Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE INSTITUTIE VAN CALVIJN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE INSTITUTIE VAN CALVIJN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

[Kort Overzicht].
EERSTE BOEK. OVER DE KENNIS VAN GOD, DEN SCHEPPER.
HOOFDSTUK IV b.

13. Over de duivelen. Wat de Schrift ons aangaande de duivelen leert, dient allermeest, dat wij ons wachten zullen voor hunne listen en lagen, en ons van de goede wapenen zullen voorzien, om in de geestelijke wapenrusting den ergsten vijand te wederstaan en te verjagen. Daarom ook wordt de duivel genoemd „de vader der leugen", „de god en de vorst dezer eeuw", een „sterk gewapende", een „brieschende leeuw'", een geest „die de macht heeft in de lucht" enz. Deze namen dringen er toe, dat wij, kennende zijn macht en onze zwakheid, de toevlucht nemen tot de hulpe Gods, tot den Oversten Leidsman des geloofs, die voor de Zijnen bidt en beloofd heeft, dat niemand de Zijnen uit Zijne hand zal rukken. Ef. 6 : 12; 1 Petr. 5 : 8.
14. Opdat wij hiertoe temeer zouden worden aangespoord, verkondigt de Schrift, dat er niet één of twee duivelen zijn, maar er zijn er vele." Mare. 16 : 9 (Maria Magdalena) ; Matth. 12 : 43 ; Luc. 8 : 30 (Legio). Deze allen hebben één hoofdvorst. Matth. 25 : 41 (de duivel en zijne engelen).
15. De duivelen zijn „booze geesten en alzóó verdorven, dat zij vijanden van God en van alle goed zijn; naar al hun vermogen als moordenaars loerende op de Kerk en ieder lidmaat van dezelve, om alles te verderven en te verwoesten door hunne bedriegingen" (Art. 12 Nedr. Gel. bel.). Ze zijn veroordeeld door hun eigene boosheid (uit de duivelen zelf voortkomend, niet verleid zijnde door anderen) tot de eeuwige verdoemenis, dagelijks verwachtende hunne schrikkelijke pijnigingen. (Art. 12. Luc. 8 : 31). Ze zijn niet boos geschapen, zooals het Manicheïsme leerde. (M a-n i: n 276 in Perzië gekruisigd). Joh. zegt „hij zondigt van den beginne" (1 Joh. 3 : 8) d.i. hy is de vinder, de werkmeester van alle boosheid en ongerechtigheid; daar is hij mee begonnen.
16. De boosheid vindt niet haar oorsprong in de schepping, maar in de eigen verdorvenheid en afwijking en val. Joh. 8 : 44; 2 Petr. 2 : 4. Judas vers 6, 1 Tim. 5 : 21. Er zijn uitverkoren engelen, die staande gebleven zijn. Het probleem van de zonde en het ontstaan van het kwaad is verder voor ons verborgen; 't is en blijft voor ons een vreeselijk mysterie. Deut. 29 : 29. De Heilige Schrift geeft op vele vragen dienaangaande geen antwoord; en waar de Bijbel geen mond heeft om in deze ons te antwoorden, moeten wij niet boven 't geen betamelijk is 't oor te luisteren leggen. God weet het! Maar de Heilige Schrift zegt ons, dat het niet door de onvolmaaktheid van de schepping is, want God heeft alle dingen goed, zeer goedgeschapen; ook alle engelen ; maar door ontaarding hebben zij zich zelven verdorven en hebben ook den mensch tot den val gebracht.
