Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PINKSTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PINKSTEREN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 16 : 14. Die zal mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen, en zal het u verkondigen.

De Heilige Geest is waarachtig God, en op Pinksteren worden wij er aan herinnerd, dat Hij, die met den Vader en den Zoon als de derde Persoon het .goddelijk Wezen deelachtig is, en dus de Heilige is, die in het verhevene woont, ook wonen we in het hart desgenen, die verbroken, en in den geest desgenen, die verslagen is. Zoo predikt het Pinksterfeest de wondere liefde Gods, spreekt het ons van Zijne nederbuigende goedheid, van Zijne ontferming over den verloren zondaar. Maar dat zelfde Pinksterfeest stelt ons ook voor de vraag der zelfbeproeving, of wij den Heiligen Geest hebben ontvangen, of Hij woont ook in ons. Immers, wat zal de feestjubel baten, indien de Heilige Geest, wiens inwonende daad wij gedenken, in ons niet woont, indien van ons niet gelden kan : gij zijt tempelen des Heiligen Geestes. Dan zou onze feestvreugde ijdel, ons feestlied een wanklank zijn. Hebben wij den Heiligen Geest ontvangen ? Het antwoord op die vraag is niet zoo eenvoudig, want er is in dat inwonen des Geestes in het hart van Gods kind iets verborgens, iets dat zich onttrekt aan ons voorstellingswezen.

Van het kindeke in de kribbe hebben wij eene voorstelling; het neemt gestalte voor ons aan, wanneer de jubel der engelen weerklinkt in den Kerstnacht en het „Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in de menschen een welbehagen" onze ziel ontroert. Het kindeke Immanuël ligt voor ons.. Wij zien het met onze oogen en tasten het met onze handen, zooals de herders het aanschouwden in dien zaligen nacht. Hoe spreekt in die verschijning eene wondere liefde des Vaders, die den Zoon gegeven heeft in de gelijkheid des zondigen vleesches, opdat in Hem het recht der wet vervuld zal worden. Zeker, ook Immanuël, het heilig Kind Jezus, is naar Zijn Middelaarswezen eene verborgenheid. De verborgenheid der godzaligheid is groot: God geopenbaard in het vleesch. Maar dat kindeke zien we dan toch, kunnen we ons voorstellen in Zijne heerlijkheid en schoonheid, want de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker en Zijne liefde tot de menschen is verschenen. Zijne komst is geene idee slechts, geen droombeeld, maar historische werkelijkheid. Hij is ingegaan in deze wereld der verschijnselen, waarin wij leven, en het Kerstfeest spreekt ons van eene daad Gods in de gave Zijns Zoons, zoodat de apostelen getuigen van hetgeen hunne oogen zagen en hunne handen getast hebben van het Woord, dat vleesch geworden is. In het Kerstfeest zien wij dus met de oogen. En zoo is het nu al de dagen van Jezus' omwandeling op aarde. Hij zit aan met de zondaren en eet met hen. Hij is de mensch Jezus, ons in alle dingen gelijk, uitgenomen de zonde, onzer één dus, die de Zijnen vrienden en broeders noemt. Dat Hij waarachtig God en waarachtig rechtvaardig mensch is in de eenigheid Zijns Persoons, is de verborgenheid van Zijn ware Wezen, maar staat niet in den weg aan Zijne historische verschijning. En zoo ook staan wij in Zijn kruislijden voor Zijne diepe smart, voor Zijn ontroerend lijden naar lichaam en ziel, doch wij hooren de Machten van het onzegbaar menschelijk leed, waarin Hij, die tot zonde gemaakt wordt, is onder gegaan. In dat alles is het menschelijke in dien eenigen zin, waarvan Hij, die de Zoon des menschen is, getuigt, maar toch, het is de mensch, die ook in dat lijden ons verschijnt en waarin het gestalte voor ons aanneemt. Zelfs als Hij den dood heeft overwonnen en uitging in de nieuwigheid des levens, is Hij, de verheerlijkte Levensvorst, verschenen in het dal der dooden. De verheerlijkte Middelaar met een verheerlijkt lichaam, in onverderfelijkheid opgewekt, maar ook dan nog mensch, onzer één, al kunnen wij van Zijn verheerlijkt lichaam slechts een glimp ontwaren, die ons zegt, dat wij er slechts iets van vermogen te verstaan, omdat de staat der verheerlijking den staat der vernedering, waarin wij verkeeren, reeds zoo ver te boven gaat. Maar ook als de Verrezene is Hij nog voor ons als die, nadat Hij heeft geleden, zichzelven levend met vele gewisse kenteekenen vertoonde aan de Zijnen, met hen sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan.
