Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOOKD.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 6 en 7. Noach nu was zes honderd jaren oud, als de vloed der wateren op de aarde was. Zoo ging Noach, en zijne zonen, en zijne huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ank vanwege de wateren des; vloeds.

XI.
4e Serie.
Zoo was dus dan eindelijk het oogenblik gekomen, waarop de voltrekking van het oordeel zou beginnen. De Heere had Noach tot in de kleinste bijzonderheden geopenbaard hetgeen hem te doen stond en hetgeen stond te geschieden. En deze bevoorrechting boven alle andere menschen der oude wereld werd ons verklaard uit de verkiezende daad des Heeren, die alleen onder die allen Noach rechtvaardig voor Zijn aangezicht zag. Nog zeven dagen en dan zou de regen veertig dagen en veertig nachten nederstroomen, opdat verdelgd zou worden al wat bestond. De levensvoorwaarden voor de kinderen der menschen zouden worden verzwolgen en niemand en niets zou ontkomen. En Noach betoonde zich ook nu te midden der wereld een man des geloofs. Al was: er niets te speuren, dat naar het oordeel der menschen zijne daden rechtvaardigde, al hielden zij allen hem voor een dwaas, toch liet hij zich niet terughouden van een volstrekte gehoorzaamheid aan de woorden zijns Gods. Zijn geloof bond hem in het diepst zijner ziel. Hij deed zonder tegenspraak, zonder twijfeling en aarzeling, naar al wat hem geboden was. Doch nu was dan ook het groote oogenblik daar, dat de vervulling brengen zou van zoovele jaren van worsteling en strijd met de kinderen dezes tijds. De ure was aangebroken, waarop de oude wereld de zoo dikwijls versmade waarschuwing in vervulling zou zien gaan, waarin de waarheid van Gods Woord zou worden bevestigd voor aller oogen op de vreeselijke wijze. En als ons dit wordt aangekondigd, dan is het alsof Gods Heilige Geest ons een oogenblik dringt tot rust en overdenking, wanneer Hij ons meedeelt: „Noach nu was zes honderd jaren oud, als de vloed der wateren op de aarde was". Voor een oogenblik wordt de voortgang van het verhaal onderbroken, als om ons voor te bereiden op het groote, geweldige en wonderbare tevens, dat nu zal worden verhaald. De Schrift gebiedt als het ware een oogenblik stilte, opdat wij zullen terugzien op den weg, dien God neemt met Zijn kinderen in de eerste plaats, daarna ook met de wereld, welker wezenlijke kern zij zijn. Daarom keert de Heilige Schrijver terug tot de lijn der uitverkoren geslachten en herinnert ons Noach's levensjaren en brengt ons daarmede weder voor de aandacht de lijn der uitverkoren geslachten, zoodat wij weder worden gebracht in de eigenaardige tijdrekening, die verband houdt met het genadewerk Gods.
De tijdrekening is eene der moeilijkste wetenschappen, omdat wij daarin van doen hebben met onder de volken levende zeden en gewoonten, die gemeenlijk veelvuldig verscheiden zijn. Bij alle volken, evenals bij de individuen, doet zich de behoefte kennen aan ordening des tijds, als gevolg van de ons in de schepping naar Gods beeld toegedeelde redelijke gave, die ook het tijdsverloop te overheerschen nastreeft. Ook den tijd wil men weten. En van oude tijden af hebben de menschen daarvoor naar een maatstaf gezocht. dien zij uit den aard der zaak aan hun eigen steeds terugkeerende levensomstandigheden ontleenden. En daar deze zoo zeer verschillend zijn, moest ook de maatstaf, dien zij aanlegden, wel veelvuldig verscheiden zijn. Jacht en vischvangst, veeteelt en akkerbouw, die met het klimaat ten nauwste samenhangen, gaven aanleiding tot de meest verschillende tijdsindeelingen onder de volken. Met name de akkerbouw is voor de tijdsindeeling van groot belang. De kalender vorm hangt dus goeddeels af van den arbeid der menschen. Doch ook de jaargetijden leiden bij hun terugkeer tot de onderkenning van het natuurlijke jaar, dat in zijne afhankelijkheid van de zon tot een zonnejaar wordt. Doch ook de maan wordt in haar omloop voor velen een maatstaf, zoodat ook het maanjaar eene plaats inneemt. En daar deze beide tijdmeters ook nevens elkander worden gebezigd, heerscht er onder de volken eene groote tijdrekenkundige verscheidenheid, die voor de juiste tijds-bepaling dikwijls onoverkomenlijke moeilijkheden medebrengt. En ook voor de chronologie, gelijk die in de Heilige Schrift hier in Genesis wordt gegeven, werd soms de vraag opgeworpen, of wij in deze opgaven met een zonnejaar of een maanjaar hebben te rekenen. En ook werd wel gevraagd, of wij hier met een burgerlijke of een cultische tijdrekening van doen hebben. Zoo kunnen er velerlei vragen worden opgeworpen, gelijk dan ook blijkbaar de eeuwen door is geschied. Daarom heeft dan ook de apostel Paulus Titus reeds vermaand, de dwaze vragen te wederstaan, die gingen over geslachtsrekeningen, vragen, die hij nevens andere ijdel en onnut acht.
