Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag: Wat komt eerst: de prediking des Woords of de bediening van het Sacrament ?
Antwoord: De Heere richt Zich tot ons met de belofte des Evangelies, opdat we zullen leeren gelooven en het eeuwige leven beërven. En wat de Heere ons nu doet hooren in en door de prediking des Woords (Wat de Wet van ons eischt en wat de Heere ons in het Evangelie wil beloven en schenken om niet) wil Hij ons bovendien laten zien in en door de Sacramenten, dat op heiligen grond zichtbare teekenen zijn en zegelen, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele. In hetgeen Hij ons doet z i en in de Sacramenten, bevestigt Hij ons (door het gebruik daarvan) de belofte van het Evangelie.
Eerst komt dus de prediking des Woords en dan komt het gebruik der Sacramenten, opdat onze ziele in het geloof van de belofte des Evangelies zal versterkt en bevestigd, getroost en bemoedigd worden. De Heere heeft het Woord en de Sacramenten aan Zijn Kerk gegeven als twee genademiddelen ; wij zijn op die twee genademiddelen aangewezen en mogen bij een geloovig gebruik daarvan Gods zegen verwachten. „Opdat gij door dezelve moogt opwassen" (1 Petrus 2:2).
De Sacramenten brengen ons dus geen aparte genade naast het Evangelie, maar God bevestigt ons daardoor de belofte des Evangelies, ons in de prediking en lezing van het Woord voorgehouden en aangeboden.

Vraag: Is het niet beter den Doop der volwassenen voor te staan dan den Kinderdoop ?
Antwoord: Als we het verbond uitschakelen, moeten we komen tot een redeneering, dat de doop afhankelijk is van ons bewustzijn, van onzen wil, van ons geloof, van onze belijdenis. Op het Zendingsterrein begint men met de prediking ; dan volgt het geloof ; dan komt de doop (hoewel daar dan ook reeds, met en na den doop van vader en moeder, de doop der kinderen volgt. De 'doop der ouders is dan op grond van hun belijdenis, de doop der kinderen krachtens Gods genadeverbond, dat gaat over de geloovige ouders en hun zaad).
De Christelijke Kerk komt dus altijd weer terecht — als 't goed is — bij het genadeverbond. En in het midden der gemeente spreken we daarvan, ook ten opzichte van de pas geboren kinderkens.
Voor het bewustzijn van Christus' Kerk staat dan ook al eeuwen vast, dat de kinderen der geloovigen behooren gedoopt te wezen, omdat God Zijn verbond heeft opgericht met de geloovigen en hun zaad (Genesis 17 vers 7 ; Matth. 19 vers 14; Hand 2 vers 39 ; 1 Corinthe 7 vers 14). De Apostelen beschouwen dan ook de kinderen als leden der gemeente (Efeze 6 vers 1—3 ; Col. 3 vers 20). Onze Heidelbergsche Catechismus zegt dan ook van ouds, dat de kinderen der geloovigen gedoopt behooren te wezen, omdat zij, zoowel als de volwassenen, in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn.
Hier gaat het dus niet om het bewustzijn, om den wil, om het geloof, om de belijdenis der kinderen (zooals b.v. bij het Avondmaal de onderscheiding der dingen wel gevraagd wordt, met de zelfbeproeving in drie stukken enz., waarom kinderen ook niet tot het Avondmaal worden toegelaten, doch slechts zij, die tot openbare belijdenis des geloofs gekomen zijn) ; maar het gaat om het verbond Gods.
Gelijk nu de kinderen onder het Oude Verbond het teeken en zegel der besnijdenis ontvingen, zoo moeten zij onder het Nieuwe Verbond den doop ontvangen als een teeken en zegel hunner inlijving in het verbond en het begrepen zijn in de gemeente. Doop en Besnijdenis verzegelen blijkens Rom. 4 vers 11 dezelfde weldaad. De Heilige Schrift leert ons dan ook de vervanging van de besnijdenis door den doop. (Col. 2 vers 11, 12).
Ziet men niet op heft verbond, dan is men tegenstander van den Kinderdoop en komt men met 's menschen gelooven, willen, belijden. Maar ziet men op het genadeverbond, dan wil men den Kinderdoop niet missen. God is de Eerste hier, en als Hij komt met Zijn belofte: „Ik wil uw God zijn en de God van uw zaad", dan begrijpen we dat de Geref. Kerk (veel meer b.v. dan de Luthersche Kerk en b.v. de Remonstrantsche-of Doopsgezinde Kerk, waar de „vrome" mensch een breede plaats inneemt) van ouds heeft gezegd, niet alleen dat de Kinderdoop toelaatbaar is, maar dat de Kinderdoop allernoodzakelijkste heerlijk is. De Dordtsche Kerkorde, die de regelen voor het kerkelijk leven stelt en ons het kerkelijk recht aangeeft, zegt dan ook : „Het Verbond Gods zal met den Doop aan de kinderen der geloovigen verzegeld worden, zoo haast als men de bediening daarvan kan hebben" Art. 56. Zoodra dus de ouders, vader en moeder beide (zeggen wij) het hebben kunnen, moeten zij hun kindeke ten Doop presenteeren ! Zij 't in geloove de belofte Gods aanvaardend.

Vraag  : Hoe is de Kerk voor ons een „moeder" ?
Antwoord: Wanneer we Calvijn hooren bij zijn uitlegging der Heilige Schrift bij Efeze 4 vers 11, blijkt wel, dat Calvijn de Kerk niet als een menschelijke vereeniging ziet; en ook het instituut der Kerk, de Kerkinrichting, Kerkvorm, Kerkorganisatie, met de ambten en de diensten, ziet Calvijn „als van God Zelven geordonneerd", als „van Christus Zelven gegeven". De mond des Heeren heeft ook hier gesproken. Want — zoo zegt hij — Christus heeft gegeven sommigen tot Apostelen, sommigen tot profeten, sommigen tot evangelisten en sommigen tot herders en leeraars. Waartoe ? Opdat de Kerk een moeder zal kunnen zijn. Opdat haar groei en welzijn op deze wijze zal worden bevorderd, zooals een moeder zorgt voor haar kinderen. Zóó zal — en niet anders — de gemeente van Christus worden opgebouwd en de volmaking der heiligen of geloovigen worden bevorderd.
De Kerk een moeder — als het instituut der Kerk, de ambten, de diensten der Ketk, mogen zijn „naar de mond des Heeren", zooals Christus het heeft gewild.
Ook het instituut der Kerk is een goddelijke gave, en wee degenen, die dat, om welke oorzaak, verachten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's