Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOOKD.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 11. In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op den zeventienden dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des grooten afgronds opengebroken en de sluizen des hemels geopend.

XVII
4 e Serie.
Zoo was dus de groote afgrond de schatkamer der wateren, welker fonteinen de Heere opende. De onderaardsche, met water gevulde afgrond, braakte de geweldige watermassa uit, waardoor de zondvloed opkwam. In gewone tijden was die afgrond ook de voorraadschuur, waaruit de zegenrijke wateren van bronnen en rivieren ontsprongen. En de psalmdichter zong van het geweld der stormen, die de wateren opzwiepten en de hooge baren deden rijzen ten hemel en nederdalen tot in de afgronden (Psalm. 107 : 26), gelijk hij in Psalm 18 : 16 zong van de diepe kolken der wateren, die gezien, en van de gronden der wereld, die ontdekt worden. De laatste oorsprong van bronnen en fonteinen lag in dien grooten afgrond. Zoo was er dus volgens het wereldbeeld der oude Hebreen een onvoorstelbaar groote watermassa, die met wat in de oceanen en zeeën was, de onderste wateren vormde, de wateren onder de aarde.
En in het diepste gedeelte der afgronden dachten de oude Hebreen zich ook de Sheol, het oord, waarin de afgestorvenen als de schimmen woning hadden. Job spreekt er van, wanneer hij peinst over het einde zijner dagen en smeekt om verkwikking „eer ik heenga in een land der duisternis en der schaduwe des doods, een stikdonker land als de duisternis zelve en der schaduwe des doods en zonder ordeningen en het geeft schijnsel als de duisternis". Vandaar uit liet de tooveres van Endor Samuel opkomen, vandaar uit zag zij „de goden uit de aarde opkomende en beweerde zij : „er komt een oud man op en hij is met een mantel bekleed". Deze Sheol, dit diepste, donkerste gedeelte, wordt in latere tijden ook met het recht Gods verbonden, zoodat het een strafplaats wordt, zoodat Tyrus' een oordeel wordt aangekondigd door Ezechiël (26 : 19, 20), waarin de Heere een afgrond over haar zal doen opkomen en de groote wateren de trotsche stad zullen bedekken. „Ik zal u doen nederdalen", zegt God, „met degenen, die in den kuil nederdalen tot het oude volk en zal u doen nederliggen in de onderste plaatsen der aarde". En dit diepste deel wordt dan de gehenna, waar de zondaren als de rijke man uit de gelijkenis, „in de hel zijne oogen ophief, zijnde in de pijn", terwijl Lazarus in Abrahams schoot was.­
Zoo heeft dus in den loop der eeuwen het licht des Heiligen Geestes aan Gods Kerk een dieper inzicht bereid in het leven na dit leven, door het los te maken van de vroegste voorstellingen, die het wereldbeeld der ouden met zich bracht. Doch, tegenover hetgeen zij zich onder de aarde dachten als den afgrond, die het groote waterreservoir omsloot, waaruit de rivieren en bronnen en fonteinen werden gevoed, meenden zij nu ook, dat aan de uiterste grenzen van den horizon, die alle landen en zeeën omsloot, het bouwwerk des hemels verrees. Was de afgrond de duisternis, de buitenste duisternis, onder dezen hemel was het rijk van licht. Van beneden naar boven, was het uitspansel, waarvan Genesis 1 : 6 God zeide : Daar zij een uitspansel in het midden der wateren en dat make scheiding tusschen wateren en wateren. En God maakte dat uitspansel en maakte scheiding tusschen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tusschen de wateren, die boven het uitspansel zijn. Het woord, dat de Schrift bezigt om dit „uitspansel" te noemen, wijst op de vastheid, op het bevestigd zijn van het bouwwerk des hemels, en daarom wordt dan ook gesproken van het „firmament", dat eigenlijk ook steun, stut, beteekent. Dit firmament des hemels, dat uitspansel, waarin de lichten zijn, heeft ook ten doel scheiding te maken tusschen dag en nacht, en wordt voorgesteld als een gewelf, dat door Job vergeleken wordt (37 : 18) met een gegoten spiegel. De hemelen heeft God uitgespannen, die vast zijn als een gegoten spiegel. En de Psalmist spreekt van God, die den hemel uitrekt als een gordijn en zijne opperzalen zoldert in de wateren. (Psalm 104 : 2, 3). Het gewelf is dus doorzichtig, zoodat het den lichtglans van de daarboven zich bevindende hemellichamen doorlaat. Het doel van dit firmament is, de bovenste wateren te dragen, die alzoo hoog boven de aarde worden gehouden, afgescheiden van de onderste wateren, die op het aardoppervlak, in de zeeën en in den diepen afgrond worden bewaard. En daarom worden zij opgeroepen om in het loflied van alle schepselen mede den Heere te loven, want de Psalmist zong:  Looft Hem, zon en maan! Looft Hem, alle gij lichtende sterren, looft Hem, gij hemelen der hemelen ! en gij wateren, die boven de hemelen zijt!" Zoo is er dus tegenover den afgrond in de diepte, de oceaan des hemels in de hoogte. En zoo WOTdt dan ons tekstvers begrijpelijk, wanneer er in gezegd wordt, dat alle fonteinen des grooten afgronds werden opengebroken en de sluizen des hemels geopend. Het woord, dat in onze vertaling door „sluizen" wordt overgezet, beteekent eigenlijk „venster". Vensters des hemels waren er, dus in het uitspansel waren zij aangebracht en door deze te openen, gutsten de regenstroomen af naar de aarde beneden. De Heere had macht over deze vensters. Zeide niet de hoofdman, die Gods toezegging onmogelijk verklaarde : „Zie, zoo de Heere vensteren in den hemel maakte, zou het ook naar dit woord geschieden kunnen ? " En zoo heeft Jesaja gezegdi, 24 : 18, toen hij de oordeelen aankondigde, dat de vliedende in den kuil zou vallen en die daaruit opklom in den strik zou worden gevangen, „want de sluizen in de hoogte zijn opengedaan en de fundamenten der aarde zullen beven". En zoo kan dus hier gezegd worden, als de zondvloed komt, dat niet slechts de fonteinen van den grooten afgrond werden opengebroken, maar ook de sluizen des hemels geopend.
