Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij maakten zich des morgens vroeg op en togen uit naar de woestijd van Tekóa ; en als zij uittogen, stond Josafat en zeide: Hoort mij, o Juda, en gij inwoners van Jeruzalem ; gelooft in den Heere uwen God, zoo zult gij bevestigd worden ; gelooft aan Zijne profeten, en gij zult voorspoedig zijn. 2 Kronieken 20 vers 20.

„Doch de Zoon des menschen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde ? "
Deze vraag heeft de Heiland zelve gesteld en Hij stelde haar in onmiddellijk verband met eene gelijkenis, waartoe strekkende, dat men altijd bidden moet en niet vertragen.
Bij het drieste en brutale ongeloof onzer dagen, bij de onbeschaamde misleiding, klopt menig hart wel eens onrustig en komen misschien deze woorden des Heilands wel eens in gedachten. En wij weten het, alles rust ten slotte in Gods hand. Hij regeert de volkeren. Hij maakt de geschiedenis en Hij zal midden door de woedende baren een pad banen voor Zijn volk, gelijk Hij dat de eeuwen door gedaan heeft.
Dit moet de zenuwachtige onrust, die door de wereld gaat, op de Christelijk erve vreemd doen zijn. Wat is de taak der gemeente ? Dezelfde als bij hare stichting. Te prediken Jezus Christus en Dien gekruisigd. Bij al de moeilijke vraagstukken, waarin zij zich in onze dagen betrokken ziet, ja zelfs zich geroepen voelt leiding te geven, mag zij dit niet uit het oog verliezen.
Het verband waarin de Heiland de ook voor de gemeente van Christus tot zelfonderzoek dringende vraag stelde, wijst haar den weg.
In de worsteling met God worden de lampen, die brandende gehouden moeten worden, met de olie der genade gewild. Hij komt Zijn genade en Heilige Geest te schenken alleen aan diegenen, die Hem zonder ophouden met hartelijke zuchten daarom bidden en daarvoor danken.
Dit mocht ook een Josafat ondervinden. Het zal hem niet onbekend gebleven zijn het woord van den profeet Azarja, tot zijn vader Asa gesproken, van de overwinning op de Mooren : „De Heere is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt, en zoo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden ; maar zoo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten ; zoo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden".
Dit mocht ook Josafat in zijn eigen leven bevestigd zien. Want als wij hier in onze tekstwoorden voor ons hebben een triumpheerend woord van een kind des Heeren, dan is ook dat een woord dat in de diepte geboren is.
Door een zwaar heir was Josafat bedreigd geweest. Twee koninkrijken en met hen nog andere niet nader genoemde, trekken tegen Juda op. „Daar komt een groote menigte tegen u van gene zijde der zee" — zoo boodschapt men koning Josafat. En de koning vreesde en hij stelde zijn aangezicht om den Heere te zoeken. In de nood nam hij de toevlucht tot het gebed. Het gebed was hem niet vreemd. Nood leert bidden, maar beter is het eerder geleerd te hebben. In het gebed legt hij alles voor des Heeren troon neder, bij Wien alleen kracht en sterkte is. Maar in dien weg wil hij niet alleen gaan ; hij riep een vasten uit over gansch Juda Josafat wist wat tot zulk een gebed behoort: verootmoediging voor Gods aangezicht.
Ongetwijfeld had Josafat reeds zijn maatregelen genomen en zijn volk en zich zelve ten oorlog toegerust. Maar hij belijdt het met zijn blik voor 's Heeren aangezicht: In ons is geene kracht; maar onze oogen zijn op U. Wij weten niet, wat wij doen zullen.
En de Heere verhoorde zijn gebed.
Welk een ontroerend oogenblik, als Jahaziël uit het midden der gemeente naar voren dringt, langs de schreiende kinderen en vrouwen en tot den koning richt dat bemoedigende woord: Vreest niet en wordt niet ontzet, want de strijd is niet uwe, maar Gods. Vreest niet en ontzet u niet! De profeet herhaalt het, maar dan komt ook het bevel: „gaat morgen tiit, hun tegen, want de Heere zal met u wezen".
