Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 8 en 9. Van het reine vee en van het vee, dat niet rein was en van het gevogelte en al wat op den aardbodem kruipt, kwamen er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, gelijk als God aan Noach geboden had.

xIII.
4e Serie.
Er is in het zondvloedverhaal eene treffend schoone teekening van Gods openbarende daad, waardoor Hij Noach's verkiezing uitwerkt en het daarin wortelende geloof van dezen man Gods. Er is in geheel den zondvloed, zooals ons deze geteekend wordt, niets, dat aan toeval denken doet. Het is in alles de leiding des Heeren, waaraan Noach's geloofsgehoorzaamheid beantwoordt. De Heere betoont Zich in dit bestel aangaande Noach een alvervullend God. En de traditie, waaruit het zondvloedverhaal geput werd, leert ons tijdelijk, dat in de oudste en eerste gemeente Gods reeds een licht daarover opgegaan was, zoodat zij met haar gansche leven gedragen werd door zulk eene al-vervullendte genade, die des Heeren kracht volbracht in en door de zwakheid der menschen. En in datzelfde licht verschijnt nu ook het lot, dat over de dieren kwam, die ter redding bestemd waren.

Van het reine vee en van het vee, dat niet rein was, van het gevogelte en van al wat op den aardbodem kruipt, kwamen er twee ; aan twee tot Noach in de ark. Van elk diersoort een paar, van het reine vee, zooals vers 2 vermeldt, zeven paren. En dat zelfde is ook op de vogels van toepassing. Paarsgewijze kwamen zij. In datzelfde vers staat ook, dat Noach deze „tot zich nemen" moest. En in dit 9e vers wordt ons meegedeeld, dat zij „kwamen twee en twee tot Noach in de ark". Zoo blijkt er als eene wondere harmonie in het werk der genadevolle redding, die zich ook nu nog in de zaliging der zondaren openbaart. Het de onder de menschen, met name wanneer de vraag aan de orde komt, of de zaligheid het werk Gods of het werk des menschen of het werk van God en mensch te zamen is, opvallend, hoezeer de neiging leeft de souvereine genade Gods te ontkennen en te miskennen. Met name is er niet slechts de Roomsche beschouwing, waarin er van een samenwerking Gods en des menschen sprake is, maar er zijn ook talloos velen, die zich Protestant noemen, en die toch in wezen het Roomsch beginsel aankleven. Dat de Heere God is, en niemand meer, dat in Hem alleen gerechtvaardigd worden en zich beroemen zal het gansche zaad Israels, dat Hij gezegd heeft: „Ben Ik het niet, de Heere ? en er is geen God meer behalve Mij, een rechtvaardig God en een Heiland, niemand is er dan Ik", het wordt niet alleen voorbijgezien, maar ook verworpen, wanneer het gepredikt wordt, dat de mensch maar heeft aan te nemen en te gelooven de belofte Gods. Het wordt maar al te vaak niet meer verstaan, waarom de Christus Gods gezegd heeft, dat Hij de Alpha en de Omega, de eerste en de laatste is. En daarmede doet het zelfbedrog en de zelfmisleiding in het hart intrede, leert de mensch teren op gestolen geestelijk goed, dat hij niet waarlijk heeft ontvangen. Want nog altijd is er in onzen Catechismus de scherpe tegenstelling op grond van des Heeren Woord geschreven: of Christus is geen volkomen Zaligmaker, of die dezen Zaligmaker met een waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben wat tot hunne zaligheid van noode is. En zoo geldt ook hier de tegenstelling : de Heere maakt alleen volkomen zalig of Hij maakt niet zalig. En de beschuldiging, dat de leer, die het werk der zaligmaking als vrucht van Gods al-vervullende genade predikt, zorgelooze en goddelooze menschen maken zou, wordt gelogenstraft niet alleen door Gods Woord, maar ook door de feitelijke ervaring. De ware vreeze Gods sluit de heiligmaking in zich. In des Heeren gemeenschap is Hij een al-vervullend God, die aan Zijne kinderen de belofte vervult: Ik zal maken, dat zij van achter Mij niet afwijken. Hetgeen de Heere werkt, beschaamt niet, doch het werk der menschen met hun vrome woorden, stelt te leur. Daarom zegt Hij : Wat zullen wij dan zeggen ? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meer worde ? Dat zij verre. Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven ? Neen, de al-vervullende genade Gods heft de zedelijke verantwoordelijkheid niet op, maar bevestigt haar veel meer. En zoo zien wij nu ook in Noach's geloofsgehoorzaamheid deze al-vervullende genade in zijne daden werkzaam.

Eerst zegt de Heere tot hem, dat hij tot zich moet nemen van het reine vee zeven paren en van het vee, dat niet rein is, slechts: één paar. En als het nu op de uitvoerende daad aankomt, dan wordt ons gezegd, dat zij „kwamen tot Noach in de ark, gelijk als God Noach geboden had". Daar werd dus aan Noach het woord uit het gebed van Augustus vervuld : Heere, geef wat Gij beveelt en beveel daar wat Gij wilt. Het bevel tot Noach luidde : Neem u van het vee. En als het bevel zal worden uitgevoerd, dan komen zij aan, als door den Heere zelven geleid. Fan dan blijkt uit het naderen van de dieren, dat er een wondere leiding der voorzienigheid werkzaam is', waardoor de daden der genade worden voltrokken. Het bleek, toen het op de uitvoering aan kwam, voor Noach niet moeilijk de dieren te vergaderen. Zij stroomden zelven toe als door hun dierlijk instinct geleid, zooals de menschen zouden zeggen. Zij roken .als het ware het gevaar en de redding tevens. Zoo werden zelfs de dieren des velds predikers van de oordeelen Gods, want door hunne komst tot de ark 'werd de oude wereld gewaarschuwd, al hadden de menschen er geen oog en geen oor voor. Menigmaal wijst trouwens de Schrift op het voorbeeld der dieren. Denk slechts aan het woord van den profeet Jesaja : „Een os kent zijnen bezitter en een ezel de kribbe zijns heeren, maar Israël heeft geene kennis. Mijn volk verstaat niet". En zoo ook was het met de oude ondergaande wereld. Zij zagen, hoe de dieren tot de ark naderden, hoe zij samen stroomden om 'behoudenis te erlangen. En zoo heeft Noach Gods bevel ook kunnen volbrengen, zonder dat het hem groote moeite kostte. De Heere zelve bracht ze hem aan en leidde allen zoo, dat zij kwamen.