Een ding blijkt echter in het boek Genesis niet alleen, maar eigenlijk geldt zulks; van alle geslachtsrekeningen, dat ook de tijdrekening staat in het licht van de verkiezende genade Gods. De jaren, die worden aangegeven, houden steeds verband met de linie der genadedaden Gods, die als een gouden draad trekken door de historie der geslachten, uitverkoren tot het leven. Daarom zegt dan ook Calvijn van deze opsomming van Noach's levensjaren, dat niet zonder oorzaak dit jarental wordt genoemd, doch dat toet de strekking heeft ons de kracht der genade, de vrucht der genade te toonen in het groote uithoudingsvermogen, waarvan Noach blijk heeft gegeven. Maakt gewoonlijk het klimmen der jaren de menschen slap van geest en worden de ouden somber, des te schooner blinkt hier de levenskracht des geloofs uit, waardoor Noach een eeuw lang de prediker der gerechtigheid onder zijne tijdgenooten had kunnen zijn, zonder ooit te vertragen, zonder den moed te verliezen. Hij was een man, zooals de dichter dien bezongen heeft, „als een boom, geplant aan waterbeken, die zijne vrucht geeft op zijnen tijd en welks blad niet afvalt en al wat hij doet zal wel gelukken". Zoo had hij nu honderd jaren gestaan als de heraut der oordeelen Gods te midden van eene wereld, die in ongeloof en godvergetenheid onderging. Hij had gepredikt tegen hope op hope, op Gods bevel, onder smaad en hoon. En toch was; hij onder dat alles niet bezweken. Op die wonderbare geloofskracht laat nu des Heeren Woord het licht vallen, als het ons zegt, dat wij moeten weten dat Noach, nu eindelijk het oordeel komen zou, zes honderd jaren oud was. Na zoo lange, vruchtelooze prediking was de ure daar, waarop de vloed der wateren komen zou. En Noach was ondanks alles geloofsgehoorzaam geweest. Zoo wordt deze Godsman ons geteekend, als de vloed komt. Zes honderd jaren oud. Zijn vader, Lamech, was honderd twee en tachtig jaren, als Noach geboren werd. En bij zijne geboorte had Lamech reeds een open oog gehad voor het ontroerend oordeel, dat over de oxide wereld komen moest en over de grootsche levenstaak, die deze Noach zou vervullen te midden dier ondergaande wereld. Noach zou Lamech troosten over het schijnbaar vergeefsche werk, dat hij verricht had. Noach zou oogsten wat een Lamech en zijne vaderen hadden gezaaid. Hij zou het recht Gods zien, dat zij hadden aangekondigd. En nu, als Noach zes honderd jaren oud geworden is en hij al dien tijd getrouw geweest is in het werk des Heeren, dan komt de bevestiging. De Heere maakt Zijn Woord waarachtig. Zoo blinkt in die zes honderd jaren de genade Gods in Noach's getrouwheid, in zijne geloofsgehoorzaamheid. En wij worden door die opsomming uitgenoodigd om even stil te staan en te bedenken, hoe groot toch wel de lankmoedigheid des Heeren wezen moet, dat Hij over zulk een wereld, die niet meer vraagt naar Hem, noch naar Zijne ordinantieën, die in zichzelf genoegzaam ondergaat in materialisme en goddeloosheid, nog gedachten des vredes heeft gehad. Zes honderd jaren was Noach oud en zijn leven was een wandel met God. Hij scheen als een licht in eene duistere plaats, en de wereld wilde hem niet hooren. Zij bespotte hem en smaadde hem, als zij zag, hoe hij daar jaar en dag bezig was met het bouwen dezer ark, die hem moest redden uit een vloed, dien niemand komen zag, waarvan niemand iets geloofde, noch zelfs gelooven kon. En onder dit alles bleef Noach de getrouwe prediker der gerechtigheid, al was het hem duidelijk, dat hij sprak tot de geesten, die als in eene gevangenis opgesloten waren, gebonden in de boeien van stofvergoding en ongeloof. Zoo blinkt dus in die opgave van het jarental, dat ons even doet stil staan, de wonderkracht des geloofs, dat de bergen verzet.