Die zelfde voorstelling, die de verklaring ons geeft van den geweldigen regen, is niet slechts Mozaïsch, maar wordt in de boeken der Koningen, in Psalmen en profeten telkens weder aangetroffen. Zij behoort tot het wereldbeeld der ouden en hangt samen met de voorstelling van den water-oceaan boven het uitspansel. Gegeven de gestalte van het firmament, zooals zij zich dit voorstelden, zouden die bovenste wateren daar niet kunnen blijven, indien er geen wand was, die ze van de zijden en van boven omsloot. En daarom dachten zij zich een tweede gewelf boven dat van het uitspansel, dat eene ruimte omsloot, door Job genoemd de schatkamer der sneeuw. „Zijt gij gekomen", zoo vraagt hij, „tot de schatkamer der sneeuw ? en hebt gij de schatkameren des hagels gezien ? " En uit deze schatkamers bereidt de Heere den zegen, wanneer Hij den milden regen zendt op het dorstig land, maar zij kunnen Hem ook de tuchtmiddelen geven, wanneer Hij toornt over de kinderen der menschen. Want Job voegt er aan toe, dat de Heere regen en hagel inhoudt tot den tijd der benauwdheid, tot den dag des strijds en des oorlogs. Doch van dit alles geldt ten slotte voor hem : „Hij doet groote dingen, en wij begrijpen ze niet". Doch van den regen en de sneeuw zegt Jesaja 55 : 10, dat zij wel nederdalen van den hemel, doch derwaarts niet wederkeeren. Zij doen hun zegenrijken arbeid, geven zaad den zaaier en brood den eter, doch het blijft eene verborgenheid, hoe dan de voorraden worden aangevuld en vanwaar steeds nieuwe regen nederdalen 'kan. De Heere schept het al naar de wonderheid van Zijn goddelijk werken.
En zooals er dus voorraadschuren in den hemel zijn boven het uitspansel, zoo stelde men zich ook voor, dat er bewaarplaatsen waren rondom landen en zeeën, waar de wind werd bewaard om te worden uitgezonden. Als dan ook de profeet Jeremia Israël vermaant om toch niet als de heidenen de teekenen des hemels na te gaan, de waarde hunner afgoden ontkent en het volk wijst op den Heere, den eeuwigen Koning, die alleen de waarheid, alleen de levende God is, dan herinnert hij er aan, dat Hij alleen de aarde door Zijne kracht heeft gemaakt, de wereld door Zijne wijsheid heeft bereid en den hemel heeft uitgebreid door Zijn verstand. Als die God Zijne stem geeft, is er een gedruisch van wateren in den hemel, doet Hij de dampen opklimmen van de einden der aarde, maakt Hij den bliksem met den regen, en, zoo voegt hij er aan toe, „doet den wind voortkomen uit Zijne schatkameren" (Jeremia 10 en 51; Psalm 135 : 7). Ook deze schatkamers kunnen van alle zijden geopend worden, zoodat de winden uitgaan naar des Heeren bestel. Evenals wij hebben 'Ook de oude Hebreen vier windstreken onderscheiden, zoodat de Heere zegt, Jeremia 49 : 36, dat Hij de vier winden vit de vier hoeken des hemels over Elam zal aanbrengen om de inwoners over de gansche aarde te verstrooien. En als Ezechiël profeteert over de doodsbeenderen, dan roept hij : „Gij Geest! kom aan van de vier winden en blaas in deze gedooden, opdat zij levend worden". Zij hebben dus vier hoofdrichtingen onderscheiden, die echter naar bijzondere methoden werden genoemd. Zoo kenden 'de oude Hebreen de methode om zich met het aangezicht naar het Oosten te wenden en dan werden de richtingen bepaald van voren en van achteren, rechts en links. En zoo spraken zij van hetgeen voor was tegenover hetgeen achter lag, dus wat wij noemen het Oosten en het Westen, terwijl dan wat ter linkerzijde zich uitstrekte, het Noorden werd, en wat rechts lag het Zuiden werd. In deze onderscheidingswijze is dus het Oosten de hoofdrichting, die de andere als leidende norm strekt. Doch daarbenevens pasten zij ook nog eene andere benamingswijze toe, die verband houdt met den loop der zon. De opgang werd dan het Oosten, hare ondergang het Westen, het Zuiden was de lichtende hemelstreek, terwijl het Noorden de duistere zijde is geworden. En zoo zijn er nog wel andere benamlngswijzen in de Schrift, die de windstreken met plaatselijke toestanden in verband brengen. Zoo werd het Zuiden genoemd naar de verdorring door de zonnehitte, terwijl de Westelijke richting door de ligging der zee werd bepaald.