Hoe bemoedigend en vertroostend het woord van Jahaziël ook was, het droeg een ernstige beproeving in zich, die van volk en koning gevraagd zou worden. Het versterkte, toch altijd moeilijk neembare Jeruzalem, moeten zij verlaten en zich begeven op het vlakke veld, „hun tegen". Bij Engedi, ten Westen van de Doode Zee, waren de vijanden gelegerd. Zij moesten zich dus wagen in de gevaarlijke woestijn van Thekoa.
Koning en volk, die eens roekeloos en steunende op eigen kracht met een Achab ten strijde trokken, zullen nu moeten bewijzen dat het hun ernst is als zij belijden : in ons is geene kracht, doch onze oogen zijn op U.
Gevoelen wij nu wat daarachter staat, als wij lezen : en zij maakten zich des morgens vroeg op en togen uit naar de woestijn van Thekoa ? Het is een zich overgeven, ja, een zich gansch en al uitleveren aan den Heere.
En als zij uittogen, als daar de beslissende stap gedaan moest worden, toen was het Josafat, die zijn volk en hoofdstad wat te zeggen had.
Vastberaden klinkt het: hoort mij, o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem !
Hij heeft dat uittrekkende volk in hun vrees en twijfel wat mede te geven, nadat hij zich zelf eerst aan den Heere gegeven heeft.
Van alles ontbloot en tóch beschermd, ontledigd en toch met goederen vervuld, arm en tóch rijk ! Hij heeft zijn volk wat te zeggen.
En wat is zijn boodschap ? Gelooft in den Heere uwen God, zoo zult gij bevestigd worden. Het is weer dat wonderbare, diep verborge.Tie grijpen van het geloof, dat nochtans niet verborgen kan blijven. Josafat spoort Israël aan er naar te grijpen, te jagen, na hen eerst ontledigd te hebben. Zwaar gewapend, maar in ons is geene kracht. Een sterke vesting — maar een woestijn wordt hun legerplaats. Josafat, die na de worsteling in het gebed het bevel des Heeren gehoorzaamt, heeft in dat hachelijk oogenblik zijn volk véél meer te zeggen dan de verzekering van een overwinning op hunne vijanden. Dan heeft hij als David's zoon, met de rijke belofte aan zijn huis verbonden, te zeggen : bevestigd zullen zij worden, in dat heerlijke Koninkrijk, waarvan de stoel bevestigd is tot in eeuwigheid; dat Koninkrijk, waarvan de goedertierenheid des Heeren niet wijken zal tot in eeuwigheid. Zij, die gelooven in den Heere, hunnen God.
Israël ging door een diepe vallei, en het volk, dat in nood gezeten is, zal ervaren dat het een Helper heeft; maar bovenal moet Israël weer dieper onderwezen worden in den weg, die dat volk zal moeten betreden, in wier midden straks de Messias Zijne plaats zal innemen.
Daar moet een geestelijk Israël geboren, een geestelijk Israël bevestigd worden !
En dan volgt daar ook : Gelooft aan Zijne profeten en gij zult voorspoedig zijn. Hij, wiens oogen waren gericht op den Heere, hij ziet ook Zijn afgezant, hij gelooft diens woord. Zijne oogen zijn er voor geopend : aan dengene die heeft, dien zal gegeven worden.
Ook hier gaat de koning, door des Heeren Geest geleid, verre over het oogenblik heen ; hij zegt niet : gelooft dezen profeet, maar : gelooft aan Zijne profeten ; het volk moet, door de gezondenen te gelooven op hun woord, den grooten Zender eeren, dan zullen zij voorspoedig zijn. Voorspoedig in den weg des Heeren ; dan alleen zal de voorspoed nuttig zijn. Israël zal voorspoedig zijn, het zal zijn vijanden verslagen vinden. De wijsheid Gods heeft hiervoor plaats bereid.
