij nu de lijnen en scheuren nog konden nagaan.
En vooral meende men een eenvoudig scheidingsteeken gevonden te hebben in het gebruik der verschillende namen, die voor het goddelijk Wezen in de Schrift gebezigd worden. Het was namelijk reeds in 1753 opgevallen, dat er in het boek Genesis en in de eerste hoofdstukken van Exodus twee namen om God te noemen gebezigd werden. Er zijn immers gedeelten, waarin de naam „Jahwe" die in onze Statenvertaling door „de Heere" wordt overgezet, gebruikt wordt en er zijn er anderen, waarin gesproken wordt van „Elohim", dat door „God" wordt vertaald. Het gebruik dezer namen werd nu voor de moderne critici het uitgangspunt voor eene poging om in de voor ons liggende Schrift de bronnen te reconstrueeren, waaruit zij door de schrijvers, want van één schrijver kon nu geen sprake meer zijn, was saamgevoegd. Zooals het echter steeds met dergelijke pogingen gaat. Zij blijven niet staan, maar dringen noodwendig van consequentie tot consequentie. Eerst meende men den Mosaïschen oorsprong nog te kunnen vasthouden. Mozes zou dan de man geweest zijn, die den thans bestaanden tekst had geredigeerd. Doch onder den invloed der wijsbegeerte gingen in het begin der 19e eeuw Duitsche geleerden veel verder, zoodat men van Mozes niet meer als schrijver wilde weten, en van die „bronnen" ging spreken, die dan als afzonderlijke boeken werden beschouwd, waaruit allerlei stukken genomen moesten zijn, die door zoogenaamde „redactoren" aan elkander geregen zouden zijn, waarbij natuurlijk ook een enkele maal van een bewerking gesproken kan worden. Hier te lande was het vooral de hoogleeraar Kuenen, die aan de Leidsche hoogeschool een halve eeuw geleden een grooten naam had verworven op dit gebied. Kuenen en de Duitsche geleerde Welhausen waren de twee groote figuren, wier namen aan dit „historisch critisch" onderzoek verbonden zijn. Deze mannen waren ongetwijfeld mannen van groote beteekenis en hun werk dwong den eerbied af niet alleen van de voorstanders, maar ook van de tegenstanders.
Dioch hoe eerbiedwaardig de arbeid dezer groote figuren ook geweest moge zijn, van eene objectieve wetenschap, zooals zij meenden die te beoefenen, was toch niet wezenlijk sprake. Wie met name Kuenen gekend heeft, zooals ik hem als mijn leermeester gekend heb, die moest wel tot het inzicht komen, dat hij bij de innige overtuiging, waardoor hij gedragen werd, toch zeer sterken invloed onderging van de voor eene halve eeuw op haar hoogtepunt staande idealistische wijsbegeerte. Het is dan ook zeker juist wat door prof. Böhl dienaangaande in zijn geschrift: Tekst en uitleg. Genesis, !, blz. 13, wordt gezegd, dat zij „in pittigen stijl de ontwikkelingsleer in haar toenmaals modernen vorm op het Oude Testament toepasten." De geest des tijds was onder den invloed van het Duitsche idealisme daarvan doordrongen. Daarom waren alle voorwaarden vervuld, waardoor deze leer, want zij werd tot een soort dogma, grooten invloed verlangen moest. En met name de ethische theologie hier te lande heeft dit alles gretig overgenomen en verloor daarmede allen vasten grondslag. En wijl deze methode zich natuurlijk over heel de Schrift, ook over het Nieuwe Testament uitbreidde, moest wel het historisch karakter van het evangelie in het gedrang komen. De meest op den voorgrond tredende elementen van het historisch Christendom werden vervluchtigd tot scheppingen des gevoels.
In den loop der jaren echter is er in deze critiek groote wijziging gekomen. De maatstaf aanvankelijk gezocht in het onderscheiden gebruik der Godsnamen, bleek niet steeds betrouwbaar en van de legkaart, die de groote mannen der critiek zich voorstelden en aan welker uiteenlegging zij hunne groote scherpzinnigheid besteed hebben, wordt thans slechts nog de herinnering bewaard. Latere, onbevangener en ook grondiger onderzoekingen hebben geleid tot andere inzichten in het Schriftprobleem. En met name is er op gewezen, dat deze methode van splitsing naar de bronnen, hoe vernuftig zij ook moge toegepast zijn, toch niet in overeenstemming kon gebracht worden met de eenheid in de grondgedachte, waarvan de Schrift getuigenis geeft. Bovendien kwam men tot het inzicht, dat de eeuwenoude, mondelinge traditie van veel grooter beteekenis moet geweest zijn, dan deze oude en beroemde critici zich hadden voorgesteld. Nieuwe inzichten braken zich baan, ten gevolge waarvan deze oude, feitelijk dogmatische critiek van het modernisme uit zijn glorietijdperk, op den achtergrond gedrongen werd. Doch men moet wel begrijpen, dat het geloof in de onfeilbaarheid en waarheid der Schrift als Woord van God daarvan in geenen deele afhankelijk is. Zooals Gods Kerk onder de wederbarende en openbarende werking des Heiligen Geestes de Schriften Gods heeft voortgebracht, zoo staat zij, terwijl alle critische systemen voorbijgaan, met de onwankelbare belijdenis: Alleen al deze Boeken ontvangen wij voor heilig en canoniek, om ons geloof naar dezelve te reguleeren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen, inzonderheid omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn. En zoo gelooven wij zonder eenige twijfeling alwat daarin begrepen is.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 februari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 februari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's