Zoo blijkt dus, dat in dit wereldbeeld der Ouden, waarin het uitspansel de voorraadschuren van wind en regen, sneeuw en hagel in zich draagt, de wolken eene secundaire functie hebben. Zij stijgen op van de einden der aarde, verbreiden zich over den hemel en de Heere doet den regenboog verschijnen. Wat echter niet wegneemt, dat zij toch ook als brenger van regen worden gekend. Zoo zegt Job 26 : 8 : Hij bindt de wateren in Zijne wolken, nochtans scheurt de wolk daaronder niet. En 36 : 27 zegt hij, als hij de verborgenheid van Gods werken beschrijft : „Want Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na zijnen damp uitgieten, welken de wolken uitgieten en over den mensch overvloediglijk afdruipen". Daaruit wordt het dus duidelijk, dat Job's voorstelling aangaande de wolken toch zóó is, dat hij deze kent als dragers van den regen, als de instrumenten, waardoor deze over de aarde wordt verspreid. Als den Almachtige het behaagt den regen te zenden, dan „bindt Hij de wateren in Zijne wolken". Toch is daarmede niet gezegd, dat hij daarom van de schatkamers van sneeuw en hagel niet meer zou weten. Ook de Prediker spreekt van wolken, die „vol geworden zijn" en plasregen op de aarde uitstorten (11 : 3). Zoo is er dus vanzelf aanleiding hemel en wolken met elkander in verbinding te brengen. Zoo wordt 2 Sam. 22 : 12 gezegd, dat de Heere duisternis rondom Zich tot tenten zette, „eene samenbinding der wateren, wolken des hemels", die in Richt. 5 : 4 tot éen worden, als er geschreven staat: ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water".
Zoo blijkt dus het wereldbeeld in de onderscheidene Oud-Testamentische geschriften geen systematisch, kunstmatig gedacht, strikt samenhangend geheel. Ook is het niet altijd zeker of wat er gezegd wordt, niet als eene poëtische beschrijving moet worden verstaan, zonder dat de bedoeling is ons eene preciese omschrijving der voorstellingen, die de auteur heeft, voor te dragen. Doch dit is zeker, dat dit wereldbeeld der oude Hebreen, zooals het in de Schrift verschijnt, wezenlijk een ander is dan dat b.v. van onzen tijd. Hun wereldvoorstelling wordt gedragen door de zinlijke indrukken, door den schijn, die het geheel der dingen kenmerkt, zooals zij zich in onze oogen afspiegelen. En nu spreekt het vanzelf, dat wij niet moeten beproeven de naïeve voorstellingen der Schrift in overeenstemming te brengen met de beschouwingswijzen der latere wetenschap. Wie dat zou trachten, verwikkelde zich in een reeks van moeilijkheden, zou schade toebrengen aan het Schrift-verhaal, zooals het voor ons ligt. Het werd ons ook niet gegeven om aan de menschheid van latere eeuwen een soort wetenschappelijke kosmogonie en kosmologie te bereiden. Zelfs komt de openbarings-waarde niet uit in dat wereldbeeld, maar die waarde ligt daarin, dat Gods Heilige Geest eene historie-waardeering bereid heeft, die Gods uitverkoren Kerk in onderscheiding van de volken heeft verworven, die gereinigd is van alle mythologische bijmengsels, die de werkelijkheid, zooals zij zich aan de zintuigen voorstelt, als uitgangspunt neemt en de geschiedenis ons laat zien als het schouwtooneel, waarop God de Heere de daden der gerechtigheid en der genade voltrekt.
Daarom is het van belang te weten, dat wij in het verhaal ook van den zondvloed niet van doen hebben, zooals in deze moderne wereld meestal gezegd wordt, met eene sage of eene mythologische verdichting, maar met wezenlijk door God voltrokken oordeelen en dus met het werkelijk gebeurde, het feitelijke, met geschiedenis. Ook inzake den zondvloed is er geen sprake van kunstig verdichte fabelen, maar van een door Gods gemeente bewaarde traditie, van eene herinnering aan geweldige geologische omkeeringen, waarin Gods uitverkoren gemeente Zijne reddende daden heeft ervaren. Daarover dan de volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's