Het is een voorspoed, overwelfd door de uitbreiding van Gods Koninkrijk. Als even later de koning beraadslaagt met zijn volk en zangers worden aangesteld, die de heilige Majesteit prijzen zouden, dan geeft hij hun te zeggen iets wat verre uitgaat boven een tijdelijke vreugde over een tijdelijke voorspoed ; dan is het een : Looft den Heere, want Zijne goedertierenheid is tot in eeuwigheid !
Als dat lied des geloofs wordt aangeheven, worden de vijanden door eigen zwaard geslagen. Het was een teeken voor het volk. Als Jericho omringd wordt door bazuingeschal van de dienaren des Heeren, vallen hare muren. Als Paulus en Silas zingen in de kerker, wijken de deuren der gevangenis; als het lied des geloofs de vestingen des satans omsingelt, vallen zij in puin.
Zijt gij bekommerd en bevreesd over het machtige heirleger der vijanden, openlijke of heimelijke, van het Koninkrijk Gods ? Zijt ge geschokt en bevreesd door het drieste en brutale ongeloof, de onbeschaamde misleiding ? Ziet gij de donkere gestalte van den oeconomischen nood, een gevolg van den geestelijken nood ?
Maar zijt gij reeds bekommerd geweest over u zelven ? Ziet gij het leger daar buiten ? Ziet gij óók het leger daar binnen, bij u ?
Wij vragen wat een Josafat deed; hij stelde zijn aangezicht om den Heere te zoeken. Hebt gij het met hem beleden voor des Heeren aangezicht : in ons is geen kracht tegen deze groote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet wat wij doen zullen, maar onze oogen zijn op U ? Satan, wereld en vleesch zijn de aanvoerders van deze groote menigte ; moeite en verdriet, dood en verdoemenis volgen in hun gelederen.
Wie zal bestaan in dezen strijd ?
Waar anders zult gij hulpe zoeken dan bij den Heerscher, in Wiens hand is kracht en sterkte, zoodat niemand zich tegen Hem stellen kan ?
Zoo zij ons oog op onzen Heere, tot Hij ook ons genadig zij.
Heerlijk, gelijk een Josafat te mogen hooren: Gij zult in dezen strijd niet te strijden hebben : stelt u zelven, staat en ziet het heil des Heeren !
Christus heeft de kop der slang vermorzeld.
Hij heeft volbracht. Van u wordt slechts een strijd gevraagd in Zijne overwinningskracht.
Daarom moet gij het komen te belijden : In ons is geene kracht, doch onze oogen zijn op U".
Maar dan moet ook de eigen zoo veilig en sterk gewaande vesting worden verlaten, verwisseld vaak met een woestijn, en dat in de vroege morgen, in het heden ; stel niet uit! Waag het met Gods Woord.
Gelooft aan Zijne profeten, en gij zult voorspoedig zijn.
Ja, wie wil niet gaarne voorspoedig zijn In dit leven ? Maar wij zagen het, voorspoedig zijn, het is niet het eerste, maar het laatste woord van Josafat!
Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. Dit ligt ook in Josafats woord tot zijn volk. Zeg niet: eerst betere tijden, een betere plaats, een ruimer stuk brood, eerst werk, eerst geld, eerst goed !
De Heere zendt ons door Zijn Woord een boodschap : Daar komt een groote menigte tegen u". Stel dan uw aangezicht bij aanvang of vernieuwing met een Josafat om den Heere te zoeken. Doet wat uw hand vindt om te doen. De toerusting mag niet ontbreken, en luistert met uw leven naar het zingen der zangers, die vóór de toegerusten uitgingen, die de Heilige Majesteit prijzen zouden: Looft den Heere, want Zijne goedertierenheid is tot in eeuwigheid.

Sch.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's