Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE INSTITUTIE VAN CALVIJN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE INSTITUTIE VAN CALVIJN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[Kort Overzicht].
EERSTE BOEK.

OVER DE KENNIS VAN GOD, DEN SCHEPPER,
HOOFDSTUK IV a.
De Schrift onderscheidt ook in de schepping der wereld den éénen waren God van de valsche goden door zekere kenteekenen.

1. Hoewel de schepping zelve God aan ons openbaart (Psalm 19), zoo heeft het Gode behaagd, vanwege onze traagheid en stompzinnigheid, het scheppingswerk met het licht Zijner openbaring te overgieten, opdat de Kerk voor het scheppingswerk het ware begrip zal hebben en geen anderen God zal zoeken, dan die door Gods Woord als Schepper der wereld wordt voorgesteld, reeds op de eerste bladzijde der Heilige Schrift.
De Heilige Schrift stelt ons de eeuwigheid Gods. in 't helderst licht; Hij is de Ongeschapene, die op Zijn tijd het heelal uit het niet heeft voortgebracht, door 't enkele woord van Zijn almachtigen wil, naar Zijn raad en welbehagen, hemel en aard te saam.
Men heeft gevraagd : waarom is het God niet eer in den zin gekomen hemel en aarde te scheppen ? Maar deze vragen hebben geen nut, want God heeft het gedaan op Zijn tijd ; en ook hierin is God de alwijze.
Ook is het niet geoorloofd noch nuttig vragen te stellen als : wat deed God vóór de schepping ? „Een oud godzalig man antwoordde : Hij maakte de hel voor zoodanige nieuwsgierige menschen". Deut. 29 vers 29 : „De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid, om te doen al de woorden dezer wet". Aan de geopenbaarde dingen hebben we genoeg, we behoeven ons waarlijk niet boven hetgeen betamelijk is te werpen op de verborgen dingen
2. De Heilige Schrift leert ons door den mond van Mozes, dat het werk Gods niet in één oogenblik, maar in zes dagen volbracht is. En we zien, hoe vaderlijk de liefde Gods voor het menschelijk geslacht geweest is, daar Hij Adam niet eerder schiep, dan toen de wereld met allen overvloed van goederen verrijkt was, welke den mensch werden gegeven, opdat hij in en met alles zijn God zou dienen.
3. Eerst moet nu gesproken worden over de engelen, hoewel Mozes in het scheppingsverhaal er geen melding van maakt, omdat hij geen andere werken beschrijft, dan die voor onze oogen verschijnen. Later heeft hij echter wel de engelen als dienaren Gods vermeld. En in de engelen zien wij ook een treffelijk werk Gods, hetwelk ons in de kennis van God kan doen opwassen. Ook is de bespreking noodig vanwege de velerlei dwalingen.
Manicheüs spreekt van een dualisme ; er zouden twee goden zijn. geweest, een goede en een kwade God. God zou de oorsprong der goede, en de duivel van de kwade dingen zijn. Zoo zou er een eeuwig lichtrijk en een eeuwig rijk der duisternis zijn ; en hierin werd dan gezocht de bron en de oorsprong van het kwade. Maar God heeft Zijn Wezen in Zichzelven, Hij is de eeuwig Ongeschapene. En wie aan den duivel een bestaan in zichzelven toeschrijft, vereert hem met den titel der Godheid. God zou dan niet de ééne ware God zijn; niet almachtig, en dus geen God.
Dat hier het probleem van de zonde, van de oorsprong van het kwade geraakt wordt, is duidelijk. Vanwaar de zonde, vanwaar het kwade ? Mag dat aan den goeden God worden toegeschreven ? Vanwaar komt de boosheid van den mensch ; vanwaar de duivel ?
Hier schuilt voor ons een diepe verborgenheid weg. Nooit heeft iemand nog een bevredigend antwoord gegeven. De boosheid is niet uit de schepping, maar uit de verdorvenheid der natuur.
4. Wanneer zijn de engelen geschapen; zijn er rangen en standen onder de engelen ? Het is dwaasheid zóó curieuselijk, boven hetgeen betamelijk is, nieuwsgierig vragen te stellen. Wij moeten ons nederig en stil voegen naar Gods Woord. Mozes verhaalt ons, dat de hemel is geschapen met al de heirscharen. Waartoe dient het dan, om te onderzoeken op welken dag, naast de sterren en planeten, ook de andere meer verborgen hemelsche machten ontstaan zijn ?
5. Wij lezen overal in de Schrift, dat de engelen hemelsche geesten zijn, wier dienst God gebruikt om Zijne bevelen uit te voeren (Hebr. 1 vers 14 : „Zijn het niet alle gedienstige geesten, om dergenen wil, die de zaliigheid beërven zullen ? "). Daarom worden ze ook „bode", of in 't Grieksch angelos (engel) genoemd; gezanten; dienende geesten. Ook wel Heirscharen, Krachten, Overheden, Machten, Heerschappijen, Tronen, omdat de heerlijkheid Gods in zekere mate op hen rust. Zelfs worden ze „goden" genoemd, omdat zij, in hunnen dienst, als in een spiegel, ons eenigermate de Godheid voor oogen stellen, veel meer nog dan vorsten, overheden en rechters, die ook wel „goden" genaamd worden, omdat ze zitten, regeeren en rechtspreken in Gods Naam. Psalm 82 vers 6 : „Ik heb wel gezegd : gij zijt goden, en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten".