Maar hoe geheel anders wordt het ons, als wij op Pinksteren hooren van den Heüigen Geest, wanneer haastelijk uit den hemel een geluid geschiedt als van een geweldig gedreven wind, als er gezien worden verdeelde tongen als van vuur en het zat op een iegelijk van hen. Het onzienlijke en dus verborgene, treedt hier niet zelve voor ons, maar in en door teekenen getuigt het van Zijn innerlijk Wezen, van Zijne wondere, geheimnisvolle kracht, die in de zielen der discipelen zich openbaart in het wonder der talen, waarover heel Jeruzalem verbaasd stond. De Heilige Geest getuigt slechts van Zijne werken, bedient Zich van de symbolische teekenen, waarmede Hij Zijne werkzame tegenwoordigheid openbaart, maar Hij zelve, naar Zijn eigen goddelijk Wezen, wordt met die teekenen niet één, zooals God en mensch één zijn in Christus' persoon, die het vleeschgeworden Woord van God is. Verre boven die symbolen uit gaat Zijn goddelijk Wezen zelf. En Zooals Hij Geest is en dus onzienlijk, zoo is Hij ook onzienlijk, geestelijk in de werken, die Hij verricht. Het blijft onttrokken aan de zienlijkheid, treedt niet voor ons zintuigelijk wezen als een verschijnsel, dat wij zien met onze oogen en tasten met onze handen. En zooals Hij zelve Geest is als Gods Wezen, zoo is ook Zijne werking geestelijk en kan deze slechts op geestelijke wijze worden verstaan. En ook Zijne inwoning in de Kerk Gods in haar geheel en in elk van Gods kinderen afzonderlijk, kan slechts geestelijk worden gekend uit de werkingen, die Hij in Zijne kinderen voortbrengt. Daarom is het Pinksterfeest een feest van geheel eenige orde, waarop alleen door een diep, waarachtig geestelijk leven tot het genieten eener feestvreugde de zondaar kan worden opgevoerd. Hij kan alleen door diepe inleiding in eigen zondaarswezen komen tot de kennis der Inwoning van dien Heiligen Geest, welks wondere liefde 'dan alleen wordt ervaren op eene wijze, die het loflied der feestvreugde op de lippen wordt gelegd.
Daarop wijst nu ook de Heere Jezus, wanneer Hij spreekt over Zijn heengaan. Hij belooft, dat Hij ook na Zijn heengaan de discipelen niet eenzaam laten zal. Het werk der verlossing. Hem in den Vrederaad van eeuwigheid opgedragen, zal Hij voltooien door de zending van den Trooster, zooals Hij den Heiligen Geest noemt. Ja, Hij is Trooster, dewijl Hij de zielen der verlatenen troosten zal. Hij zal afdalen in hunne zielen, opdat zij door Zijne leering en leiding de heerlijkheid van Jezus zullen smaken in den verborgen omgang met Hem, in die zalige gemeenschap, waarin de zondaarsziel het van Zijne lippen mag vernemen, dat de zonden haar vergeven zijn en door het geloof mag worden verstaan, dat Hij de Heere onze gerechtigheid is. Dat leert de Heilige Geest, en daarom is Hij de Trooster, die niet rust voordat Hij de zondaarsziel heeft zalig gemaakt, die niet ophoudt voordat Hij hem overtuigd heeft van gerechtigheid en oordeel, zoodat hem niets bleef, dan als een verlorene volkomenlijk te hopen op de genade, die in den Heere Jezus ons toegebracht werd. Ja, het is de Heilige Geest, die tot den zondaar zegt, dat het niet goed met hem is, dat hij zoó niet leven, niet sterven, niet voor God verschijnen kan. Het is de Heilige Geest, de Trooster, die om ons van alle valsche gronden af te brengen, ons ontrust door ons te spreken van onze verlorenheid, zoodat wij haar niet meer kunnen vergeten, die ons ontdekt aan de diepe gronden onzer verlorenheid, zoodat wij den dood moeten schrijven op al wat we meenden te hebben of te zijn. En dat alles, opdat wij zullen ervaren, dat de Heere Jezus is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is, dat Hij ook om onzentwil kwam en tot ons de armen der genade uitgestrekt heeft. Ja, daarom is de Heilige Geest de Trooster, omdat Hij Christus' heerlijkheid ons voorstelt, opdat wij tot Hem zullen komen om in en door Hem de genade des levens deelachtig te worden. Daarop is aangelegd al wat Hij met ons doet en al wat Hij in ons werkt. Zoo spreekt Hij tot ons in onze zielen, in de wondere verborgenheid, die in elk menschenhart wegschuilt. Daarom is Hij de Trooster, zooals geen schepsel troosten kan. Immers, Hij spreekt niet alleen, lokt niet alleen, maant ons niet alleen aan, maar Hij verwekt het ook in ons, zoodat wij de genadegaven Gods, in het Woord beloofd, deelachtig worden in de beleving der belofte.