En nu wordt er aan toegevoegd : „Zoo ging Noach en zijne zonen en zijne huisvrouw en de vrouwen zijner zonen met hem in de ank, vanwege de wateren des vloeds". Ook in deze beschrijving blijkt, hoe in des Heeren Woord de nadruk wordt gelegd op de verbondsgenade, die loopt over de verbondshoofden. De eerste, die ingaat, is Noach zelve en na hem zijne zonen. Met hen verschijnt hij als eene eenheid, wordt hij als in éénen adem genoemd. Noach en zijne zonen. Wij zouden allicht het geheel anders verwachten en Noach met zijne huisvrouw het eerste samen noemen, omdat uit dit ouderpaar de zonen waren geboren. Toch volgt de Schrift deze in onze oogen natuurlijke volgorde niet, omdat zij het werk Gods niet schouwt in het licht der natuur, maar in dat der genade. Naar de natuur zou Noach en zijne huisvrouw het eerst worden genoemd, doch in het verbond der genade is dit niet het geval. Het genade-verbond zet zich door in de geslachten, die gedragen worden door de elkander opvolgende zonen. En dit natuurlijk niet daarom, dat in des Heeren oogen de huisvrouw van Noach minder waardig was geacht. In het genade-verbond geldt, wat eeuwen later werd gezegd : „In Christus is noch man noch vrouw". Maar in de orde des verbonds is de man het hoofd der vrouw, gelijk Christus het Hoofd der gemeente is. Uit die verhouding volgt de roeping van den man zijne vrouw lief te hebben, gelijk Christus de gemeente lief gehad heeft. Maar ook de roeping der vrouw, aan haren man de gehoorzaamheid te betoonen, gelijk de gemeente aan Christus gehoorzaamheid schuldig is. In dat zelfde licht nu stelt ons hier de Schrift Noach's ingang in de ark der redding voor. Noach gaat in en zijne zonen. In hen dus de komende geslachten, zooals zij daar in de vaderen vertegenwoordigd zijn. Zij zijn in en voor de toekomstige ontwikkeling der menschheid de hoofdfiguren, op hen dus valt het volle licht. En daarna wordt er gesproken van Noach's huisvrouw en van de vrouwen zijner zonen. In het verbond der genade met Noach verschijnen zij allen te saam, doch zoó, dat ook bij dezen ingang in de ark Noach de hoofdfiguur is. Hij alleen is de held des geloofs, de Godsman, die gehoorzaamheid brengt, die meer is dan de offerande. Noach wordt ons voorgesteld als de drager des geloofs, die ingaat door dat geloof. Doch hoe zijne zonen ingaan en zijne huisvrouw en de vrouwen zijner zonen, daarvan wordt hier niet gerept. Wij weten uit den lateren loop der historie, dat niet alle drie de zonen van Noach onder de verkiezing Gods verschijnen. Van een Kanaan staat immers geschreven: „Vervloekt zij Kanaan", terwijl van Sem geschreven staat: „Gezegend zij de Heere, de God van Sem". Die drie zonen zijn dus elk op hunne wijze ingegaan in de ark. Dat zij mochten ingaan, dankten zij aan het feit, dat zij Noach's zonen waren. Hoe dus ook de kinderen zich ontwikkelen, het blijft altijd eene wondere genade, dat zij een vader mogen hebben, die God vreest. Voor het gansche leven der kinderen, in natuurlijken en geestelijken zin beide, is het een zegen, zulk een vader te hebben gehad. Hier wordt in Noach's geslacht het openbaar, dat de drie zonen de redding deelachtig zijn geworden, omdat zij tot een vader hadden Noach, den man, dien God gezien had rechtvaardig voor Zijn aangezicht in dit geslacht. Al is dus de 'genade geen erfgoed, zij geeft toch eene belofte voor het tegenwoordige leven, zelfs als de andere eeuwige belofte ontgaat vanwege het ongeloof. Zoo is er dus altijd een zegen In een vader of moeder, die den Heere vreezen.
(Ongecorrigeerd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's