6. De Schrift stelt vooral op den voorgrond, dat de engelen uitdeelers en dienaren zijn van de weldaden Gods tot onze vertroosting. Hebr. 1 vers 14. Daarvan zijn tal van voorbeelden. Psalm 91 vers 11 : „Want Hij zal Zijne engelen van u bevelen, dat zij u bewaren op alle uwe wegen". Psalm 34 vers 8 : „De Engel des HEEREN legert zich rondom degenen, die Hem vreezen, en rukt ze uit". Denk aan Hagar in de woestijn (Gen. 16 vers 9 ; aan Eliëzer op den weg naar Paddan-Aram, om voor Izaak een vrouw te zoeken ; Gen. 24 vers 7 ; aan Israels 40-jarige omzwerving In de woestijn, Exodus 14 vers 19 („En de Engel Gods, die vóór het heir Israels ging, vertrok en ging achter hen") ; aan Jacobs geschiedenis!. Gen. 48 vers 16 („Die Engel, die mij verlost heeft van alle kwaad, zegene deze jongelingen"). En dikwijls als de Heere Israël uit de handen Zijner vijanden wilde verlossen, heeft Hij zulks gedaan door den dienst der engelen. Engelen hebben ook Christus gediend, om Hem te verzorgen. Hem te troosten, alsook om Zijn Woord over te brengen aan Zijn discipelen. Matth. 4 vers 11; 28 vers 5 ; Lukas 22 vers 43 ; 24 vers 5 ; Hand. 1 vers 10. Ten einde ons te beschermen, strijden ze ook tegen den duivel en al onze vijanden. 2 Kon. 19 vers 35 (de Engel des HEEREN slaat 185.000 der Assyrlërs).
7. Calvijn durft het niet als zeker vaststellen, dat aan ieder geloovige een bijzondere beschermengel is toegevoegd. Uit Daniël 10 vers 13, 20 en 12 vers 1, waar Daniel spreekt van den engel der Perzen en den engel der Grieken, noch uit Matth. 18 vers 10, waar sprake is van de engelen der kinderen, mogen we niet te veel afleiden. Zeker is het, dat niet slechts één engel voor een ieder onzer zorg draagt. Lukas 15 vers 7 ; 16 vers 23 ; 2 Kon. 6 vers 17. De engelen allen eendrachtiglljk houden wacht voor ons welvaren; en dat kan er ons in doen berusten, dat wij niet weten van één bepaalde beschermengel. Ook Hand. 12 vers 15 waar gesproken wordt van „Petrus engel" bewijst niets. Calvijn zegt: dit schijnt hem in de gedachte gekomen te zijn volgens het algemeen heerschend gevoelen; of: „de Heere had toen de zorg van Petrus aan een bepaalden engel aanbevolen".
8. Men moet aangaande de menigte en de orde en rangen der engelen geen nieuwsgierige vragen stellen. Michael wordt wel genoemd „de grootvorst". Dan. 12 vers 1 of de opperengel, Jud. 9 ; 1 Thess. 4 vers 16 ; een ander wordt genoemd Gabriel „die voor God staat". Er is sprake van „vele legioenen" ; van duizend maal duizenden en tien duizend maal tien duizenden; Matth. 26 vers 53 ; Daniël 7 vers 10.
Hun natuur is geestelijk; ze hebben geen lichaam ; er zijn geen twee sexen. Zij hebben geen gedaante. Toch worden ze voorgesteld met vleugelen (cherubs ; serafs). Maar dit geschiedt naar de mate van ons verstand'. Vele verborgenheden zullen we eerst later verstaan. Dit moet ons genoeg zijn.
9. De Sadduceën loochenden het bestaan van geesten (en de opstanding). Zij waren van gevoelen, dat door engelen verstaan moeten worden : innerlijke gedachten des harten bij den mensch als indrukken van Gods kracht. Maar de gansche Schrift strijdt hiertegen en leert, dat de engelen geestelijke zelfstandigheden of wezens zijn, van eene op zich zelf staande natuur. Zij zijn vele in aantal, zij verblijden zich, enz. Ze zijn wezens van een geheel eigene natuur, met een eigen schepping en geschiedenis.
10. Maar we moeten niet vallen in het bijgeloof, dat de engelen de gevers zijn van allerlei weldaden. We mogen hun niet de eere geven, die aan God alleen toekomt. Paulus had den strijd tegen de zoodanigen, die een dienst der engelen instelden. Col. 1 vers 16—20. De engel verbood Johannes hem te aanbidden. Openb. 19 vers 10; 22 vers 8, 9.
11. Waarom God dan de engelen gebruikt, als Hij alles Zelf kan doen en de bron van alles is ? Hij doet het om onzentwil, opdat wij alleszins getroost en gerust zouden wezen. Want wel is de Heere onze Beschermer, maar nu wil Hij ons spreken en verzekeren van vele engelen, die ons omringen, 2 Kon 6 vers 17. Jammer, dat wij het zoo weinig bedenken. Hij wil het gebruiken tot troost in onze zwakheid en om ons op te richten tot een goede hope.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE INSTITUTIE VAN CALVIJN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's