Zoo was er dus eene samenstemming tusschen Gods bevelen en Noach's gehoorzaamheid, waarin de Heere de eerste en de laatste zich betoonde. En daarmede wordt ons dan ook duidelijk, hoe de genadewerken Gods de natuur niet te niet doen, maar heiligt tot Zijn dienst. Immers, leert niet de ervaring, dat de dieren zeer dikwijls een sterk ontwikkeld voorgevoel toonen te bezitten voor de naderende rampen der natuur ? Het is bekend, dat lang voordat de menschen er iets van blijken te beseffen, de dieren reeds toonen gevoel te hebben van het naderend gevaar. De vogelen des hemels zoeken schuiling en de dieren des velds verraden hunne bange vreeze, hoewel de menschen er nog niets van bespeuren. Ik herinner slechts aan de groote natuurrampen, die eenige jaren geleden de : gebieden in de Achterhoek van Gelderland getroffen hebben en hoe later bekend werd, dat de dieren des velds reeds de teekenen van hun angst hadden vertoond, toen de menschen zelven er nog niets van bespeurden. De Heere heeft ook aan de dlerenziel beseffen ingeplant, die profetisch kunnen spreken tot den mensch. En zoo nu ook kwamen de dieren uit zichzelven tot Noach, gedrongen door eigen zucht tot levensbehoud en heeft de oudste gemeente in die wonderlijke leiding zeer terecht dus Gods hand mogen onderkennen. De wereld zag daarvan niet, merkte daarvan niet, maar Noach zag er op wondere wijze Gods' bevel in vervuld door de genadevolle leiding, waarmede de dieren tot hem kwamen. Hij behoefde hen niet saam te drijven, het was niet noodig, dat hij ze opjoeg en zich inspande om ze toe te leiden. Zij kwamen allen aan als door een wonder Gods' geleid. En alzoo wordt het ons geteekend, hoe de Heere aan Noach leerde Zijne geboden te volbrengen.

En daardoor wordt nu de redding van Noach en de dieren samen een wonderwerk van Gods genade, waarvoor de wereld geen oog en de zondaren geene opmerkingsgaven hadden. De oude wereld bleef ook zelfs op dat oogenblik zichzelve gelijk. Zij volhardde in hare Godvergetenheid en had voor Noach den prediker der gerechtigheid weinig meer dan verachting en spot. Zij zag het niet en kon het niet zien, omdat haar oogen gesloten bleven en haar hart zich verre van Hem hield. Zij bleef voortgaan met haar materialistisch streven, zij waren etende en drinkende, trouwende en ten huwlijk uitgevende tot den dag toe, in welken Noach in de ark ging. Zij zag het alles onberoerd aan en bereidde zichzelve alzoo den ondergang. Een machtig getuigenis ging vruchteloos tot haar uit. Maar Noach, de man Gods, had het bevel des Heeren gehoord en de Heere zelve maakte hem de uitvoering licht. De roeping tot den plicht en de genadedaad des Heeren kwamen samen tot elkander in zijne ziel. Als een blijvend exempel van den weg tot redding staat zijn beeld daarom de gansche Schrift door aan de mannen Gods en zelfs aam den Heere Jezus Christus voor oogen. Hij leert ons, dat Gods geboden daarom niet zwaar zijn, omdat de Heere deze in Zijne kinderen door genade vervult. En in dien weg is de Heere Zelve ook daar om het aan Zijne kinderen te leeren, „Ik zal", zoo zegt Hij, „Mijne wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn". Zij zullen komen met geween en met smeekingen aal Ik hen voeren. Ik zal hen leiden aan de waterbeken in een rechten weg, waarin zij zich niet zullen stooten, want Ik ben Israël tot een Vader. Zoo wordt het duidelijk, welk een misverstand er heerscht, wanneer de vijanden van Gods Waarheid zich opmaken om den weg der waarheid voor te stellen als een weg, die bet evangelie eng en de zaliging onmogelijk maken zou. De Heere is in Zijne kinderen een al-vervullend God, die in hunne nooddruft met milde hand voorziet. De zondaar, die tot het leven komt, ervaart het, hoe zijn eigen werk hem afbreekt bij de hand en hoe hij leeren moest zichzelven te verliezen, niets te behouden en Christus te gewinnen, die de Heere onze gerechtigheid is. In dien weg zagen zij het leven, gaven zij alle eigen gerechtigheid prijs en werden zij gevonden door den Heere Jezus Christus, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Zij werden geleid tot de arke der behoudenis, gingen in door de ééne deur, waardoor gegaan zijn ook de wilde en de verscheurende dieren zoo goed als de schapen en het gevogelte des hemels. In de ark is de redding voor al wat van nature voor den ondergang bestemd was. Daarom laat ook Noach's geschiedenis ons leeren, dat de Heere wonderlijk is in Zijne verlossende daden, dat Zijne wegen recht zijn, de rechtvaardigen daarin wandelen zullen, zooals de overtreders daarin vallen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's