En dat is het, waarop de Heere Jezus vóór Zijn verscheiden het licht laat vallen, opdat als Pinksteren straks gekomen is. Zijne discipelen de blijdschap zullen smaken van het kindschap Gods, dat is gegeven in de leiding en inwoning van dien Trooster. Zijn Middelaarswerk zal daarbij in volle klaarheid verschijnen, want het werk dies Geestes zal juist daarop betrekking hebben, dat Hij verheerlijkt zal worden in de zaligmaking des zondaars. Daarmede vangt Hij reeds aan in de wedergeboorte van den zondaar, als Hij verborgen gelijk de wind verborgen is, waarvan wij niet weten vanwaar hij komt, noch waar hij heengaat, de eerste roerselen des levens wekt in het doode zondaarshart, de eerste lichtlovers laat opgaan in den duisteren nacht zijner verlorenheid. Ja, de Heilige Geest is ook daarin reeds de Trooster, als Hij ons nederwerpt in den afgrond onzer verlorenheid, als Hij het gebed laat ontvonken en aanblaast tot eene bange worsteling, waarin de zondaar uit de angsten der hel en uit de banden des doods tot zijn God roept. Zelfs is Hij het, die, als wij niet weten wat wij bidden zullen gelijk het behoort, voor ons bidt met onuitsprekelijk zuchten, opdat wij de verhooring zullen deelachtig worden en den jubel van den Psalmdichter aanheffen : „Toen hoorde God, Hij is mijn liefde waardig". Ja, dan is de Heilige Geest de Trooster, die den Heere Jezus verheerlijkt in onze zielen, wanneer Hij te smaken geeft, hoe goed de Heere is voor den verlorene, die in het stof gebogen, door Hem wordt opgericht. De Heere Jezus wordt verheerlijkt in de zaliging van den zondaar, omdat daarin uitblinkt, dat Hij schooner is dan alle menschenkinderen.
Doch hoe zou Hij dit al vermogen, indien Hij niet in de zondaarsziel zelve inwoonde en er Zijne levenwekkende daden der genade voltrok. En Hij voltrekt ze door uit den Heere Jezus steeds weder nieuwe levensschatten te nemen en deze aan Zijne kinderen te geven. Hij verzegelt aan hunne zielen al wat de Heere Jezus te geven heeft. En dat doet Hij door het ons te verkondigen, door tot de zondaarsziel te spreken van Jezus' heerlijkheid en heil. „Die zal mij verheerlijken", zoo zeide de Heere Jezus. En op het Pinksterfeest werd dat treffend bevestigd doordat in alle talen de Heilige Geest de groote werken Gods verkondigde. Die werken zijn in Christus gewrocht en daarom werden op dien éénen dag zoovelen toegedaan tot de gemeente, die zalig wordt.
Zoo staat de Pinksterdag als een getuigenis van de verborgenheid der genadewerking Gods, die wonderen doet en tot aan het einde der eeuwen de gemeente vergadert ten eeuwigen leven. Hij neemt het uit den levensschat van Christus en laat Zijne heerlijkheid blinken. Hoe arm is de wereld, die wel een Pinksterfeest viert, maar den levenwekkenden Heiligen Geest niet kent. En hoe beschaamd moest in dit moderne leven de Kerk van Christus staan, wanneer zij haar geestelijk leven vergelijkt met den waarachtigen opbloei, waarvan de eerste Pinksterdag getuigt, die ons de gemeente laat zien als een onsterfelijke kiem, die zich ontplooien zal als het mosterdzaad der gelijkenis tot een boom, waarin de vogelen des hemels nestelen. Ja, als wij zien op de ontstellende dorheid des tij ds, op den afval en de Godvergetenheid der volkeren, dan moest onze knie zich buigen op dit Pinksterfeest en de worsteling van ons gebed uitgaan, dat de Heere Zich nog onzer ontferme, dat Hij het licht niet weg neemt van de kandelaar ia ons volksleven en aan ons de belofte worde vervuld : indien gij dan, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw hemelsche Vader den Heiligen Geest geven, dengenen, die Hem bidden ! Alleen zoó zal ons Plnksteren het vreugdefeest worden en de Trooster ons gaven bereiden uit den rijkdom van Christus, die het onderpand zijn van den dag, waarop God zelve alles in de Zijnen zal vervullen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

PINKSTEREN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's