17. Wat den strijd van Satan tegen God en Zijn volk aangaat, leert de Heilige Schrift ons, dat Satan niets kan doen indien God het niet wil. God is almachtig. Satan niet. Het werk van Satan heeft God ook opgenomen in Zijn raadsplan en zoo zal Satan ten slotte moeten mede werken tot eere Gods. Lees de geschiedenissen van Job, Farao, Saul, Achab en vele anderen (de broers van Jozef. Gen. 50 : 20 : „Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht, doch God heeft 't ten goede gedacht."). Job 1:6; 2:1; 1 Kon. 22 : 20; 1 Sam. 16 : 14 ; 18 : 10 ; Psalm 78 : 49. Vandaar het eigenaardige in den Bijbel, dat een bepaalde werking nu eens aan den duivel dan weer aan den Heere wordt toegeschreven. De duivel moet God dienen in Zijn raadsplan hoewel hij zelf verantwoordelijk blijft voor 't geen hij doet en om zijn boosheid door God geoordeeld zal worden, wat de duivel ook weet en waarom hij siddert. Ook blijft de mensch verantwoordelijk voor wat hij in den weg der verleiding doet. Farao, de broers van Jozef, David, Petrus enz. enz. Ten opzichte van de „aanporring" van David en de verblinding der ongeloovigen 2 Thess. 2 : 9— 11. Satan wordt gedwongen God te gehoorzamen, hoewel zijn natuur en wil hem slechts tot opstand en verzet aandrijven. [Geen theodicee: wij kunnen God niet rechtvaardigen bij alles wat Hij doet — wij hebben in geloove te belijden : de Heere regeert en Hij weet wat goed is.
18. God beteugelt Satan in zijn macht ten opzichte van de vromen en het is een middel, dat zij meer van genade begeeren te leven en zich leeren sterken in 't gebed, met wantrouwen in zich zelf. Hun overwinning is verzekerd in hun Hoofd, Jezus Christus. Gen. 3 : 15 ; Rom. 16 : 20. Luc. 10 : 18 ; 11 : 21, Christus heeft door Zijn dood Satan overwonnen. Bij de goddeloozen heeft Satan macht over lichaam en ziel, om hen als slaven tot allerlei boosheid te gebruiken. En hierdoor worden de geloovigen onderkend van de goddeloozen, dat zij den Heiligen Geest hebben ontvangen. De beelddragers des duivels en de beelddragers Gods staan hierin tegenover elkaar. Joh. 12 : 31 ; 2 Cor. 4 : 4.
19. Die duivelen mogen maar niet gehouden worden voor kwade gedachten en overleggingen des harten, ingegeven door eigen vleesch. De duivelen hebben een wezenlijk bestaan ; zij strijden, liegen, verleiden, verderven enz. Ze hebben met Michael den aartsengel gestreden enz, , zij zijn waarlijk geesten die verstand en kracht hebben.
20. OVER 'T GEBRUIK VAN AL 'T GESCHAPENE.
aangaat, hebben we te bedenken, dat God alle dingen goed en schoon gemaakt heeft en dat de mensch alles heeft te gebruiken tot Gods eer, alles stellend in Zijn dienst, met een dankbaar hart. De rijke verscheidenheid in de Schepping is uit God en God heeft alles als een huis met kostelijk huisraad ingericht, en den mensch met vele gaven toegerust, opdat hij zal overwegen, tot welk einde ze door God geschapen zijn. Dit noemt Calvijn „het eerste proefstuk des geloofs". Hier ligt des menschen hoog heerlijke roeping om de schepping te gebruiken tot Gods eer en tot het doel van God gesteld. Dat is al begonnen in 't paradijs, waar de mensch geroepen werd den hof te „bebouwen" d.i. zóó te gebruiken tot ontwikkeling te brengen, dat het werk der schepping aan z'n doel beantwoordt, naar den aard en het wezen van het werk, dat God gemaakt heeft tot Zijn eer en des menschen heil. (Wetenschap, cultuur, kunst, techniek, levensbedrijven, werkkringen enz. enz.).
21. Daarom, is het niet te betwijfelen, of de Heere wil, dat wij de onmetelijke rijkdommen van Zijn wijsheid, rechtvaardigheid, goedheid en mogendheid, niet maar oppervlakkig zullen beschouwen en er haastig in 't voorbijgaan gebruik van zullen maken, maar dat wij de deugden Gods zullen opmerken, erkennen en verheerlijken en ze zullen benutten tot Zijn eer en des menschen heil.
22. En als wij dan mogen opmerken, hoe heerlijk God voor den mensch gezorgd heeft en alles in de schepping voor hem heeft ingericht, om het aan de heerschappij des menschen toe te betrouwen en over te geven, dan is dat, opdat ons geloof en vertrouwen in alles op God zal worden gesteld, om meer en meer bij Zijn Vaderlijke macht en goedheid te leven, alles voor leven en sterven van Hem te verwachten en Hem in liefde en gehoorzaamheid aan te hangen en te gehoorzamen, van wege zoo groote goedheid en weldadigheid.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE INSTITUTIE VAN CALVIJN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's